In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, staat de vraag centraal of de werknemers die zijn overgenomen door de gedaagde vennootschap, van rechtswege of door opvolging in dienst zijn gekomen. De eiseressen, vertegenwoordigd door de Federatie Nederlandse Vakvereniging (FNV), stellen dat de overname van werknemers van Estro Groep door de gedaagde vennootschap plaatsvond op basis van de Richtlijn 2011/23/EG, die van toepassing zou zijn in het geval van een pre-pack faillissement. De gedaagde, een besloten vennootschap, betwist de bevoegdheid van de kantonrechter en stelt dat het geschil niet onder de kantonrechter valt, maar door een meervoudige kamer behandeld moet worden vanwege de complexiteit van de rechtsvraag.
De kantonrechter oordeelt dat de grondslag van de vordering bepalend is voor de bevoegdheid. De kernvraag is of de werknemers van Estro Groep, die werkzaam waren op de overgenomen locaties, van rechtswege in dienst zijn gekomen bij de gedaagde. De kantonrechter komt tot de conclusie dat het geschil een aardzaak betreft in de zin van artikel 93 Rv, waardoor de kantonrechter bevoegd is om kennis te nemen van de zaak. De vordering van de gedaagde tot verwijzing naar een meervoudige kamer wordt afgewezen, en de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten in het incident. De zaak wordt vervolgens verwezen naar de rolzitting voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagde.