Partijen verschillen van mening over zowel de behoefte als de draagkracht.
Voor de vaststelling van het netto gezinsinkomen, aan de hand waarvan de behoefte van het kind moet worden bepaald, gaat de rechtbank ervan uit dat de samenleving van partijen feitelijk in december 2013 is verbroken.
Vaststaat immers dat de man in het najaar van 2013, met achterlating van de vrouw en het kind, voor familiebezoek naar Pakistan is gereisd, en na terugkomst in Nederland in december 2013 door de politie is aangehouden naar aanleiding van vorengenoemde aangifte.
Mede gelet op de omstandigheid dat de man vervolgens, naar eigen zeggen, ergens anders is gaan wonen, is er geen enkele reden aan te knopen bij een latere datum in 2014. Dit standpunt van de man volgt de rechtbank dan ook niet.
Hetzelfde geldt voor zijn stelling dat zijn inkomen niet maatgevend is geweest voor de behoefte van het kind omdat het niet is aangewend voor de kosten van het gezin.
In dit verband heeft de man naar voren gebracht dat hij zijn volledige inkomen steeds moest afdragen aan zijn schoonvader, en dit inkomen werd gestort op een rekening waar alleen zijn vrouw en schoonvader het beheer over hadden.
Wat daar ook van zij, de omstandigheid dat de man niet zelf zou hebben kunnen beschikken over zijn inkomen sluit niet uit dat het is besteed aan het gezin.
Partijen zijn het erover eens dat in 2013 het bruto jaarinkomen van de man € 18.818,- bedroeg, en dat van de vrouw € 27.097,-.
Aan de hand hiervan becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (nbi) van de vrouw ten tijde van het huwelijk op een bedrag van € 1.701,- per maand en van de man op een bedrag van € 1.298,- per maand.
Wegens een te hoog gezamenlijk inkomen bestond er geen aanspraak op kindgebonden budget op het moment dat partijen uit elkaar gingen.
Het hier toepasselijke aantal van 4 kinderbijslagpunten levert dan een tabelbedrag op van
€ 450,- per maand.
Niet in geschil is dat de vrouw in 2015 aanspraak maakt op een kindgebonden budget van
€ 340,- per maand. In beginsel strekt dit budget in mindering op de behoefte.
De vrouw bepleit echter daarmee geen rekening te houden omdat een eerder ontstane schuld jegens de belastingdienst door middel van een periodieke aflossing wordt verrekend met genoemde aanspraak. Daarover is een afspraak gemaakt met de schuldeiser. De man heeft dit niet betwist.
Het budget beïnvloedt daarom in dit geval, en voor de duur van de afbetalingsregeling, niet de behoefte van het kind.
Het eigen aandeel in de kosten van het kind wordt overeenkomstig de daarbij gehanteerde landelijke richtlijn verdeeld naar rato van de draagkracht van de ouders.
Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [nbi – (0,3 nbi + 875)]. Voor de lagere inkomens (beneden een nbi van € 1.525,-) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Met in aanmerkingneming van het loon uit huidige dienstbetrekking voor 30 uur per week bedraagt het besteedbaar inkomen van de man thans € 1.257,- per maand.
Dit betekent dat de rechtbank met in aanmerkingneming van de draagkrachttabel 2015 voor de man zal uitgaan van een minimumdraagkracht van € 25,- per maand.
De vrouw ontvangt thans een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering van € 630,- bruto per maand, en heeft dus geen financiële draagkracht.
Van een zorgkorting, waarop de man aanspraak maakt, kan geen sprake zijn. Vooralsnog ontbreekt immers een zorgregeling, maar bovendien zou die aanspraak alsdan, uitgaande van ieders huidige inkomensgegevens, komen te vervallen omdat de draagkracht van beide ouders tezamen ruim onvoldoende is om volledig in de behoefte van het kind te voorzien.
Aan de man dient daarom in beginsel een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind van € 25,- per maand te worden opgelegd. Verder verwijst de rechtbank op deze plaats naar het slot van rechtsoverweging 3.5.