ECLI:NL:RBMNE:2015:4365

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2015
Publicatiedatum
17 juni 2015
Zaaknummer
3821875 MC EXPL 15-951
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter in geschil over overgang van onderneming na faillissement

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, staat de vraag centraal of de werknemers die zijn overgenomen door de gedaagde vennootschap, van rechtswege of door opvolging in dienst zijn gekomen. De eiseressen, vertegenwoordigd door de Federatie Nederlandse Vakvereniging (FNV), stellen dat de overname van werknemers van Estro Groep door de gedaagde vennootschap plaatsvond op basis van de Richtlijn 2011/23/EG, die van toepassing zou zijn in het geval van een pre-pack faillissement. De gedaagde, een besloten vennootschap, betwist de bevoegdheid van de kantonrechter en stelt dat het geschil niet onder de kantonrechter valt, maar door een meervoudige kamer behandeld moet worden vanwege de complexiteit van de rechtsvraag.

De kantonrechter oordeelt dat de grondslag van de vordering bepalend is voor de bevoegdheid. De kernvraag is of de werknemers van Estro Groep, die werkzaam waren op de overgenomen locaties, van rechtswege in dienst zijn gekomen bij de gedaagde. De kantonrechter komt tot de conclusie dat het geschil een aardzaak betreft in de zin van artikel 93 Rv, waardoor de kantonrechter bevoegd is om kennis te nemen van de zaak. De vordering van de gedaagde tot verwijzing naar een meervoudige kamer wordt afgewezen, en de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten in het incident. De zaak wordt vervolgens verwezen naar de rolzitting voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer/ rolnummer: 3821875 MC EXPL 15-951
datum : 3 juni 2015
Vonnis in het incident in de zaak van:
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
FEDERATIE NEDERLANDSE VAKVERENIGING, rechtsopvolger van ABVAKABO FNV,
gevestigd te Amsterdam,

2 [eiseres sub 2],

wonende te [woonplaats],

3 [eiseres sub 3],

wondende te [woonplaats],

4 [eiseres sub 4],

wonende te [woonplaats],

5 [eiseres sub 5],

wonende te [woonplaats],
eiseressen,
gedaagden in het incident,
gemachtigde mr. A. Simsek en mr. J.H.M. Klerks,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
gedaagde,
eiseres in het incident,
gemachtigde mr. B.F.H. Rumora-Scheltema en mr. H.T. ten Have,
Partijen zullen hierna FNV c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie tot onbevoegdheid van de kantonrechter
- pleitnota gedaagde van 26 mei 2015
- pleitnota eiseres van 26 mei 2015
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een vennootschap onder firma met beperkte aansprakelijkheid die op 20 juni 2014 is opgericht.
2.2.
Estro Kinderopvang B.V. is op 5 juli 2014 samen met Estro Groep B.V., Estro Services B.V. en Estro Educatie B.V. failliet verklaard. Estro Groep exploiteerde een kinderopvangbedrijf met circa 380 vestigingen in Nederland. Estro Groep had circa 3600 werknemers in dienst. [gedaagde] heeft per datum faillissement circa 250 vestigingen en 2600 werknemers overgenomen van Estro Groep. De overige werknemers zijn door de curator in het faillissement van Estro Groep ontslagen, waaronder eiseressen 2 tot en met 4. Deze overname is gerealiseerd op basis van het project Butterfly, inhoudende dat het gezonde deel van Estro Groep middels een pre-pack faillissement is overgenomen en direct is voortgezet door de nieuwe eigenaar.

3.Het geschil

3.1.
FNV stelt zich (in de hoofdzaak) primair op het standpunt dat op grond van de jurisprudentie van het Hof van Justitie (HvJ) van de EG de pre-pack niet is gericht op liquidatie maar op doorstart en aldus de Richtlijn 2011/23/EG van toepassing is, zodat alle werknemers van de overgenomen vestigingen, inclusief eiseressen 2 tot en met 5, op basis van een richtlijn conforme interpretatie van de artikelen 7:662 e.v. BW van rechtswege met behoud van al hun arbeidsvoorwaarden, in dienst zijn gekomen bij [gedaagde]. Subsidiair stelt FNV zich op het standpunt dat indien de Richtlijn 2011/23/EG niet van toepassing zou zijn bij een pre-pack en/of de tekst van artikel 7:666 BW een richtlijnconforme interpretatie uitsluit, desondanks de artikelen 7:662 e.v. BW van toepassing zijn nu het tijdstip waarop de overgang van de onderneming plaatsvond vóór de datum van het faillissement ligt. Aldus zijn de werknemers van de overgenomen vestigingen van rechtswege in dienst getreden bij [gedaagde]. Meer subsidiair stelt FNV zich op het standpunt dat sprake is van opvolgend werkgeverschap op grond van artikel 7:668a tweede lid BW.
3.2.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter onbevoegd is kennis te nemen van onderhavig geschil met het verzoek de zaak op de voet van artikel 71 lid 1 Rv te verwijzen naar een (meervoudige) kamer voor andere zaken dan kantonzaken. Zij voert daartoe aan dat het geschil geen waardezaak of aardzaak betreft in de zin van artikel 93 Rv. De kernvraag in onderhavige procedure is volgens [gedaagde] of in een faillissement bij toepassing van een pre-pack, de uitzondering op de Europeesrechtelijke en nationale regels inzake overgang van onderneming van toepassing zijn. Dit ziet op het faillissementsrecht en in wezen niet op de arbeidsovereenkomsten van eiseressen 2 t/m 5. Het gaat immers niet om de inhoud, interpretatie, toepassing of uitleg van de arbeidsovereenkomsten. Daarbij komt dat afdoening van onderhavige zaak meer geschikt wordt geacht door een meervoudige kamer dan door de enkelvoudige kantonrechter, vanwege de complexiteit van de te beantwoorden rechtsvraag.
3.3.
FNV stelt dat voor de bevoegdheid van de kantonrechter bepalend is de grondslag van de vordering. De kernvraag is volgens FNV of de werknemers in dienst zijn getreden van [gedaagde] en of tussen betrokkenen een arbeidsovereenkomst bestaat. De vorderingen gaan om behoud van werk en behoud van loon.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
4.2.
Op grond van art. 71 lid 3 Rv geldt dat de rechter (hier de kantonrechter) aan de hand van zijn voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil, moet beoordelen of verwijzing naar een andere kamer (waarin geen kantonzaken worden behandeld) nodig is. De kantonrechter moet zich dus een voorlopig oordeel vormen over de rechtsverhouding waarop de vordering is gebaseerd. Met het FNV is de kantonrechter van oordeel dat de grondslag van de vordering bepalend is voor de vraag of de kantonrechter ex artikel 93 Rv bevoegd is van het geschil tussen partijen kennis te nemen. In weerwil van hetgeen door [gedaagde] is aangevoerd is de kantonrechter van oordeel dat de grondslag van de vorderingen ligt in het arbeidsrecht. De vraag die voorligt, komt er samengevat op neer of de werknemers die in dienst waren bij Estro Groep op de locaties die zijn overgenomen door [gedaagde] van rechtswege of door middel van opvolging in dienst zijn gekomen van [gedaagde]. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het hier een aardzaak betreft in de zin van artikel 93 sub c Rv. De kantonrechter acht zich derhalve bevoegd kennis te nemen van het geschil.
4.3.
De vordering tot verwijzing naar de meervoudige kamer ex artikel 71 lid 1 Rv wordt afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proceskosten in het incident te begroten op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
4.4.
De kantonrechter verwijst de zaak naar de rolzitting van 1 juli 2015 voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde].
De beslissing in het incident
De kantonrechter:
wijst de vordering in het incident af;
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag
1 juli 2015te 11.00 uur voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak aan de zijde van [gedaagde];
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten in het incident aan de zijde van FNV c.s., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2015.