ECLI:NL:RBMNE:2015:3911

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
3 juni 2015
Zaaknummer
16-661194-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbraak in winkelpand door veelpleger met ISD-maatregel

Op 13 mei 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van inbraak in een winkelpand in Utrecht. De inbraak vond plaats in de nacht van 15 op 16 januari 2015, waarbij de verdachte diverse goederen, waaronder sieraden en elektronica, heeft weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 1 mei 2015 zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie achtte de verdachte schuldig aan de tenlastelegging, terwijl de verdediging betoogde dat het bewijs, met name een aangetroffen bloedspoor, niet voldoende was om tot een veroordeling te komen.

De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld en geconcludeerd dat het bloedspoor, dat afkomstig was van de verdachte, een daderspoor was. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd schuldig bevonden aan diefstal met braak. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte, die al eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

De officier van justitie had een ISD-maatregel gevorderd, maar de verdediging betoogde dat de stukken in het dossier onvoldoende waren voor een dergelijke maatregel. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van personen en goederen de onvoorwaardelijke oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders eiste. De verdachte werd veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, zonder dat de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/661194-15; 16/656464-12 (vordering na voorwaardelijke veroordeling) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 mei 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren [1973] te [geboorteplaats] (Marokko)
thans gedetineerd in [verblijfplaats] te [woonplaats]
raadsman mr. E. Kok, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 1 mei 2015, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 15 op 16 januari 2015 heeft ingebroken in een bedrijfspand en daarbij diverse goederen heeft weggenomen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier niet gesteld kan worden dat het aangetroffen bloedspoor een zogenaamd daderspoor betreft, mede gelet op het feit dat er verder in het pand geen bloedsporen zijn aangetroffen. Niet uit te sluiten is dat het bloed daar al veel eerder terecht is gekomen, mede gelet op het feit dat uit het dossier niet volgt dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding een verwonding had. Nu het dossier geen aanknopingspunten bevat waaruit afgeleid kan worden dat verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij de inbraak, is het enkel aangetroffen bloedspoor onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van het feit. Verdachte dient daarom vrijgesproken te worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
[benadeelde 1] heeft op 16 januari 2015 aangifte gedaan namens de winkel [bedrijf 1], [bedrijf 2] en [benadeelde 2]. In de periode van 15 januari 2015 op 16 januari 2015 werd er ingebroken in de winkel van “[bedrijf 1]” gevestigd in het pand gelegen aan [adres] te [woonplaats]. Bij de inbraak werden de voordeur van het pand en de voordeur van de winkel vernield. Uit het pand werd een groot aantal sieraden weggenomen, waaronder ringen, armbanden, horloges en, kettingen eigendom van [bedrijf 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1]. Verder werden weggenomen: een tablet, merk Acer, een geluidsbox, merk Sangean en een printer, merk HP, alle eigendom van [bedrijf 1] en een muts, eigendom van [benadeelde 1]. [2]
Bij de inbraak werd de voordeur van het perceel geforceerd. Vervolgens werd het houten paneel in de onderzijde van de deur, welke toegang gaf tot de winkel, geforceerd en verwijderd. Aan de linker onderzijde van de deur, op de overgang van de sponning en het paneel bevond zich een bloedspoor. [3] Uit onderzoek van het NFI volgt dat het aangetroffen bloedspoor afkomstig is van verdachte. [4]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat bij verdachte ten tijde van zijn aanhouding geen wondjes zijn geconstateerd en dat het aangetroffen bloed derhalve niet bij de inbraak achtergebleven kan zijn. De rechtbank overweegt daar toe dat verdachte pas ca. 5 weken nadat de inbraak had plaatsgevonden werd aangehouden. De verwonding die verdachte eventueel opgelopen had bij de inbraak zou, als verdachte al onderzocht zou zijn op eventuele verwondingen, dan al genezen zijn.
Gelet op de plaats waar het is aangetroffen, betreft het aangetroffen bloedspoor een daderspoor, waarvan aannemelijk is dat dit is ontstaan doordat verdachte zich verwond heeft bij het verwijderen van het houten paneel aan de onderzijde van de deur, danwel bij het betreden of verlaten van de winkel via het in de deur ontstane gat. Niet aannemelijk is dat een bloedspoor op die specifieke plek bij het op normale wijze betreden van de winkel terecht zou kunnen komen. Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat verdachte ooit eerder in het pand en/of de winkel is geweest. Verdachte zelf heeft op geen enkel moment een verklaring af willen leggen.
De rechtbank acht op grond van voormelde feiten en omstandigheden het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 15 januari 2015 tot en met 16 januari 2015 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een winkelpand, '[bedrijf 1]', gelegen aan [adres]) heeft weggenomen een groot aantal sieraden en een tablet (Acer) en een printer (Hp) en een geluidsbox (Sangean) en een muts, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of '[bedrijf 1]' en/of [bedrijf 2] en/of [benadeelde 2], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de in het dossier aanwezige stukken onvoldoende zijn voor het opleggen van een (voorwaardelijke) ISD maatregel. De aanwezige rapporten bevatten discrepanties en onjuistheden, eerdere rapportages ontbreken en men heeft niet gesproken met verdachte.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat, gelet op de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, een (voorwaardelijke) ISD maatregel een te zware sanctie is en verdachte door middel van zijn voorarrest al gestraft is conform de daarvoor geldende richtlijnen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een inbraak in een winkel en heeft daarbij een grote hoeveelheid voorwerpen en goederen weggenomen. Een dergelijk feit
veroorzaakt niet alleen overlast en schade bij de slachtoffers, maar zorgt ook voor gevoelens
van onveiligheid en onrust bij de slachtoffers en in de maatschappij. Verdachte heeft door zo te handelen getoond geen enkel respect voor de eigendommen van een ander te hebben.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij al vele malen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder soortgelijke feiten als het onderhavige. De aan verdachte opgelegde (voorwaardelijk) gevangenisstraffen en proeftijden hebben verdachte er niet van weerhouden zich keer op keer schuldig te maken aan nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van GGZ [naam] & [naam] van 24 april 2015. Uit het rapport volgt dat bij verdachte sprake is van een verslavingsproblematiek (zowel drugs als alcohol) en een psychische problematiek. Verdachte is de afgelopen jaren meerdere malen klinisch opgenomen met als doel zijn drugs- en alcoholverslaving te doorbreken en zijn psychische problematiek te behandelen. Deze behandelingen/opnames zijn door verdachte of zijn toedoen telkens vroegtijdig beëindigd en hebben niet tot enig resultaat geleid. Voorts heeft verdachte problemen op vrijwel alle leefgebieden. Verdachte stond vanaf 6 december 2012 onder toezicht van Victas. Binnen het toezicht is getracht door middel van klinische behandelingen verdachte te voorzien van de benodigde zorg, echter verdachte onttrok zich daar aan. Verdachte heeft gedurende dit toezicht meerdere malen gerecidiveerd. Victas heeft het toezicht inmiddels geretourneerd aan justitie.
De reclassering adviseert verdachte een voorwaardelijke ISD op te leggen, met daarbij als bijzondere voorwaarden: klinische opname, meldplicht, een alcohol- en drugsverbod en andere voorwaarden betreffende het gedrag.
In voornoemd rapport geeft de reclassering op basis van de voor hen beschikbare informatie/rapporten een beeld van de persoon en achtergrond van verdachte. Tevens is een gesprek met verdachte gevoerd. De rechtbank acht zich op basis van deze informatie voldoende geïnformeerd. Niet aannemelijk is geworden dat de bevindingen van de reclassering onvolledig zijn, dan wel een onjuiste weergave van de beschikbare informatie bevatten.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten van artikel 38m, eerste lid, Wetboek van Strafrecht is voldaan. Immers, verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane misdrijf tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. Voorts zijn de onderhavige feiten begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen.
Verder dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De veiligheid van goederen eist het opleggen van de maatregel.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven niet bereid te zijn aan enige behandeling en of begeleiding mee te werken.
De rechtbank ziet, gelet op het standpunt van verdachte het ten aanzien van behandeling en begeleiding, zijn persoon en problematiek geen aanknopingspunten voor het opleggen van een voorwaardelijke ISD.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van personen en goederen de onvoorwaardelijke oplegging van de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders eist.
Nu, zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, is voldaan aan de wettelijke vereisten ex artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zal de rechtbank verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen.
De rechtbank zal de gevorderde maatregel voor de maximale duur van twee jaren opleggen. Om de recidive te beëindigen en tot een zo optimaal mogelijke oplossing van de hardnekkige problematiek van verdachte te komen, waarbij een lange behandeling in de rede ligt, zal de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

Uit onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de meervoudige strafkamer in deze rechtbank bij onherroepelijk geworden vonnis van 5 september 2014 al de tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 16/656464-12 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf heeft gelast. Daarom zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsingvan verdachte
in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.G. Bakker, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. H.A. Gerritse, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 mei 2015.
Mr. A.G. Bakker is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 15 januari 2015 tot en met 16 januari 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkelpand ('[bedrijf 1]', gelegen aan [adres]) heeft weggenomen een (groot) aantal sieraden en/of een tablet (Acer) en/of een printer (Hp) en/of een geluidsbox (Sangean) en/of een muts, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde 1] en/of '[bedrijf 1]' en/of [bedrijf 2] en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0910-2015017053, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 51). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1], pagina 38 en 39, met bijlagen pagina42 t/m 48.
3.Proces-verbaal sporenonderzoek, pagina 49 en 50.
4.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten rapport van het Nederlands Forensisch Instituut met bijlagen d.d. 10 februari 2015, pagina 21 en 25.