Op 24 maart 2015 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Colombia en woonachtig in Spanje, die gedetineerd was in Detentiecentrum Schiphol. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 19 december 2014 en 10 maart 2015, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.C. Reisinger. De tenlastelegging, die op 10 maart 2015 nader werd omschreven, betrof het meermalen opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne in de periode van 1 tot 17 september 2014.
De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. De officier van justitie achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gebaseerd op bewijsmiddelen zoals in beslag genomen goederen, een NFI-rapport en Whatsapp-gesprekken. De verdediging betwistte enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte het feit had bekend en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van het opzettelijk bereiden en bewerken van cocaïne.
De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als first offender, niet eerder was veroordeeld en dat zijn rol in het geheel relatief beperkt was. De rechtbank besloot tot teruggave van in beslag genomen goederen, met uitzondering van de Samsung smartphone, die niet in de ten laste gelegde periode was gebruikt. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.