ECLI:NL:RBMNE:2015:3315

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
16-659914-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het bereiden, bewerken en verwerven van cocaïne

Op 24 maart 2015 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Colombia en woonachtig in Spanje, die gedetineerd was in Detentiecentrum Schiphol. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 19 december 2014 en 10 maart 2015, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.C. Reisinger. De tenlastelegging, die op 10 maart 2015 nader werd omschreven, betrof het meermalen opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne in de periode van 1 tot 17 september 2014.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. De officier van justitie achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gebaseerd op bewijsmiddelen zoals in beslag genomen goederen, een NFI-rapport en Whatsapp-gesprekken. De verdediging betwistte enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte het feit had bekend en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van het opzettelijk bereiden en bewerken van cocaïne.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als first offender, niet eerder was veroordeeld en dat zijn rol in het geheel relatief beperkt was. De rechtbank besloot tot teruggave van in beslag genomen goederen, met uitzondering van de Samsung smartphone, die niet in de ten laste gelegde periode was gebruikt. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659914-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 24 maart 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats] (Colombia),
wonende te [adres], [woonplaats] (Spanje),
gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol HvB te Badhoevedorp.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2014 en 10 maart 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is door de officier van justitie op de zitting van 10 maart 2015 nader omschreven, overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De -nader omschreven- tenlastelegging is ter zitting toegestaan door de rechtbank en als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 tot 17 september 2014 in vereniging meermalen opzettelijk cocaïne heeft bereid/bewerkt/verwerkt/verkocht/afgeleverd/vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich hierbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, met name de aangetroffen en in beslag genomen goederen, het NFI rapport hieromtrent, de Whatsapp-gesprekken en de verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een aantal ten laste gelegde bestanddelen niet bewezen kunnen worden, te weten “meerdere tijdstippen”, “meermalen” en “verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd en/of vervaardigd”. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte heeft dit feit bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan, voor zover zij dit feit bewezen acht, met een opsomming van de bewijsmiddelen: [1]
- de bekennende verklaring van verdachte; [2]
- de bevindingen met betrekking tot de aangetroffen en in beslag genomen goederen; [3] [4]
- de rapportage van het NFI waaruit blijkt dat de onderzochte monsters van de aangetroffen goederen cocaïne bevatten. [5]
De rechtbank acht, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte -kort gezegd- op een tijdstip in de ten laste gelegde periode in vereniging opzettelijk cocaïne heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt. De rechtbank kwalificeert de verschillende door verdachte verrichte handelingen, waarover verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd, als het “meermalen” plegen van een overtreding van de Opiumwet, zoals ten laste gelegd.
De rechtbank acht met betrekking tot het ten laste gelegde verkopen, afleveren, vervoeren en vervaardigen, onvoldoende bewijs aanwezig en zal verdachte van dit gedeelte vrijspreken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op een tijdstip in de periode van 1 september 2014 tot en met 17 september 2014 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, meermalen telkens opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van de duur van het voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte bij het bepalen van de strafmaat. Gelet op de afdoening van de zaken van de medeverdachten en het gelijkheidsbeginsel verzoekt de raadsman tot oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan handelingen betreffende de productie van cocaïne. Cocaïne is een harddrug die schadelijk is voor de gezondheid en is bovendien sterk verslavend. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Gelet op de aangetroffen situatie en de inhoud van het dossier acht de rechtbank aanwijzingen aanwezig dat verdachte ook heeft geholpen cocaïne te verhandelen. Hiermee zal geen rekening worden gehouden in het bepalen van de strafmaat, maar de rechtbank acht dit wel kwalijk. Verdachte heeft enkel gedacht aan zijn eigen (financiële) gewin.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 november 2014, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte ook in Spanje en in Colombia, waar verdachte woonachtig is (geweest), niet bekend is bij politie of justitie.
Gelet op de omstandigheid dat verdachte een first offender is, op de relatief beperkte rol van verdachte in het geheel en op de strafmaat in soortgelijke zaken is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Rekening houdend met al het voorgaande, acht de rechtbank passend en geboden oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van de duur van het voorarrest. De rechtbank merkt hierbij op dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, zoals betoogd door de raadsman. Verdachte en de medeverdachten zijn immers met betrekking tot het transactieaanbod gelijk behandeld.

9.Het beslag

De officier van justitie heeft ter terechtzitting een beslaglijst overgelegd. De Apple laptop en auto van verdachte zijn reeds geretourneerd. Ten aanzien van de autosleutel is de beslissing genomen om deze te retourneren, dit is echter nog niet gebeurd.
De officier van justitie heeft gevorderd tot teruggave van het geldbedrag en de autosleutels en tot verbeurdverklaring van de Samsung smartphone, omdat deze is gebruikt voor het maken van afspraken met betrekking tot het ten laste gelegde feit.
De verdediging heeft verzocht tot teruggave van de in beslag genomen goederen.
De rechtbank stelt vast dat de op de beslaglijst aangeduide goederen onder verdachte in beslag zijn genomen en verdachte heeft verklaard dat deze goederen aan hem toebehoren. De rechtbank acht de in beslag genomen goederen, hierna nader te noemen in de beslissing, vatbaar voor teruggave aan verdachte, gelet op het verzoek van de verdediging en het standpunt van de officier van justitie hieromtrent. Met betrekking tot de Samsung smartphone stelt de rechtbank vast dat het gebruik hiervan -zoals weergegeven in het dossier- niet in de ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden. Niet vastgesteld kan worden dat dit een voorwerp betreft waarmee het strafbare feit is begaan en vatbaar is voor verbeurdverklaring. Deze telefoon zal derhalve worden teruggeven aan de verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
BewezenverklaringVerklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zeven maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van de volgende in beslag genomen goederen:
  • IBN-code 01.03.01.001: Samsung smartphone
  • IBN-code 01.09.03.001: Geld
  • IBN-code 01.09.03.002: Paspoort en autosleutel Ford
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P. Glerum, voorzitter,
mrs. H.A. Gerritse en R.S.B. Kool, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 maart 2015.
Mrs. H.A. Gerritse en R.S.B. Kool zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01
september 2014 tot en met 17 september 2014 te Rotterdam, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt
en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd en/of
vervaardigd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een
middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I,
art 2 ahf/ond D Opiumwet
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 1 ahf/ond a alinea Opiumwet

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, nr. 150105.1325.EIND (onderzoek 09TFC-PECAN), bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 395). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 10 maart 2015.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlage, d.d. 13 november 2014, pagina 156.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlage, d.d. 29 september 2014, pagina 163.
5.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, sub 5, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een NFI rapport d.d. 13 oktober 2014, zaaknummer 2014.10.03.036 (aanvraag 1), pagina 216.