Op 13 mei 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van inbraak in een winkelpand in Utrecht. De inbraak vond plaats in de nacht van 15 op 16 januari 2015, waarbij de verdachte diverse goederen, waaronder sieraden en elektronica, heeft weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 1 mei 2015 zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie achtte de verdachte schuldig aan de tenlastelegging, terwijl de verdediging betoogde dat het bewijs, met name een aangetroffen bloedspoor, niet voldoende was om tot een veroordeling te komen.
De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld en geconcludeerd dat het bloedspoor, dat afkomstig was van de verdachte, een daderspoor was. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd schuldig bevonden aan diefstal met braak. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte, die al eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De officier van justitie had een ISD-maatregel gevorderd, maar de verdediging betoogde dat de stukken in het dossier onvoldoende waren voor een dergelijke maatregel. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van personen en goederen de onvoorwaardelijke oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders eiste. De verdachte werd veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, zonder dat de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen.