2.4.Dat de Precisering is opgesteld om de komst van het crematorium mogelijk te maken, zoals eisers stellen, is juist. Verweerder heeft er op gewezen dat al eerder in het SP door middel van de toevoeging “maatschappelijke voorzieningen” ook een andere invulling van deze gronden dan alleen bedrijven, mogelijk was gemaakt. De nadere invulling daarvan met een crematorium, toen daarvoor een belangstellende bleek te zijn, is tegen die achtergrond te plaatsen en ook niet ongebruikelijk. Dat eisers daar meer inspraak in hadden willen hebben en voor een andere invulling hadden gekozen, had wellicht in een politiek-bestuurlijke omgeving naar voren kunnen worden gebracht, maar is voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning, welke moet plaatsvinden binnen de regels van de Wabo en het bestemmingsplan Leidsche Rijn, niet relevant. Dat geldt ook voor het betoog van eisers ter zitting dat er op neerkomt dat - zo begrijpt de rechtbank - de Precisering een andere invulling van Kavel K is, dan eerder in het bestemmingsplan Leidsche Rijn en de (eerdere versie van) het SP was voorgesteld.
3. De rechtbank stelt vervolgens vast dat zowel een crematorium als een uitvaartcentrum passen in de globale bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’, zoals nader uitgewerkt in het SP en in de Precisering. Dit wordt door eisers ook niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldaan aan de inhoudelijke voorwaarden voor het verlenen van ontheffing van het bouwverbod en was verweerder bevoegd daartoe over te gaan. Vervolgens dient de rechtbank, aan de hand van de beroepsgronden van eisers, te beoordelen of verweerder van die bevoegdheid in dit geval in redelijkheid gebruik heeft gemaakt.
4. Eisers stellen dat niet wordt voldaan aan de (in de Bouwverordening gestelde) eis dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is. Zij achten 125 parkeerplaatsen voor een hoeveelheid van 1224 bezoekers en 22 kantoormedewerkers van het crematorium onvoldoende en vrezen voor parkeeroverlast.
Blijkens de stukken heeft verweerder, bij gebreke aan een eigen norm voor parkeren bij crematoria, voor het bepalen van de parkeernorm aansluiting gezocht bij de landelijke parkeerkencijfers “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie” van het CROW uit 2012. Voor een crematorium is het parkeerkencijfer tussen de 25,1 en 35,1 parkeerplaatsen per (crematie)plechtigheid. In de praktijk kunnen twee plechtigheden elkaar deels overlappen. In dat geval is sprake van een parkeerbehoefte van minimaal 2 x 25,1 = 50,2 parkeerplaatsen en maximaal 2 x 35,1 = 70,2 parkeerplaatsen. Dela heeft ter zitting toegelicht dat het aantal van 1224 bezoekers alleen in theorie voor kan komen. Dit is het aantal mensen dat bij een maximale invulling van alle onderdelen van het gebouw tegelijkertijd aanwezig kan zijn. Dit aantal is opgegeven ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag door de brandweer. De ervaring leert dat er gemiddeld 88 bezoekers bij een uitvaart zijn. Er kunnen twee plechtigheden tegelijkertijd plaatsvinden. Inclusief personeel betekent dat maximaal 200 personen, die niet allemaal afzonderlijk met de auto zullen komen. Bij een extreem drukbezochte plechtigheid, die incidenteel kan plaatsvinden, biedt het gebouw ruimte aan maximaal 500 bezoekers. In een dergelijk geval maakt Dela afspraken met naastgelegen bedrijven over het gebruiken van parkeerplaatsen.
De rechtbank stelt vast dat uit het kavelinrichtingsplan blijkt dat er 125 parkeerplaatsen op eigen terrein worden aangelegd. Nu dit aantal de landelijk geaccepteerde bandbreedte zoals die door CROW wordt gehanteerd overstijgt, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat hiermee ruimschoots aan de parkeernorm wordt voldaan. Het betoog slaagt derhalve niet.
5. Eisers betwijfelen verder of het crematorium aan de milieueisen voldoet en vragen zich af hoe dit zal worden gecontroleerd. Er is naar eisers mening onvoldoende onderzoek gedaan naar de luchtcondities ter plaatse, naast de A2. Eisers verzoeken om maatwerkvoorschriften op te leggen om de luchtemissie van gevaarlijke stoffen te beperken tot het noodzakelijke. Hiernaast wensen zij middels een maatwerkvoorschrift de garantie dat er bij verstrooiing geen as buiten de inrichting waait. Ook is er naar eisers mening onvoldoende onderzoek gedaan naar en is er onvoldoende duidelijkheid over de bodemsituatie.
Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat voor een crematorium – ingevolge de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering” – een richtafstand geldt tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning van 100 meter. Gelet op de omstandigheid dat de afstand tussen de grens van het perceel en de gevel van de dichtstbijzijnde woning minimaal 130 meter is, zoals ter zitting bevestigd, is in dit geval aan die richtafstand voldaan. De rechtbank stelt verder vast dat het crematorium onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit valt en moet voldoen aan de bijzondere Regelingen Crematoria. Dela heeft in dit kader een melding gedaan. Nu niet in geschil is dat het crematorium geen milieuvergunningplichtige inrichting is, is met die melding voldaan aan de milieueisen die aan Dela gesteld kunnen worden. Verweerder heeft zich daarom bij de beoordeling van de ruimtelijke aspecten van de gevraagde omgevingsvergunning terecht op het standpunt gesteld dat hij niet bevoegd is om nadere onderzoeken te vragen of zoals eisers verzoeken, maatwerkvoorschriften over de milieuaspecten te stellen. Voor dat laatste is bovendien een afzonderlijke procedure in het Activiteitenbesluit voorgeschreven.
Dela heeft verder ter zitting toegelicht dat asverstrooiingen steeds minder op het terrein van het crematorium voorkomen, omdat men de as van een overledene elders wil verstrooien. De stelling van eisers dat de asverstrooiingen op hun percelen tot neerslag van as leiden, acht de rechtbank, gezien de afstand tussen het terrein en hun woningen en de piëteit die men daarbij zal betrachten, niet aannemelijk. Het bedrijventerrein De Wetering, waarop het perceel is gelegen, maakt verder deel uit van de locatie Leidsche Rijn, welke locatie is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Dit betekent dat – anders dan eisers stellen – niet afzonderlijk behoeft te worden beoordeeld wat de bijdrage is van het uitvaartcentrum ten aanzien van stikstofdioxide en fijnstof. In hetgeen eisers over de milieueisen naar voren hebben gebracht, heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien om de gevraagde vergunning te weigeren. Daar komt bij dat Dela zelf belang heeft, mede uit oogpunt van haar certificering en professionele taakopvatting, bij het nauwlettend toezien op het voldoen aan de normen. De rechtbank acht het, gezien de aard van de onderneming, niet op voorhand aannemelijk dat Dela met die regels de hand zal lichten. Mocht het vermoeden bestaan of mocht blijken dat zij zich daar toch niet aan houdt, staat het eisers vrij bij de gemeente een verzoek om handhaving van de milieueisen in te dienen.
6. Eisers betwisten voorts het maatschappelijk belang en de behoefte van een crematorium op deze locatie. Zij vinden een crematorium niet verenigbaar met de nabijheid van een woonwijk. De rechtbank leest hetgeen eisers betogen aldus dat zij zich op het standpunt stellen dat verweerder niet in redelijkheid het belang van de invulling van kavel K met het crematorium zwaarder heeft mogen laten wegen dan hun belangen. Dit betoog slaagt niet. Uit de stukken komt naar voren dat de afstand tot het crematorium voldoet aan de geldende richtafstand. Ter zitting is toegelicht dat het perceel zal worden omsloten door een aarden wal met daarop een groene beplanting. Van direct zicht op het perceel en de bezoekers van het crematorium zal dan ook geen sprake zijn. Duidelijk is dat de verkeersstromen van bezoekers en lijkwagens aan de andere zijde van het perceel zullen worden afgewikkeld en niet via de wijk van eisers zullen lopen. Daarnaast, los van de belangenafweging door verweerder, is duidelijk dat er strenge milieueisen voor het crematorium gelden waarop handhaving mogelijk is. Hoewel de rechtbank zich ervan bewust is dat eisers dit anders ervaren, is er in objectieve zin dan ook geen reden om aan te nemen dat met deze omgevingsvergunning het goede woon- en leefklimaat in hun wijk niet gehandhaafd blijft. De rechtbank volgt dan ook niet de stelling dat de waarde van de woningen van eisers als gevolg van het bouwplan zodanig is gedaald dat verweerder om die reden de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. De conclusie is dan ook dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid van de ontheffingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
7. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening
8. Gezien de beslissing van de rechtbank van heden op het beroep van eisers 1 is er geen aanleiding voor het treffen van de door hen gevraagde voorlopige voorziening. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
9. Er is geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.