In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1991 en wonende te [woonplaats], heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2015 uitspraak gedaan. De zaak betreft een tenlastelegging van poging tot moord/doodslag en bedreiging, gepleegd op 11 mei 2014. De verdachte werd beschuldigd van het samen met een ander proberen om [slachtoffer] van het leven te beroven door deze met een mes in de rug te steken, alsook van bedreiging van [slachtoffer]. Tijdens de zitting op 3 april 2015 hebben zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie concludeerde dat de poging tot moord niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en vroeg om vrijspraak. De verdediging steunde dit standpunt en voegde daaraan toe dat ook de bedreiging niet bewezen kon worden.
De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig beoordeeld. Voor feit 1, de poging tot moord, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte samen met een ander de intentie had om [slachtoffer] te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit. Voor feit 2, de bedreiging, concludeerde de rechtbank dat de aangifte van [slachtoffer] niet werd ondersteund door getuigenverklaringen en dat er onvoldoende bewijs was om de bedreiging te bevestigen. Ook hier werd de verdachte vrijgesproken.
De benadeelde partij, [slachtoffer], had een schadevergoeding van € 5.112,00 gevorderd, maar omdat de verdachte van de feiten was vrijgesproken, verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. De rechtbank wees ook de vordering tot tenuitvoerlegging af, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, met mr. M.A.E. Somsen als voorzitter.