In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door Leaseproces B.V., en Dexia Nederland B.V. over een effectenleaseovereenkomst. De procedure omvat zowel conventie als reconventie, waarbij eiser vorderingen heeft ingesteld tegen Dexia. De zaak is gestart met een tussenvonnis op 3 september 2014, waarin Dexia werd opgedragen bewijs te leveren dat de echtgenote van eiser vóór 16 januari 2003 op de hoogte was van de overeenkomst. Tijdens het getuigenverhoor hebben zowel eiser als zijn echtgenote verklaard dat zij niet op de hoogte waren van de effectenleaseovereenkomst en dat de echtgenote dacht dat het om een spaarproduct ging. De rechtbank concludeert dat Dexia niet in haar bewijsopdracht is geslaagd, wat betekent dat de bevoegdheid van de echtgenote om de overeenkomst te vernietigen niet was verjaard. Hierdoor is de overeenkomst rechtsgeldig vernietigd, wat leidt tot de verplichting voor Dexia om hetgeen aan eiser is betaald terug te betalen, verminderd met wat eiser op grond van de overeenkomst heeft ontvangen. Eiser vordert ook wettelijke rente, die door de rechtbank wordt toegewezen vanaf 1 februari 2006, omdat Dexia in verzuim is geraakt. Dexia wordt veroordeeld in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter S.H. Gaertman op 8 april 2015.