ECLI:NL:RBMNE:2015:3996

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juni 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
16/661152-15 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreiging en belediging van de moslimgemeenschap en zijn buurman

Op 5 juni 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een 42-jarige man uit Utrecht veroordeeld tot 240 uur werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. De man werd beschuldigd van bedreiging en belediging van de moslimgemeenschap en zijn buurman. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn buurman gedurende een lange periode lastigviel, onder andere door beledigende en bedreigende brieven te sturen naar moskeeën, en door op naam van de buurman kinderporno te bestellen. De rechtbank rekende het de verdachte zwaar aan dat hij deze daden pleegde in een tijd van maatschappelijke onrust na de aanslagen op Charlie Hebdo. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat leidde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich moest laten behandelen voor zijn psychische problemen en dat de voorwaardelijke gevangenisstraf diende als een stok achter de deur om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661152-15 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 5 juni 2015.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te district [geboorteplaats] (Suriname) op [1973],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[1973].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. S.G.H. van de Kamp, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 5 oktober 2014 tot en met 7 oktober 2014 te [woonplaats] de naam en goede eer van [aangever 1] heeft aangerand door e-mails te sturen naar een sociaal woonconsulent bij de woningbouwvereniging [naam];
Feit 2: in de periode van 7 oktober 2014 tot en met 14 oktober 2014 te [woonplaats] [aangever 1] opzettelijk heeft beledigd door het ophangen van teksten in de portiek van een appartementencomplex aan de [adres];
Feit 3: in de periode van 7 oktober 2014 tot en met 1 december 2014 te [woonplaats], [naam] of [naam] of de [naam] heeft opgelicht door in strijd met de waarheid goederen/producten te bestellen op naam van [aangever 1];
Feit 4: in de periode van 7 oktober 2014 tot en met 6 februari 2015 te [woonplaats] valsheid in geschrifte heeft gepleegd door brieven en bestelformulieren op naam van
[aangever 1], wonende aan de [adres] te [woonplaats], te hebben opgemaakt en ondertekend;
Feit 5: in de periode van 1 januari 2015 tot en met 27 januari 2015 te [woonplaats] opzettelijk de eer en goede naam van [aangever 1] heeft aangerand door per mail aan meerdere seksshops aan te geven dat [aangever 1] interesse had in kinderporno en kinderporno wilde aanschaffen;
Feit 6: in de periode van 14 januari 2015 tot en met 15 januari 2015 te [woonplaats] een schriftelijke bedreiging heeft verstuurd aan de [moskee 1];
Feit 7:
Primair: in de periode van 14 januari 2015 tot en met 15 januari 2015 te [woonplaats] zich schriftelijk en openbaar opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen vanwege hun geloof of ras;
Subsidiair: in de periode van 14 januari 2015 tot en met 15 januari 2015 te [woonplaats], leden en bezoekers van de [moskee 1] opzettelijk heeft beledigd;
Feit 8: in de periode van 4 februari 2015 tot en met 7 februari 2015 te [woonplaats], leden en bezoekers van de [moskee 1], de [moskee 2], de [moskee 3], de [moskee 4] en de [moskee 5] heeft bedreigd;
Feit 9:
Primair: in de periode van 4 februari 2015 tot en met 7 februari 2015 te [woonplaats] zich schriftelijk en in het openbaar zich opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen vanwege hun geloof of ras;
Subsidiair: in de periode van 4 februari 2015 tot en met 7 februari 2015 te [woonplaats], leden en bezoekers van de [moskee 1], de [moskee 2], de [moskee 3] en de [moskee 4] heeft beledigd;

3.Voorvragen

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie ten aanzien van de feiten 1 en 2 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Kort en zakelijk weergegeven legt de raadsvrouw hieraan ten grondslag dat ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde een voor die vervolging vereiste klacht van aangever ontbreekt.
Verder heeft de verdediging ten aanzien van de tenlastegelegde feiten onder 1 en 2 opgeworpen dat de termijn voor het indienen van een klacht als bedoeld in artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht ten tijde van het doen van aangifte en klacht inmiddels was verstreken, zodat de officier van justitie ten aanzien van deze feiten niet-ontvankelijk is in de vervolging.
3.2
Het oordeel van de rechtbank
3.2.1.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie - klachtvereiste feit 1
De rechtbank stelt voorop dat belediging als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht niet wordt vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd (zie artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht). Ingevolge artikel 164 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht bestaat een klacht uit een aangifte met verzoek tot vervolging.
Indien een uitdrukkelijk verzoek tot vervolging ontbreekt, kan een stuk dat als klacht bedoeld is – zoals een aangifte – toch als zodanig worden aangemerkt als de bedoeling van de klager dat een vervolging wordt ingesteld duidelijk uit het schriftelijk stuk blijkt. Indien de wens tot vervolging evenmin uit een schriftelijk stuk blijkt, kan onder omstandigheden toch het bestaan van een klacht worden aangenomen. Dan moet bijvoorbeeld uit het (opnieuw) horen van het de klager – vast komen te staan dat hij al ten tijde van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld. Het bestaan van een klacht kan worden aangenomen indien op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de klager de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld.
Onder feit 1 wordt aan verdachte tenlastegelegd dat hij geschriften aan een woonconsulent van Woningbouwvereniging [naam] heeft verzonden met daarin onder meer de tekst dat aangever verslaafd is aan verdovende middelen, dat hij aan de leverancier van die verdovende middelen meldt wanneer bewoners van het appartementencomplex niet thuis zijn, zodat daar kan worden ingebroken en dat gezien is dat aangever een aantal malen fietsen in een bestelbus heeft geladen, dat ook fietsen van twee medebewoners zijn gestolen en dat daar voorheen nooit een fiets is gestolen.
In zijn aangifte van 8 februari 2015 van onder meer smaad/laster en belediging verklaart aangever onder andere dat hij heeft vernomen dat hij wordt beschuldigd van het helen/stelen van fietsen en andere goederen en van het over de vloer krijgen van drugsverslaafden. Hij had begrepen dat de zoon van de bewoonster van nummer 13 (de rechtbank begrijpt: verdachte) contact had gehad met woningbouwvereniging [naam]. Ook merkt hij op dat er briefjes in het portiek van het wooncomplex (alwaar hij woonachtig is) waren opgehangen met daarop teksten als: “
Er wordt ingebroken en er zijn spullen gestolen! Er wonen junks in de flat die in de gaten houden wanneer je aanwezig bent! Wij willen geen junks in de flat!” Aangever stelt zich daardoor erg beledigd te voelen en in zijn eer te zijn aangetast. Hij verklaart aangifte – tevens klacht – te willen doen. Ook verklaart hij op de hoogte te willen worden gehouden van de voortgang van het onderzoek.
Op 7 februari 2015 heeft aangever ook afzonderlijk een klacht gedaan waarin hij uitdrukkelijk verzoekt om vervolging in te stellen tegen degene die beledigende teksten over hem heeft opgehangen waarin zou staan dat hij junk zou zijn en spullen zou stelen. Aangever heeft zich als benadeelde partij in de strafprocedure gevoegd. Hij is met zijn advocaat ter terechtzitting verschenen om zijn vordering toe te lichten. In de schriftelijke toelichting op de vordering wordt onder meer overwogen dat aangever ‘door de acties van verdachte in zijn persoon is aangetast’. Ten aanzien van deze gedragingen wordt door aangever schadevergoeding gevorderd.
De rechtbank is gelet op voornoemde omstandigheden – in onderling verband en samenhang beschouwd – van oordeel dat aangever ten tijde van het doen van zijn aangifte bedoeld heeft dat verdachte (ook) zou worden vervolgd ter zake van het hem onder 1 tenlastegelegde. Het daartegen gevoerde verweer wordt verworpen.
3.2.2.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie – klachttermijn feiten 1 en 2
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Op grond van artikel 66, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan een klacht worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit.
Aangever verklaart in zijn aangifte van 8 februari 2015 dat hij – kort nadat hij eind september/begin oktober 2014 had gehoord van een inbraak bij zijn benedenbuurvrouw – van zijn woonbegeleider had vernomen dat hij werd beschuldigd van het helen/stelen van fietsen en dat hij drugsverslaafden over de vloer zou krijgen. Half oktober 2014 zag hij dat er briefjes in het portiek van het wooncomplex waren opgehangen met daarop teksten waardoor aangever zich beledigd voelde. In zijn aangifte verklaart aangever dat hij vervolgens contact zocht met zijn woonbegeleider en in eerste instantie aangifte wilde doen van smaad/laster. Uiteindelijk besloot hij in overleg met de woonbegeleider en wijkagent om voorlopig geen aangifte te doen, maar eerst af te wachten of de woonbegeleider en wijkagent konden bemiddelen in de situatie (zie dossierpagina 126). Dit wordt bevestigd in een proces-verbaal van bevindingen (zie dossierpagina 51). De pesterijen hielden echter niet op. Op 17 januari 2015 werd aangever als verdachte aangehouden door de politie. Aangever begreep toen dat er op zijn naam een bedreigende en beledigende brief was verzonden aan een moskee (dossierpagina 127). Aangever verklaart dat hij tot dan toe zich rustig heeft gehouden op advies van zijn woonbegeleider en wijkagent, ook al voelde hij zich er verschrikkelijk onder. Tegelijk met de aangifte ter zake van het onder zijn naam versturen van een bedreigende en beledigende brief aan de moskee deed aangever aangifte – tevens klacht – van onder meer het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Dat de aangifte en klacht van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde niet binnen drie maanden zijn gedaan nadat aangever daarvan had kennisgenomen, tast naar het oordeel van de rechtbank de ontvankelijkheid van de officier van justitie in dit geval niet aan. De feiten 1 en 2 maken deel uit van een complex van stelselmatige, steeds verdergaande pesterijen. Aangever had al eerder – en binnen de klachttermijn – de intentie om daarvan aangifte te doen, maar besloot in overleg met woonbegeleider en politie eerst een bemiddelingspoging af te wachten. Toen bleek dat die poging niet slaagde en de pesterijen verergerden, is alsnog aangifte gedaan. De rechtbank beschouwt de tenlastegelegde feiten in zoverre als één geheel, zodat de klacht tijdig is gedaan en in ieder geval binnen drie maanden nadat aangever kennis nam van onder meer de beledigende en bedreigende brief aan een moskee, hetgeen voor hem dé aanleiding vormde om alsnog aangifte te doen.
Het verweer faalt en wordt door de rechtbank verworpen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de tenlastegelegde feiten onder 1, 2, 4, 5, 6, 7 primair, 8 en 9 primair heeft gepleegd. Ter onderbouwing van dat standpunt verwijst de officier van justitie naar de zich in het dossier bevindende bewijsstukken.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 3 heeft de officier van justitie gevorderd om de verdachte daarvan vrij te spreken omdat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk zichzelf of een ander te bevoordelen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 3 (oplichting) heeft de verdediging vrijspraak bepleit omdat het oogmerk van verdachte enkel was het wegpesten van de buurman van zijn moeder, niet de wederrechtelijke bevoordeling van zichzelf of een ander.
Ook heeft de verdediging vrijspraak bepleit van de feiten tenlastegelegd onder 7 primair en 9 primair. Volgens de verdediging heeft verdachte geen opzet op belediging in het openbaar gehad. De brieven zijn door verdachte geadresseerd aan enkele moskeeën en per post verstuurd. Zij waren bestemd voor een beperkte kring van personen. Verdachte heeft niet bedoeld ze in de openbaarheid te brengen.
Ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten heeft de verdediging zich ten aanzien van een eventuele bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak (al dan niet partieel)
Feit 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte zich of een ander met het bestellen van goederen onder een valse naam wederrechtelijk heeft willen bevoordelen, zodat de verdachte van het hem onder 3 tenlastegelegde feit integraal dient te worden vrijgesproken.
Feit 4
De tenlastelegging van feit 4 ziet op brieven en bestelformulieren die verdachte op naam van aangever valselijk zou hebben opgemaakt of zou hebben vervalst.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de in de tenlastelegging bedoelde brieven geen geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, zodat de verdachte daarvan (partieel) behoort te worden vrijgesproken.
Voor zover de tenlastelegging betrekking heeft op het valselijk opmaken of vervalsen van een formulier waarmee lampen zouden zijn besteld, dient eveneens (partiële) vrijspraak te volgen nu daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is.
Feit 6
Onder feit 6 wordt verdachte bedreiging verweten. De tenlastegelegde passage “Ik zou ze ook in een tafelkleed wikkelen” is naar het oordeel van de rechtbank niet bedreigend, zodat verdachte daarvan partieel dient te worden vrijgesproken.
Nu de daar genoemde bedreiging weliswaar schriftelijk, maar niet onder bepaalde voorwaarden is geschied, dient de verdachte van deze tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid te worden vrijgesproken.
Feit 8
Ook onder feit 8 wordt verdachte bedreiging verweten. Een bedreiging is pas voltooid als de bedreigde weet heeft van de bedreiging. Uit het strafdossier volgt dat de in de tenlastelegging genoemde brief aan de [moskee 4] wel is ontvangen door de moskee, maar dat van de inhoud daarvan geen kennis is genomen. Direct na het zien van een bij de brief gevoegd stukje vlees is de brief door de ontvanger weggegooid (dossierpagina’s 105-107). Ook overigens volgt uit het strafdossier niet dat de bedreiging ter kennis is gekomen van de geadresseerden. In zoverre dient partiële vrijspraak te volgen.
Voorts zijn de in de tenlastelegging van feit 8 genoemde bedreigingen – net als die in het onder 6 tenlastegelegde – weliswaar schriftelijk, maar niet onder voorwaarden geschied. Verdachte dient daarom ook hier van de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid te worden vrijgesproken.
4.3.2.
Bekennende verklaringen feiten 1, 2, 4, 5, 6 en 8
Aangezien verdachte de feiten zoals tenlastegelegd onder 1, 2, 4, 5, 6, en 8 heeft erkend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank – met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering – met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit 1 bewezen gelet op [1] :
- de aangifte van [aangever 1] [2] ;
- een e-mailbericht verstuurd naar mevrouw [getuige] van 5 oktober 2014 [3] ;
- een e-mailbericht verstuurd naar mevrouw [getuige] van 7 oktober 2014 [4] ;
- de bekennende verklaring van verdachte [5] ;
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit 2 bewezen gelet op:
- de aangifte van [aangever 1] [6] ;
- een foto van een in de portiek opgehangen brief [7] ;
- een foto van een in de portiek opgehangen brief [8] ;
- de bekennende verklaring van verdachte [9] ;
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit 4 bewezen gelet op:
- de aangifte van [aangever 1] [10] ;
- op naam van [aangever 1] ingevuld bestelformulier “De [naam]” [11] ;
- de bekennende verklaring van verdachte [12] ;
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit 5 bewezen gelet op:
- de aangifte van [aangever 1] [13] ;
- de mededeling van de eigenaar van seksshop de ‘[naam]’ aan de politie dat hij een brief had ontvangen [14] ;
- een brief op naam van [aangever 1] [15] ;
- de bekennende verklaring van verdachte [16] ;
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit 6 bewezen gelet op:
- de aangifte van [aangever 2] [17] ;
- kopie van een brief [18] ;
- de bekennende verklaring van verdachte [19] ;
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit 8 bewezen gelet op:
- de aangifte van [aangever 2] [20] ;
- de aangifte van [aangever 3] [21] ;
- de aangifte van [aangever 4] [22] ;
- het proces-verbaal van bevindingen inhoudende een verslag van een telefoongesprek met [aangever 5] [23] ;
- de bekennende verklaring van verdachte [24] ;
4.3.3.
Ten aanzien van de feiten 7 primair en 9 primair
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij naar tenminste vijf moskeeën brieven heeft gestuurd. Verdachte heeft toegegeven dat de brieven de bewoordingen bevatten, zoals opgenomen in de tenlastelegging onder feit 7 primair en feit 9 primair. [25]
Door vier verschillende ontvangers is namens de aangeschreven moskeeën en hun bezoekers aangifte gedaan van onder andere belediging, te weten namens de [moskee 1] [26] (gelegen aan de [adres]), namens de [moskee 2] [27] (gelegen aan de [adres]), namens de [moskee 3] [28] (gelegen aan de [adres]) en namens de [moskee 4] [29] (gelegen aan het [adres]).
Bewijsoverweging - belediging in het openbaar
Door de verdediging is vrijspraak van het onder 7 en 9 bepleit nu geen sprake is van opzet van verdachte op belediging in het openbaar. De brieven zijn door verdachte geadresseerd aan enkele moskeeën en per post verstuurd. Zij waren bestemd voor een beperkte kring van personen. Verdachte heeft niet bedoeld ze in de openbaarheid te brengen.
De rechtbank verwerpt het verweer. Zij stelt voorop dat onder ‘zich in het openbaar uitlaten’ als bedoeld in art. 137c Sr dient te worden verstaan ‘het ter kennis van het publiek brengen’. Bij de beantwoording of daarvan sprake is komt het aan op de bijzondere omstandigheden van het geval (HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:952). Tot de – al dan niet in onderling verband en samenhang te beschouwen – omstandigheden kunnen behoren:
  • de omvang van de kring van personen tegenover wie de uitlating is gedaan;
  • de functie of hoedanigheid van degene tegenover wie de uitlating is gedaan;
  • het ontbreken van voorafgaande betrokkenheid van degene tegenover wie de uitlating is gedaan bij degene die de uitlating doet;
  • de mate waarin aan de uitlating door inhoud of vormgeving kenbaar een min of meer vertrouwelijk karakter moet worden ontzegd;
  • de mate waarin de uitlating geëigend is om aan de inhoud daarvan bekendheid te geven buiten de kring van personen tot wie de uitlating rechtstreeks is gericht;
  • de mate waarin de uitlating door de wijze waarop zij is gedaan – mondeling, bij brief, per e-mail, door plaatsing op een voor anderen toegankelijke site of anderszins – vatbaar is voor kennisneming door anderen dan de rechtstreeks geadresseerde; en
  • de kans dat de inhoud van de uitlating ter kennis komt van anderen dan degenen tot wie de uitlating rechtstreeks is gericht.
Verdachte heeft in een kort tijdsbestek – kort na de breed in de internationale en nationale media uitgelichte aanslag op de redactie van Charlie Hebdo in Parijs – op naam van aangever en ongevraagd brieven van vergelijkbare beledigende en bedreigende inhoud aan meerdere moskeeën in [woonplaats] verzonden.
Nadat zijn eerste brief (feiten 6 en 7) zonder resultaat bleek, heeft verdachte de brieven zoals tenlastegelegd onder feiten 8 en 9 verzonden. Bij deze brieven voegde verdachte ook een stukje varkensvlees om de inhoud van de brieven kracht bij te zetten.
De brieven zijn telkens geadresseerd aan de desbetreffende moskee en niet aan één bepaalde persoon. De inhoud van de brieven is geëigend om bekend te raken buiten de kring van personen tot wie deze rechtstreeks waren gericht. Uit de aanhef van de brieven volgt dat zij zijn bestemd voor een grotere groep – anonieme – personen (‘beste moslims’, ‘beste kamelenneukers’). Van enige voorafgaande betrokkenheid van verdachte bij degenen aan wie de brieven zijn gericht, is niet gebleken. Ook blijkt uit de brieven niet van enig vertrouwelijk karakter.
Bij het opstellen en verzenden van de brieven heeft verdachte alles in het werk gesteld om te voorkomen dat (sporen op) de brieven tot hemzelf te herleiden waren. Hij hield er met andere woorden rekening mee dat de brieven verder zouden worden verspreid en dat daarnaar onderzoek zou worden ingesteld.
Tegenover de politie verklaarde verdachte – gevraagd naar wat hij wilde dat er gebeurde na het versturen van de brieven – dat men aangever zou opzoeken en hem met geweld zou aanspreken. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij beoogde dat de brieven door de moskeeën onder de aandacht zouden worden gebracht van de politie zodat naar aangever een strafrechtelijk onderzoek zou worden gestart. Dat is uiteindelijk ook gebeurd. Verdachte wilde naar eigen zeggen met zijn gedragingen bereiken dat aangever zou weggaan uit het wooncomplex waar ook zijn moeder woont.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte – gelet op voornoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd – met het verzenden van voornoemde brieven onmiskenbaar het (voorwaardelijk) opzet gehad om de beledigende en bedreigende inhoud van de brieven ter kennis van het publiek te brengen.
De rechtbank verwerpt daarom het daartegen gevoerde verweer.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat:
Feit 1:
hij op tijdstippen in de periode van 5 oktober 2014
tot en met 7 oktober 2014 te [woonplaats], opzettelijk, door middel van verspreiding van geschriften, de eer en de goede naam van [aangever 1] heeft
aangerand door telastlegging van bepaalde feiten, met het
kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met
voormeld doel geschriften aan [getuige] (sociaal woonconsulent bij woningbouwvereniging [naam]) verzonden met daarin onder andere de tekst:
- dat die [aangever 1] verslaafd is aan verdovende middelen,
- dat [aangever 1] (daardoor) een schuld heeft opgebouwd bij de leverancier van die
verdovende middelen en die schuld inlost door te melden wanneer bewoners in
het appartementencomplex niet thuis zijn zodat daar ingebroken kan worden,
- dat gezien is dat [aangever 1] een aantal malen fietsen in een bestelbus heeft
geladen, dat ook de fietsen van twee bewoners van het appartementencomplex
zijn gestolen en dat er, voordat [aangever 1] in dat appartementencomplex kwam
wonen, daar nooit een fiets is gestolen;
Feit 2:
hij in de periode van 7 oktober 2014 tot en met 14 oktober 2014
te [woonplaats], [aangever 1] in het openbaar en middels geschriften heeft beledigd, immers heeft
verdachte met dat opzet in het portiek van een appartementencomplex, gelegen aan de [adres] aldaar, in welk complex zich onder andere de woning van die [aangever 1] bevindt, briefjes opgehangen met daarop de tekst:
- " Let op! Er wordt ingebroken en er zijn spullen gestolen! Er wonen junks in
de flat die in de gaten houden wanneer je aanwezig bent!", en
- " Wij willen geen junks in onze flat!";
Feit 4:
hij in de periode van 7 oktober 2014 tot en met 6 februari 2015
te [woonplaats], eenmaal, een bestelformulier, - zijnde een
geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk
heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk voornoemd bestelformulier
ondertekend met de naam [aangever 1] en het adres [adres]
te [woonplaats] vermeld, niet zijnde de naam en het adres van hem, verdachte,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en
onvervalst te gebruiken;
Feit 5:
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 27 januari 2015
te [woonplaats], opzettelijk de eer en goede naam van [aangever 1] heeft aangerand door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te
geven, immers heeft verdachte met voormeld doel aan meerdere seksshops, te
weten
Erotiek Shop [naam] XL, en
Eroshop [naam]'s, en
Sexshop De [naam], en
online seksshop / erotische winkel [naam].nl,
- zakelijk weergegeven - medegedeeld dat die [aangever 1] interesse had in
kinderporno en deze kinderporno wilde aanschaffen, terwijl verdachte wist
dat dit tenlastegelegde feit in strijd met de waarheid was;
Feit 6:
hij in de periode van 14 januari 2015 tot en met 15 januari 2015
te [woonplaats], [aangever 2] en de leden en bezoekers
(islamitische gemeenschap) van de [moskee 1] (gelegen aan de
[adres] aldaar) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht en met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend aan de leden en bezoekers (islamitische gemeenschap) van de [moskee 1] een brief verzonden met daarin onder andere de tekst:
- " zo zullen jullie dochters ook verkracht worden", en
-“ er komt een dag dat ik de Turken en Marokkanen doodschiet in jullie
hoerenmoskee";
Feit 7:
hij in de periode van 14 januari 2015 tot en met 15 januari 2015
te [woonplaats], zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend heeft uitgelaten
over een groep mensen, te weten moslims, wegens hun (Islamitisch) geloof
en ras,
door met dat opzet aan de leden en bezoekers (Islamitische gemeenschap) van de [moskee 1] (gelegen aan de [adres] aldaar)
een brief te zenden met daarin (onder andere) de
tekst:
- " Jullie zijn de aanstichters van het kwaad", en
- " Allah is niks en rot op met jullie kutgeloof", en
- " rot toch op naar jullie kutland", en
- " jullie hoerenmoskee, waar drugs worden opgeslagen", en
- " Jullie stinken en jullie vrouwen zijn te lelijk om gezien te worden. (…)
Vrouwen met snorren en schaamhaar. Ze zijn smeriger dan varkens om aan te
raken";
Feit 8:
hij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 4 februari 2015 tot en met 7 februari 2015 te [woonplaats],
- de leden en bezoekers (islamitische gemeenschap) van de [moskee 1]
(gelegen aan de [adres] aldaar), en
- de leden en bezoekers (islamitische gemeenschap) van de [moskee 2]
(gelegen aan de [adres] aldaar), en
- de leden en bezoekers (islamitische gemeenschap) van de [moskee 3] (gelegen aan de [adres] aldaar), en
- de leden en bezoekers (islamitische gemeenschap) van
de [moskee 5] (gelegen aan de [adres] aldaar)
telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting,
immers heeft verdachte telkens opzettelijk dreigend aan voornoemde
leden en bezoekers van de moskeeën brieven verzonden met daarin onder andere de
tekst:
- " als jullie zo doorgaan zullen er mensen jullie varkensstal in brand
steken",
en
- " ik roep iedereen op om alle moskeeën in de brand te steken", en
- " nu zullen de moslims prooi worden van ons in plaats van andersom", en
- " Ik zal jullie kinderen in de brand steken net als IS bij andere mensen
doen. Branden zullen jullie ook, als jullie elkaars stinkvoeten aan het ruiken
zijn." en
- " Ik wacht op jullie en schiet jullie zo neer!";
Feit 9:
hij in de periode van 4 februari 2015 tot en met 7 februari 2015
te [woonplaats], zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend
heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten moslims, wegens hun Islamitisch geloof en ras, door
- de leden en bezoekers van de [moskee 1] (gelegen aan de
[adres] aldaar), en
- de leden en bezoekers van de [moskee 2] (gelegen aan de [adres] aldaar), en
- de leden en bezoekers van de [moskee 3] (gelegen
aan de [adres] aldaar), en
- de leden en bezoekers van de [moskee 4] (gelegen
aan het [adres] aldaar),
brieven te zenden met daarin onder andere telkens de
tekst:
- " beste kamelenneukers", en/of
- “ jullie profeet Mohammed was een kinderverkrachter en jullie doen hem na”,
en/of
- " jullie verkrachten je eigen kinderen anaal zodat ze nog maagd lijken in de
huwelijksnacht", en/of
- " Allah is een sprookje in jullie domme brein! Jullie laten jullie voor de
gek houden stelletje mongolen!", en
daarbij telkens een hoeveelheid varkensvlees in die brieven mee
te zenden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
Feit 1: smaadschrift, meermalen gepleegd;
Feit 2: eenvoudige belediging;
Feit 4: valsheid in geschrifte;
Feit 5: smaadschrift, meermalen gepleegd;
Feit 6: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;
Feit 7: het zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras en hun godsdienst;
Feit 8: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting, meermalen gepleegd;
Feit 9: het zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras en hun godsdienst, meermalen gepleegd;
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Psychische overmacht
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat verdachte ten aanzien van de onder 5 tot en met 9 tenlastegelegde feiten dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu sprake is van psychische overmacht. Volgens de raadsvrouw van verdachte volgt uit de omtrent verdachte uitgebrachte pro justitia rapportages dat de feiten aan verdachte sterk verminderd kunnen worden toegerekend. Verdachte kon de extreme situatie niet ‘handelen’ en kon de gevolgen van zijn gedragingen niet overzien. Hij kon en behoefde daarom geen weerstand te bieden aan de extreme drang om zijn moeder te helpen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat de gedragingen van verdachte voortkomen uit een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat verdachte enkel vanwege een uit de pro justitia rapportages naar voren komende stoornis redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden aan het tenlastegelegde faalt het verweer alleen al omdat een dergelijke stoornis niet kan worden aangemerkt als een ‘van buiten komende drang.’
Voor zover de verdediging heeft bepleit dat het verdriet van verdachtes moeder – veroorzaakt door de diefstal van familiejuwelen – en de bij verdachte levende veronderstelling dat dit verdriet door de heer [aangever 1] werd veroorzaakt hem dusdanig heeft geraakt dat hij daardoor redelijkerwijze geen weerstand kon en behoefde te bieden aan het tenlastegelegde faalt het eveneens. De rechtbank neemt daarbij het navolgende in aanmerking. Hoewel de rechtbank aanneemt dat moeder van verdachte als gevolg van de diefstal veel verdriet had, volgt uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet dat zij op verdachte (directe) druk uitoefende om hem te bewegen het bewezenverklaarde te begaan. Verdachte heeft zèlf bedacht dat de oplossing voor het verdriet was dat de heer [aangever 1] zou verhuizen. Hij heeft in een periode van vijf maanden, naar eigen zeggen op eigen initiatief, meermalen welbewust naar (steeds) zwaardere middelen gegrepen om de heer [aangever 1] uit diens woning te krijgen. Daarbij is hij in staat geweest planmatig en rationeel te werk te gaan (zo droeg hij bijvoorbeeld handschoenen om geen sporen achter te laten en stelde hij beledigende en bedreigende brieven op naam van de heer [aangever 1] zorgvuldig samen). Bovendien heeft hij in die periode klaarblijkelijk naar behoren weten te functioneren in zijn functie als HR-consulent. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een dusdanige van buiten komende drang, waartegen verdachte – mede gelet op hetgeen omtrent zijn persoonlijkheid is gebleken – redelijkerwijze geen weerstand kon en behoefde te bieden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 en 4 tot en met 9 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Daarnaast dient volgens de officier van justitie een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar te worden opgelegd, met een proeftijd van 3 jaar, met als bijzondere voorwaarde een verplichte ambulante behandeling en reclasseringstoezicht gedurende de proeftijd. Ook dient het aan verdachte bij schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegde contactverbod met [aangever 1] en straatverbod ten aanzien van het adres van de heer [aangever 1] te worden verlengd tot 6 maanden na de veroordeling.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een werkstraf, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, een passende straf voor verdachte zou zijn. Door de reclassering is geen verplichte behandeling geadviseerd zodat daarvan afgezien kan worden. Indien er bijzondere voorwaarden opgelegd worden dan zal verdachte zich daaraan houden, zoals hij zich ook tijdens de geschorste voorlopige hechtenis aan de voorwaarden heeft gehouden. Verdachte zal op geen enkele wijze contact opnemen met de heer [aangever 1], zodat afgezien kan worden van een contactverbod en een straatverbod. De combinatie daarvan is ook te bezwarend voor verdachte nu zijn moeder binnenkort wil verhuizen en verdachte in het geval van een contact- en een straatverbod niet in de gelegenheid zal zijn haar bij die verhuizing te helpen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze van de op te leggen straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft gedurende een zeer lange periode en in opbouwende ernst de heer [aangever 1], de buurman van zijn moeder, lastiggevallen. Daarmee beoogde verdachte naar eigen zeggen de heer [aangever 1] – van wie hij veronderstelde dat deze betrokken was geweest bij de diefstal van juwelen van verdachtes moeder – te bewegen om te verhuizen Verdachte heeft vanwege het telkens uitblijven van het door hem gewenste effect telkens naar een zwaarder middel gegrepen. Wat begon als een klachtprocedure bij de woningbouwvereniging en het op naam van zijn buurman plaatsen van een bestelling op afbetaling, liep uit op het op naam van de heer [aangever 1] proberen te bestellen van kinderporno bij verschillende seksshops en het eveneens op naam van de heer [aangever 1] opzettelijk en ernstig beledigen en bedreigen van de moslimgemeenschap van [woonplaats].
Naar eigen zeggen heeft verdachte bij zijn handelen telkens uitsluitend het belang van het oplossen van het verdriet van zijn moeder voor ogen gehad. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte echter op grove wijze de belangen van derden uit het oog verloren en geschonden. Verdachte heeft door zijn gedrag de heer [aangever 1] ernstig geraakt. Het wordt verdachte aangerekend dat hij hierbij gebruik heeft gemaakt van zijn kennis over het verleden en de kwetsbaarheid van de heer [aangever 1].
De rechtbank rekent het verdachte verder zwaar aan dat hij in een tijd van maatschappelijke onrust vanwege de ernstige aanslagen op de redactie van Charlie Hebdo in Parijs, deze actualiteit heeft misbruikt voor de verwezenlijking van zijn eigen doel. Daarbij heeft verdachte niet alleen de belangen van de heer [aangever 1] ernstig geschonden en het risico op de koop toegenomen dat daarbij het welzijn van de heer [aangever 1] op het spel zou worden gezet, ook heeft hij door grove beledigingen en bedreigingen de moslimgemeenschap van [woonplaats] ernstig benadeeld. Dat ten gevolge van verdachtes handelen geen ernstige incidenten zijn voorgevallen is niet aan verdachte te danken maar enkel aan de prudentie en terughoudendheid die de aan de moskee verbonden ontvangers van de brieven in acht hebben genomen alsmede aan het optreden van de politie.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij niet eerder is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten.
Bij het bepalen van een passende straf laat de rechtbank eveneens meewegen wat door de psychiater en de psycholoog ten aanzien van verdachte is geconcludeerd in hun rapporten. De psychiater heeft geconcludeerd dat verdachte ten tijde van de strafbare handelingen lijdende was aan een derealisatie stoornis en tevens was volgens de psychiater sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, die wordt gekenmerkt door narcistische en vooral obsessieve-compulsieve persoonlijkheidstrekken. De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte lijdend is aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens omdat sprake is van een persoonlijkheidsorganisatie met narcistische en afhankelijke trekken.
Het hiervoor weergegevene dient volgens de psychiater te leiden tot de conclusie dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is en volgens de psycholoog dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is voor de door hem gepleegde delicten. De rechtbank onderschrijft deze conclusies en maakt deze tot de hare, in die zin dat zij in het voordeel van verdachte bij de strafoplegging zal meewegen dat zijn gedragingen hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Door de reclassering is niet geconcludeerd dat verdachte een behandeling nodig heeft om met zijn problematiek om te gaan teneinde het risico op recidive te verminderen. De rechtbank is echter met de psycholoog en de psychiater van oordeel dat verdachte wel degelijk baat heeft bij een (ambulante) behandeling van zijn problematiek teneinde te voorkomen dat verdachte in de toekomst wederom in delictgedrag zal vervallen. Hierbij is van belang dat mogelijk in de toekomst zijn moeder of wellicht zijn zus of een derde in de nabijheid van verdachte in een vervelende situatie terecht kan komen, waarna verdachte zich wederom genoodzaakt zal kunnen voelen op een niet adequate en zelfs strafrechtelijk verwijtbare wijze te hulp te komen. De rechtbank zal ter voorkoming daarvan een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar opleggen, met daarbij als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd van drie jaren onder toezicht van de reclassering zal stellen en dat hij zal meewerken aan een ambulante psychotherapeutische behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek.
De rechtbank is van oordeel dat een forse voorwaardelijk straf als stok achter de deur geboden is. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar aangewezen is.
Ter voorkoming van strafbare feiten zal de rechtbank een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid opleggen, inhoudende dat verdachte wordt bevolen:
- zich niet op te houden in de straat van de woning van de heer [aangever 1],
- zich te onthouden van contact met de heer [aangever 1].
De maatregel wordt voor een periode van zes maanden opgelegd.
De rechtbank bepaalt dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er naar haar oordeel ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens [aangever 1].
Verder is de rechtbank van oordeel dat naast voornoemde voorwaardelijke straf de maximaal op te leggen werkstraf passend en geboden is. Daarom zal verdachte worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien deze werkstraf niet of niet naar behoren door verdachte zal worden verricht, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uur werkstraf per dag voorlopige hechtenis.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de volledige vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Hieraan ligt ten grondslag dat volgens de officier van justitie de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het tenlastegelegde en de gevorderde immateriële schade een passende vergoeding vormt voor datgene wat de heer [aangever 1] is aangedaan.
9.2.
het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft opgeworpen dat de gevorderde materiële schade geen rechtstreeks verband met het tenlastegelegde heeft omdat er geen vernieling van deze fietsen is tenlastegelegd.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is bepleit dat deze onvoldoende is onderbouwd. Verder is volgens de verdediging de behandeling van deze schadevergoeding te complex van aard, zodat de behandeling ervan een onevenredige belasting vormt van het strafgeding. Om die reden dient de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9.3.
het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van [aangever 1]
,levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op ten minste € 4.000,00 (vierduizend euro) aan immateriële schade. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening ervan.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat deze niet rechtstreeks uit het tenlastegelegde voortvloeit aangezien er geen vernieling van fietsen is tenlastegelegd aan verdachte. Om die reden wordt de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd ter hoogte van het toegewezen bedrag, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening.
Behandeling van het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 38v, 38w, 55, 57, 137c, 225, 261 en 262 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
- Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
- Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: smaadschrift, meermalen gepleegd;
Feit 2: eenvoudige belediging;
Feit 4: valsheid in geschrifte;
Feit 5: smaadschrift, meermalen gepleegd;
Feit 6: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;
Feit 7: het zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras en hun godsdienst;
Feit 8: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting, meermalen gepleegd;
Feit 9: het zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras en hun godsdienst, meermalen gepleegd;
Strafbaarheid
- Verklaart het bewezene strafbaar.
- Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
- Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
240 (tweehonderd en veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderd en twintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van
2 uren per dag.
- Veroordeelt verdachte tot een
geheel voorwaardelijke gevangenisstrafvan
12 (zegge: twaalf) maanden.
Proeftijd en voorwaarden
- Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van
3 (zegge: drie) jarennavolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich na zijn veroordeling binnen twee dagen meldt bij Reclassering Nederland, afdeling RN Adviesunit 2 Midden-Noord op het adres Vivaldiplantsoen 200, 3533JE te [woonplaats] (030-2305454). Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de Reclassering Nederland blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zo vaak en zo lang als deze instelling dat, gedurende de proeftijd, nodig vindt.
- zich ambulant moet laten behandelen bij een door de Reclassering Nederland aan te wijzen Forensisch Psychiatrische polikliniek, indien en voor zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
- Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland, afdeling Reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Vrijheidsbeperkende maatregel

- Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat verdachte wordt bevolen zich gedurende 6 (zes) maanden na 5 juni 2015:
- niet op te houden in de [adres] te [woonplaats];
- te onthouden van contact met de heer [aangever 1].
- Beveelt dat voor het geval door verdachte niet aan deze maatregel wordt voldaan per overtreding ten hoogste twee maanden vervangende hechtenis zal worden toegepast.”
De vorderingen van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
  • Wijst de vordering van de benadeelde partij,
  • Bepaalt dat de wettelijke rente over de immateriële schade verschuldigd is vanaf 7 februari 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
- Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
- Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de uitvoering nog te maken kosten.
- Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
- Bepaalt dat dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
- Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 1], van een bedrag van
4.000,00 euro (zegge: vierduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 50 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
- Bepaalt dat de wettelijke rente over de immateriële schade verschuldigd is vanaf 7 februari 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
- Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Voorlopige hechtenis

- Heft op het (geschorste) bevel tot gevangenhouding.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. Gerritse, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en R.G.A. Beaujean, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W. Botter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juni 2015.
Mr. Beaujean is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Feit 1:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 oktober 2014
tot en met 7 oktober 2014 te [woonplaats], althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk,
door middel van verspreiding van (een) geschrift(en), de eer en / of de goede naam van [aangever 1] heeft
aangerand door telastlegging van een of meer bepaald(e) feit(en), met het
kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met
voormeld doel
(een) geschrift(en)aan [getuige] (sociaal woonconsulent bij woningbouwvereniging [naam])
verzonden met daarin (onder andere) de tekst:
- dat die [aangever 1] verslaafd is aan verdovende middelen,
- dat [aangever 1] (daardoor) een schuld heeft opgebouwd bij de leverancier van die
verdovende middelen en die schuld inlost door te melden wanneer bewoners in
het appartementencomplex niet thuis zijn zodat daar ingebroken kan worden,
- dat gezien is dat [aangever 1] een aantal malen fietsen in een bestelbus heeft
geladen, dat ook de fietsen van twee bewoners van het appartementencomplex
zijn gestolen en dat er, voordat [aangever 1] in dat appartementencomplex kwam
wonen, daar nooit een fiets is gestolen;
art 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 261 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 7 oktober 2014 tot en met 14 oktober 2014
te [woonplaats], althans in het arrondissement Midden-Nederland, [aangever 1]
in het openbaar en/of middels (een) geschrift(en) heeft beledigd, immers heeft
verdachte met dat opzet
in het portiek van een appartementencomplex, gelegen aan de [adres]
aldaar, (in welk complex zich onder andere de woning van die [aangever 1] bevindt)
briefjes heeft opgehangen met daarin de tekst:
- " Let op! Er wordt ingebroken en er zijn spullen gestolen! Er wonen junks in
de flat die in de gaten houden wanneer je aanwezig bent!", en
- " Wij willen geen junks in onze flat!"
althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard of strekking;
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 oktober 2014
tot en met 1 december 2014 te [woonplaats] en/of [naam] en/of [naam], althans in
Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en / of
van een valse hoedanigheid en / of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en)
en / of door een samenweefsel van verdichtsels, de firma [naam] en/of
de firma De [naam] BV heeft bewogen tot de afgifte van zes flessen wijn
en/of acht (plafond) inbouwlampen, in elk geval (telkens) van enig goed,
hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - opzettelijk valselijk en / of listiglijk en / of bedrieglijk en
/ of in strijd met de waarheid die flessen wijn en/of die lampen bij genoemde
firma('s) besteld op naam van [aangever 1], waardoor die firma's [naam]
en/of De [naam] BV (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 7 oktober 2014 tot en met 6 februari 2015
te [woonplaats], althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) één of
meer brie(f)(ven) en/of één of meer bestelformulier(en), - (elk) zijnde een
geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk
heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk
voornoemde brie(f)(ven) en/of voornoemd(e) bestelformulier(en) ondertekend met
de naam [aangever 1] en/of onder voornoemde brie(f)(ven) het adres [adres]
te [woonplaats] vermeld, niet zijnde de naam en/of het adres van hem, verdachte,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 27 januari 2015
te [woonplaats], althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk de eer
en / of goede naam van [aangever 1] heeft aangerand door telastlegging van een of
meer bepaald(e) feit(en), met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te
geven, immers heeft verdachte met voormeld doel aan meerdere seksshops, te
weten
Erotiek Shop [naam] XL, en/of
Eroshop [naam]'s, en/of
Sexshop De [naam], en/of
online seksshop / erotische winkel [naam].nl, en/of
één of meer (andere) seksshops
- zakelijk weergegeven - medegedeeld dat die [aangever 1] interesse had in
kinderporno en/of deze kinderporno wilde aanschaffen, terwijl verdachte wist
dat dit / deze telastgelegde feit(en) in strijd met de waarheid was / waren;
art 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 262 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Feit 6:
hij in of omstreeks de periode van 14 januari 2015 tot en met 15 januari 2015
te [woonplaats], althans in het arrondissement Midden-Nederland, [aangever 2]
en/of de leden van de stichting [naam] en/of de leden en bezoekers
(islamitische gemeenschap) van de [moskee 1] (gelegen aan de
[adres] aldaar) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend
aan de leden stichting [naam] en/of de leden en bezoekers
(islamitische gemeenschap) van de [moskee 1] (een) brie(f)(ven)
verzonden met daarin (onder andere) de tekst:
- " zo zullen jullie dochters ook verkracht worden", en/of
- er komt een dag dat ik de Turken en Marokkanen doodschiet in jullie
hoerenmoskee", en/of
- " ik zou ze ook in een tafelkleed wikkelen",
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
terwijl deze bedreiging schriftelijk en onder bepaalde voorwaarden is geschied;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 285 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Feit 7:
Primair
hij in of omstreeks de periode van 14 januari 2015 tot en met 15 januari 2015
te [woonplaats],
zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend heeft uitgelaten
over een groep mensen, te weten moslims
/Islamitische gemeenschap, wegens hun (Islamitisch) geloof
en/of ras,
door met dat opzet aan de leden van de stichting [naam] en/of de
leden en bezoekers (Islamitische gemeenschap) van de [moskee 1]
(gelegen aan de [adres] aldaar)
een of meer brie(f)(ven) te zenden met daarin (onder andere) (telkens) de
tekst:
- " Jullie zijn de aanstichters van het kwaad", en/of
- " Allah is niks en rot op met jullie kutgeloof", en/of
- " rot toch op naar jullie kutland", en/of
- " jullie hoerenmoskee, waar drugs worden opgeslagen", en/of
- " Jullie stinken en jullie vrouwen zijn te lelijk om gezien te worden. (..)
Vrouwen met snorren en schaamhaar. Ze zijn smeriger dan varkens om aan te
raken",
althans (telkens) woorden van gelijke aard of strekking;
art 137c lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 14 januari 2015 tot en met 15 januari 2015
te [woonplaats], althans in het arrondissement Midden-Nederland, [aangever 2] en/of
de leden van de stichting [naam] en/of de leden en bezoekers
(islamitische gemeenschap) van de [moskee 1] (gelegen aan de
[adres] aldaar) middels (een) toegezonden geschrift(en) heeft
beledigd, immers heeft verdachte met dat opzet
aan de stichting [naam] en/of de [moskee 1] (een)
brie(f)(ven) verzonden met daarin (onder andere) de tekst:
- " Jullie zijn de aanstichters van het kwaad", en/of
- " Allah is niks en rot op met jullie kutgeloof", en/of
- " rot toch op naar jullie kutland", en/of
- " jullie hoerenmoskee, waar drugs worden opgeslagen", en/of
- " Jullie stinken en jullie vrouwen zijn te lelijk om gezien te worden. (..)
Vrouwen met snorren en schaamhaar. Ze zijn smeriger dan varkens om aan te
raken.",
althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard of strekking;
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Feit 8:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 februari
2015 tot en met 7 februari 2015 te [woonplaats], althans in het arrondissement
Midden Nederland,
- [aangever 2] en/of de leden van de stichting [naam] en/of de
leden en bezoekers (islamitische gemeenschap) van de [moskee 1]
(gelegen aan de [adres] aldaar), en/of
- [aangever 3] en/of de leden en bezoekers (islamitische gemeenschap) van de [moskee 2]
(gelegen aan de [adres] aldaar), en/of
- [aangever 4] en/of de leden en bezoekers (islamitische gemeenschap) van de [moskee 3]
(gelegen aan de [adres] aldaar), en/of
- [A] en/of [B] en/of leden van de Islamitische Vereniging
Kanaleneiland en/of de leden en bezoekers (islamitische gemeenschap) van de
[moskee 4] (gelegen aan het [adres] aldaar), en/of
- [aangever 5] en/of de leden en bezoekers (islamitische gemeenschap) van
de [moskee 5] (gelegen aan de [adres] aldaar)
(telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, en/of met brandstichting,
immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend aan voornoemde
perso(o)n(en) en/of de leden en bezoekers van de voornoemde stichting en/of
vereniging en/of moskeeën brieven verzonden met daarin (onder andere) de
tekst:
- " als jullie zo doorgaan zullen er mensen jullie varkensstal in brand
steken",
en/of
- " ik roep iedereen op om alle moskeeën in de brand te steken", en/of
- " nu zullen de moslims prooi worden van ons in plaats van andersom", en/of
- " Ik zal jullie kinderen in de brand steken net als IS bij andere mensen
doen. Branden zullen jullie ook, als jullie elkaars stinkvoeten aan het ruiken
zijn." en/of
- " Ik wacht op jullie en schiet jullie zo neer!"
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
terwijl deze bedreiging schriftelijk en onder bepaalde voorwaarden is geschied;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 285 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Feit 9:
Primair
hij op of omstreeks de periode van 4 februari 2015 tot en met 7 februari 2015
te [woonplaats], zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend
heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten moslims
/Islamitische gemeenschap, wegens hun (Islamitisch) geloof
en/of ras, door
- de leden van de stichting [naam] en/of de leden en bezoekers
(islamitische gemeenschap) van de [moskee 1] (gelegen aan de
[adres] aldaar), en/of
- de leden en bezoekers (islamitische gemeenschap) van de [moskee 2]
(gelegen aan de [adres] aldaar), en/of
- de leden en bezoekers (islamitische gemeenschap) van de [moskee 3] (gelegen
aan de [adres] aldaar), en/of
- de leden van de Islamitische Vereniging Kanaleneiland en/of de leden en
bezoekers (islamitische gemeenschap) van de [moskee 4] (gelegen
aan het [adres] aldaar),
een of meer brie(f)(ven) te zenden met daarin (onder andere) (telkens) de
tekst:
- " beste kamelenneukers", en/of
- " jullie profeet Mohammed was een kinderverkrachter en jullie doen hem na",
en/of
- " jullie verkrachten je eigen kinderen anaal zodat ze nog maagd lijken in de
huwelijksnacht", en/of
- " Allah is een sprookje in jullie domme brein! Jullie laten jullie voor de
gek houden stelletje mongolen!", althans (telkens) woorden van gelijke aard of
strekking, en/of
(daarbij) (telkens) een stuk/hoeveelheid varkensvlees in die brie(f)(ven) mee
te zenden;
art 137c lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 februari
2015 tot en met 7 februari 2015 te [woonplaats], althans in het arrondissement
Midden Nederland,
- [aangever 2] en/of de leden van de stichting [naam] en/of de
leden en bezoekers (islamitische gemeenschap) van de [moskee 1]
(gelegen aan de [adres] aldaar), en/of
- [aangever 3] en/of de leden en bezoekers (islamitische gemeenschap) van de [moskee 2]
(gelegen aan de [adres] aldaar), en/of
- [aangever 4] en/of de leden en bezoekers (islamitische gemeenschap) van de [moskee 3]
(gelegen aan de [adres] aldaar), en/of
- [A] en/of [B] en/of leden van de Islamitische Vereniging
Kanaleneiland en/of de leden en bezoekers (islamitische gemeenschap) van de
[moskee 4] (gelegen aan het [adres] aldaar),
(telkens) middels een toegezonden geschrift heeft beledigd, immers heeft
verdachte (telkens) met dat opzet
aan voornoemde perso(o)n(en) en/of de leden en bezoekers van de voornoemde
stichting en/of vereniging en/of moskeeën brie(f)(ven) verzonden met daarin
(onder andere) de tekst:
- " beste kamelenneukers", en/of
- " jullie profeet Mohammed was een kinderverkrachter en jullie doen hem na",
en/of
- " jullie verkrachten je eigen kinderen anaal zodat ze nog maagd lijken in de
huwelijksnacht", en/of
- " Allah is een sprookje in jullie domme brein! Jullie laten jullie voor de
gek houden stelletje mongolen!", althans (telkens) woorden van gelijke
beledigende aard of strekking, en/of
(daarbij) (telkens) een stuk/hoeveelheid varkensvlees in de brie(f)(ven) heeft
meegezonden;
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om het dossier met het nummer 2015046847, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [aangever 1] d.d. 8 februari 2015, blz. 125 – 128;
3.Bijlage 2 van Proces-verbaal bevindingen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 6 februari 2015, blz. 63;
4.Bijlage 1 van Proces-verbaal bevindingen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 6 februari 2015, blz. 62;
5.Proces-verbaal van de terechtzitting van 22 mei 2015, voorzover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
6.Proces-verbaal van aangifte [aangever 1] d.d. 8 februari 2015, blz. 125 – 128;
7.Bijlage 3 van Proces-verbaal bevindingen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 6 februari 2015, blz. 64;
8.Bijlage 4 van Proces-verbaal bevindingen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 6 februari 2015, blz. 65;
9.Proces-verbaal van de terechtzitting van 22 mei 2015, voorzover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
10.Proces-verbaal van aangifte [aangever 1] van 21 januari 2015, blz. 118 en 119;
11.Bijlage 5 van Proces-verbaal bevindingen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 6 februari 2015, blz. 66;
12.Proces-verbaal van de terechtzitting van 22 mei 2015, voorzover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
13.Proces-verbaal van aangifte [aangever 1] van 7 mei 2015, opgenomen in het dossier met registratienummer PL0900-2015046847;
14.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 6 februari 2015, blz. 59
15.Bijlage 7 van Proces-verbaal bevindingen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 6 februari 2015, blz. 70;
16.Proces-verbaal van de terechtzitting van 22 mei 2015, voorzover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
17.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] d.d. 16 januari 2015, blz. 11 en 12;
18.Bijlage behorend bij de aangifte van [aangever 2] d.d. 16 januari 2015, blz. 14;
19.Proces-verbaal van de terechtzitting van 22 mei 2015, voorzover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
20.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] van 6 februari 2015, blz. 33 en 34;
21.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] van 5 februari 2015, blz. 39 en 40;
22.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 4] van 5 februari 2015, blz. 45 en 46;
23.Proces-verbaal van bevindingen F. Doesburg van 12 februari 2015, blz. 116;.
24.Proces-verbaal van de terechtzitting van 22 mei 2015, voorzover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
25.Proces-verbaal van de terechtzitting van 22 mei 2015, voorzover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
26.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] d.d. 16 januari 2015, blz. 11 en 12; en Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] van 6 februari 2015, blz. 33 en 34;
27.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] van 5 februari 2015, blz. 39 en 40;
28.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 4] van 5 februari 2015, blz. 45 en 46;
29.Proces-verbaal van aangifte van [A] van 11 februari 2015, blz. 104 en 105;