ECLI:NL:RBMNE:2015:3328

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
16-661406-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van hennepteelt en veroordeling voor witwassen en wapenbezit

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 1 mei 2015, stond de verdachte terecht voor meerdere feiten, waaronder het medeplegen van hennepteelt, witwassen van een geldbedrag en het voorhanden hebben van vuurwapens en amfetamine. De rechtbank heeft op 20 april 2015 het onderzoek ter terechtzitting gehouden, waarbij de verdachte in persoon aanwezig was en werd bijgestaan door haar advocaat, mr. B.P.J. van Riel. De tenlastelegging werd op de zitting gewijzigd, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het telen en/of aanwezig hebben van hennep, het witwassen van € 42.500,- en het voorhanden hebben van een vuurwapen, munitie, pepperspray en amfetamine.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van de feiten 1 en 2. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepteelt, en sprak haar vrij van dit feit. Echter, de rechtbank achtte het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 39.728,- wettig en overtuigend bewezen, evenals de feiten 3, 4 en 5, waarbij de verdachte bekend had deze feiten te hebben gepleegd.

De rechtbank legde een taakstraf op van 160 uren, met vervangende hechtenis van 80 dagen, en verklaarde een deel van het in beslag genomen geldbedrag verbeurd. De rechtbank overwoog dat de verdachte, door het witwassen, de onderliggende criminaliteit ondersteunde en dat het voorhanden hebben van wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebracht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld, en de minimale overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661406-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 1 mei 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1966] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres], [postcode] te [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Arnhem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
primair: samen met anderen hennepplanten en/of hennep heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt of aanwezig gehad,
subsidiair: hieraan medeplichtig is geweest door het ter beschikking stellen van haar woning/schuur.
Feit 2: samen met een ander een geldbedrag van € 42.500,- heeft witgewassen.
Feit 3: samen met een ander een vuurwapen (gaspistool) en munitie voorhanden heeft gehad.
Feit 4: een busje pepperspray voorhanden heeft gehad.
Feit 5: amfetamine voorhanden heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd de ten laste gelegde feiten, ten aanzien van feit 1 onder subsidiair, wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde. Verdachte heeft geen wetenschap gehad van de aanwezigheid van hennep en het is onvoldoende waarschijnlijk dat het aangetroffen geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd betreffende het onder feit 3, 4 en 5 ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het haar onder feit 1 ten laste gelegde. Hoewel er aanwijzingen in het dossier aanwezig zijn voor betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde, is dit onvoldoende om haar te kwalificeren als medepleger of medeplichtige.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het haar onder feit 1, zowel onder primair als onder subsidiair, ten laste gelegde.
Bewezenverklaring ten aanzien van feit 2
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Bij de insluiting van verdachte, op 17 april 2013, haalt zij twee enveloppen uit haar BH. In deze enveloppen zitten vier pakketjes met eurobiljetten, bestaande uit:
  • 69 biljetten van 500 euro,
  • 5 biljetten van 200 euro,
  • 30 biljetten van 100 euro, en
  • 80 biljetten van 50 euro.
Verdachte heeft over dit geldbedrag verklaard dat dit handelsgeld betreft van hun bedrijf, [V.O.F. van medeverdachte 1]. Zij doet de administratie van het bedrijf en haar man, medeverdachte [medeverdachte 1], houdt zich bezig met de handel. Het kasboek van het bedrijf was op 17 april 2013 bijgewerkt tot 28 maart 2013. De omzet van het eerste kwartaal had verdachte al doorgegeven aan de Belastingdienst. Zij heeft het aangetroffen geldbedrag op 17 april 2013 uit hun woning aan de [adres] te [woonplaats] meegenomen. [4]
Verdachte heeft ten aanzien van de gang van zaken betreffende de verkoop van voertuigen bevestigd dat deze eerst worden betaald, dan direct overgeschreven bij de RDW en dan meegegeven. [5] Met name de datum van verkoop zoals bekend bij de RDW moet kloppen met de betalingsdatum. [6] Ook bevestigt zij dat de gegevens tot 28 maart 2013, opgenomen in het kasboek van hun autobedrijf kloppen met de gegevens die hierover bekend zijn bij de RDW. [7]
Ook [medeverdachte 1] verklaart dat dit aangetroffen geldbedrag handelsgeld betreft. [8] Hij verkoopt auto’s en zijn vrouw, verdachte [verdachte], houdt de administratie bij. [9] Voor het betalen van dealers heeft hij contant handelsgeld in huis. [10]
Bij [medeverdachte 1] is bij zijn insluiting op 17 april 2013 een geldbedrag van in totaal € 915,- aangetroffen en in beslag genomen. [11] [12]
Bij de Belastingdienst is voor [V.O.F. van medeverdachte 1] over het eerste kwartaal van 2013 een omzet opgegeven van € 11.485,-. De V.O.F. heeft in 2011 geen winst gemaakt en over 2012 zijn geen winstgegevens bekend bij de Belastingdienst. Het banksaldo van verdachte en de medeverdachte was op 31 december 2012 respectievelijk € 1.857,- en € 1.019,-. [13]
Blijkens het kasboek van het autobedrijf, bijgewerkt tot 28 maart 2013, bedroeg het kassaldo van het bedrijf op die datum € 1.537,-. [14] Het in de woning van verdachten in beslag genomen voorraadboek en kasboek komen goed overeen met de opgevraagde handelsmutaties uit de RDW die verkregen zijn van het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (hierna: LIV). [15] Om na te kunnen gaan welke mutaties in de handelsvoorraad van [V.O.F. van medeverdachte 1] invloed kunnen hebben gehad op de hoeveelheid contant kasgeld in de periode van 28 maart 2013 tot 17 april 2013 is informatie bij het LIV opgevraagd. Hieruit blijkt dat acht kentekens invloed hebben gehad. [16] Gezamenlijk hebben deze acht voertuigen een positieve invloed gehad op het kassaldo van € 2.150,-. [17]
Bewijsoverwegingen
Aan de hand van de genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] een geldbedrag van € 43.415,- (€ 42.500,- en € 915,-) voorhanden heeft gehad. Uit gegevens van de Belastingdienst en de RDW en uit de administratie van hun bedrijf blijkt dat de verdachten niet over een dergelijk geldbedrag konden beschikken. Gelet op deze feiten en omstandigheden is sprake van een vermoeden dat het geld uit enig misdrijf afkomstig was.
Beide verdachten ontkennen dat dit geldbedrag van eigen misdrijf afkomstig is, zowel tijdens verhoren bij de politie als tijdens het onderzoek ter zitting. Dat dit geldbedrag toch afkomstig zou zijn van een door verdachten begaan misdrijf, is onvoldoende aannemelijk op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting. Er is dan ook geen rechtstreeks verband te leggen met een door verdachten begaan bepaald misdrijf.
Verdachte en de medeverdachte hebben gesteld dat het geldbedrag een legale herkomst heeft, namelijk dat dit handelsgeld van hun autobedrijf betreft. Hiertoe hebben verdachten administratie en facturen overgelegd. Naar aanleiding van deze verklaring en de onderbouwing is onderzoek verricht. Hieruit is echter gebleken dat het kassaldo van [V.O.F. van medeverdachte 1] op 17 april 2013 hooguit € 3.687,- kon bedragen.
Door verdachten zijn nog drie facturen aangeleverd die het restant van het geldbedrag zouden verklaren. Bij de beoordeling van deze facturen, stelt de rechtbank -overeenkomstig de officier van justitie- het volgende vast.
Factuur Rolls Royce:
Blijkens de verkoopfactuur is het voertuig op 16 april 2013 verkocht, één dag voor het ten laste gelegde. Volgens gegevens van de RDW wordt dit voertuig echter pas op 8 mei 2013 overgeschreven van de naam van [V.O.F. van medeverdachte 1]. Deze datum ligt ná het ten laste gelegde. Geconstateerd is dat het kasboek -bijgewerkt tot 28 maart 2013- en de RDW gegevens hierover goed overeenkomen. Dit wordt ook bevestigd door verdachte. Uit onderzoek blijkt dan ook dat de data van RDW-overschrijving en betaling bij een verkoop door [V.O.F. van medeverdachte 1] normaal gesproken niet zo ver uit elkaar liggen.
Koopcontract BMW:
Blijkens het koopcontract is de BMW op 14 april 2013 geruild voor een Mercedes en € 5.000,-. Volgens de koper was die Mercedes € 11.000,- waard. De BMW is niet overgeschreven bij de RDW. Blijkens het kasboek is deze BMW ingekocht voor € 26.750,-. Verdachte verklaart dat de verkoop is teruggedraaid en dat het geld dan terug gegeven zou zijn.
Inkoopverklaring Mercedes:
Beide verdachten verklaren dat zij € 19.000,- van het aangetroffen geldbedrag in bewaring hadden voor iemand anders. Ondanks hierover eerder bevraagd te zijn, verklaren zij dit beiden pas in december 2013. Geconfronteerd met deze inkoopverklaring verklaarde verdachte dat [A] die auto waarschijnlijk voor hen had verkocht en medeverdachte [medeverdachte 1] wilde over de inkoopverklaring niet verklaren. Uit genoemde bewijsmiddelen blijkt dat bij het aangetroffen geldbedrag geen los pakketje geld van € 19.000,- is aangetroffen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte en de medeverdachte op deze drie punten niet voldoende concreet en verifieerbaar, en ook ongeloofwaardig. Nu er onvoldoende aanwijzingen zijn dat (een groot deel van) het aangetroffen geldbedrag een legale herkomst heeft, kan een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring gelden. De rechtbank acht het aannemelijk dat ook het geldbedrag aangetroffen bij medeverdachte [medeverdachte 1] handelsgeld betreft, zijnde een bedrag van € 915,-. Van de in totaal aangetroffen € 43.415,- kan enkel € 3.687,- verklaard worden als zijnde handelsgeld.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat een deel van het geldbedrag, te weten € 39.728,- (€ 43.415 - € 3.687), -middellijk of onmiddellijk- uit enig misdrijf afkomstig was en dat beide verdachten hiervan op de hoogte waren.
De rechtbank acht het ten laste gelegde, te weten -kort gezegd- medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 39.728,-, wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring ten aanzien van feit 3, 4 en 5
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Verdachte heeft deze feiten bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering -voor zover zij dit feit bewezen acht- volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte; [18]
- de bevindingen met betrekking tot het aantreffen van het wapen, de munitie en het gasbusje; [19]
- de bevindingen met betrekking tot het categoriseren van het wapen en de munitie; [20]
- de bevindingen met betrekking tot het categoriseren van het gasbusje; [21]
- de bevindingen met betrekking tot het aantreffen van de capsules en tabletten; [22]
- de bevindingen met betrekking tot het wegen van de capsules en tabletten; [23]
- de rapportage van het NFI waaruit blijkt dat de onderzochte monsters van de aangetroffen goederen amfetamine bevatten. [24]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 2:
op 17 april 2013, te Maarssen, tezamen en in vereniging met een ander een voorwerp, te weten een geldbedrag van 39.728 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl zij en haar mededader wisten dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Feit 3:
op 17 april 2013 te Maarssen, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen in de vorm van een gaspistool (merk BBM, kaliber 8 mm) en munitie van categorie III, te weten 46 scherpe knalpatronen, kaliber 8 mm en 33 scherpe gaspatronen, voorhanden heeft gehad.
Feit 4:
op 17 april 2013 te Maarssen, een gasbusje, bevattende pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een weerloosmakende en/of traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
Feit 5:
op 17 april 2013 te Maarssen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 22.27 gram (in de vorm van 76 capsules) amfetamine en
- 3,25 gram (in de vorm van 15 tabletten) amfetamine,
zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
Feit 2: Medeplegen van witwassen.
Feit 3: Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd, en begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Feit 4: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Feit 5: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, en een gevangenisstraf van vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat indien wordt gekomen tot een bewezenverklaring van het onder feit 3, 4 en 5 ten laste gelegde, volstaan kan worden met oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met een ander een flink geldbedrag witgewassen. Door dit witwassen heeft zij de onderliggende criminaliteit ondersteund. Bovendien wordt door witwassen de integriteit van het financiële verkeer aangetast. Ook heeft verdachte een gaspistool met patronen en pepperspray voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van (vuur)wapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en kan gevoelens van angst en onrust veroorzaken. Ten slotte heeft verdachte een hoeveelheid amfetamine in haar bezit gehad. Het is algemeen bekend dat harddrugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 maart 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een minimale overschrijding van de redelijke termijn, nu deze is aangevangen op 17 april 2013 en de behandeling van de zaak ter zitting niet binnen twee jaar is afgerond met een eindvonnis. Blijkens het verloop van het onderzoek is sprake van onnodig tijdsverloop. Gelet hierop en op de omstandigheid dat verdachte financieel getroffen is door de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag, ziet de rechtbank reden om af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Bovendien spreekt de rechtbank verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 160 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 80 dagen, met aftrek van de duur van het voorarrest.

9.Het beslag

9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting een beslaglijst overgelegd en verbeurdverklaring van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag gevorderd, met aftrek van het verklaarbare bedrag aan kasgeld. Hierbij dient het geldbedrag in beslag genomen bij medeverdachte [medeverdachte 1] te worden verrekend.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de bepleitte vrijspraak verzocht tot teruggave van het in beslag genomen geldbedrag aan de rechthebbende, te weten [V.O.F. van medeverdachte 1].
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het op de beslaglijst aangeduide geldbedrag ter hoogte van € 42.500,- onder verdachte in beslag is genomen. Op basis van de inhoud van het dossier stelt de rechtbank vast dat onder medeverdachte [medeverdachte 1] een geldbedrag van € 915,- in beslag is genomen. Dit geldbedrag is bij vonnis van 1 mei 2015 aan de medeverdachte geretourneerd. Van de in totaal aangetroffen € 43.415,- kan enkel € 3.687,- verklaard worden als zijnde handelsgeld. Nu het resterende geldbedrag, ter hoogte van € 39.728,-, een voorwerp betreft met betrekking tot welke het onder feit 2 bewezenverklaarde is begaan, acht de rechtbank dit vatbaar voor verbeurdverklaring.
Het overige gedeelte van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag, ter hoogte van € 2.772,-, acht de rechtbank vatbaar voor teruggave aan verdachte als vennoot van [V.O.F. van medeverdachte 1].

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, artikel 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het onder
feit 1 onder primair en subsidiairten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 2: Medeplegen van witwassen.
Feit 3: Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd en begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Feit 4: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Feit 5: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
160 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden met een maatstaf van 2 uur per dag.
Beslag
Verklaart verbeurd een gedeelte van het inbeslaggenomen geldbedrag, zoals weergegeven op de beslaglijst, te weten:
- Euro geld, ter hoogte van € 39.728,00.
Gelast de teruggave aan verdachte van een gedeelte van het inbeslaggenomen geldbedrag, zoals weergegeven op de beslaglijst, te weten:
- Euro geld, ter hoogte van € 2.772,00.
Voorlopige hechtenis
Heft op het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V. van Dam, voorzitter,
mrs. A. van Maanen en A.M.M.E. Doekes-Beijnes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 mei 2015.
Mr. A.M.M.E. Doekes-Beijnes is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt, na wijziging van de tenlastelegging, die hierna cursief is weergegeven, tenlastegelegd dat:
1.
A.
zij op of omstreeks 17 april 2013 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de [adres] in
de ingang/gereedschapsopslag van dat pand, in het politie proces-verbaal
genummerd ruimte A
, ofwel/en/of de schuur/kantoorruimte) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (ongeveer) 230
gedroogde henneptoppen, althans te drogen hangende hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval
(telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
en/of
B.
zij op of omstreeks 17 april 2013 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de [adres] in
de opslagruimte
ofwel de schuur/stalruimtevan dat pand zoals in het politie proces-verbaal genummerd ruimte B
en/of in de (beneden)hal van de woning en/of in de kastenkamer op
de eerste verdieping van de woning) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (ongeveer)
3,76kilogram hennep,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval
(telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1]
A.
op of omstreeks 17 april 2013 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand gelegen aan de [adres] in
de ingang/gereedschapsopslag van dat pand, in het politie proces-verbaal
genummerd ruimte A, ofwel/en/of de schuur/kantoorruimte) (een) hoeveelheid/hoeveelheden
van (ongeveer) 230
gedroogde henneptoppen, althans te drogen hangende hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval
(telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
en/of
B.
op of omstreeks 17 april 2013 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand gelegen aan de [adres] in
de opslagruimte ofwel de schuur/stalruimte van dat pand zoals in het politie proces-verbaal
genummerd ruimte B en/of in de (beneden)hal van de woning en/of in de kastenkamer op de
eerste verdieping van de woning) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (ongeveer) 3,76
kilogram hennep,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval
(telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar tezamen en in vereniging met
anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft/hebben zij, verdachte,
en/of een of meer van zijn mededaders:
haar/de woning en/of haar/de schuur/stalruimte en of haar/de schuur/kantoorruimte ter
beschikking gesteld.
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op of omstreeks 17 april 2013, te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, en/of
te Houten, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 42.500
euro, althans een groot geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad,
heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en)
dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit
enig misdrijf;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
3.
zij op of omstreeks 17 april 2013 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen
van categorie III, te weten een vuurwapen in de vorm van een (gas)pistool
(merk BBM, kaliber 8 mm) en/of munitie van catergorie III, te weten 46 scherpe
knalpatronen, kaliber 8 mm en/of
33 scherpe gaspatronen, voorhanden
hebben/heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
4.
zij op of omstreeks 17 april 2013 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, een
gasbusje, bevattende pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen
van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of
traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft
gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
5.
zij op of omstreeks 17 april 2013 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, en/of
in de gemeente Houten, in elk geval in het arrondissmenet Midden-Nederland
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 22.27 gram (in de vorm van 76 capsules) amfetamine en/of
- 7,8 gram (in de vorm van 15 tabletten) amfetamine,
in elk geval een of meer hoeveelheden/hoeveelheid van een materiaal,
bevattende amfetamine,
zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, nr. 201308629 A t/m E (onderzoek 097 KADE)
2.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], pagina 866.
3.Een geschrift, zijnde een Kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op de vierde ongenummerde pagina tussen pagina 506 en 507.
4.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 20 april 2015.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 17 december 2013, pagina 710.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 17 december 2013, pagina 711.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 17 december 2013, pagina 710.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 18 april 2013, pagina 630.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 20 april 2013, pagina 637.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 20 april 2013, pagina 635.
11.Het proces-verbaal van bevindingen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], pagina 880.
12.Een geschrift, zijnde een Kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op de tweede ongenummerde pagina tussen pagina 506 en 507.
13.Een geschrift, zijnde de verstrekte gegevens van de Belastingdienst, pagina 1130.
14.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4], pagina 1132.
15.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4], pagina 1088.
16.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4], pagina 1219.
17.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4], pagina 1090.
18.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 20 april 2015.
19.Een geschrift, zijnde een lijst van inbeslaggenomen goederen opgenomen als bijlage van het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, pagina 805.
20.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5], pagina 995 en 996.
21.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5], pagina 1007.
22.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], pagina 866.
23.Het Rapport Opiumwet van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7], pagina 1023.
24.Een geschrift, zijnde het Rapport identificatie van drugs en precursoren van het NFI d.d. 13 mei 2013, pagina 1036.