ECLI:NL:RBMNE:2015:479

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 januari 2015
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 5382
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake geweigerde omgevingsvergunning voor woningbouw in Vinkeveen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 januari 2015 uitspraak gedaan over de geweigerde omgevingsvergunning voor het realiseren van acht woningen en zes appartementen op een perceel in Vinkeveen. De gemeenteraad had eerder een verklaring van geen bedenkingen geweigerd, waarop de eiseres, Ontwikkelings Maatschappij Buitenveldert Amsterdam B.V., in beroep ging. De rechtbank had in een tussenuitspraak op 23 mei 2014 geoordeeld dat de weigering onvoldoende was gemotiveerd en verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek te herstellen. Echter, de nadere motivering die verweerder aan de gemeenteraad voorlegde, was niet vastgesteld met instemming van de gemeenteraad, wat de rechtbank als onvoldoende beschouwde.

De rechtbank oordeelde dat de besluiten van 9 september 2013 en 29 september 2014, waarin de omgevingsvergunning werd geweigerd, vernietigd moesten worden. De rechtbank droeg verweerder op om binnen zes maanden een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.704,50 en moest het griffierecht van € 318,- aan eiseres worden vergoed. De rechtbank concludeerde dat de nadere motivering niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht, omdat deze niet met instemming van de gemeenteraad tot stand was gekomen. De rechtbank weigerde om verweerder nogmaals de kans te geven om het gebrek te herstellen, gezien de voorkeur van eiseres voor een einduitspraak en de noodzaak om snel duidelijkheid te krijgen over de aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/5382
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 15 januari 2015 in de zaak tussen
Ontwikkelings Maatschappij Buitenveldert Amsterdam B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. drs. H.J.M. van Schie),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.C. Berkouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2013 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor het realiseren van acht woningen en zes appartementen op het perceel, plaatselijk bekend [perceel] te [woonplaats], (het perceel) geweigerd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en daarbij tevens een verzoek om schadeloosstelling gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2014. Namens eiseres zijn verschenen [A], directeur/aandeelhouder, en [C], architect bij architecten- en ingenieursburo [ingenieursburo] B.V., bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [D], werkzaam bij de gemeente De Ronde Venen. Hij is, voor zover nodig, mede verschenen namens de gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen.
Het verzoek om schadeloosstelling heeft eiseres ter zitting ingetrokken.
Bij tussenuitspraak van 23 mei 2014 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om het in de tussenuitspraak genoemde gebrek in het besluit van 9 september 2013 binnen drie maanden te herstellen. Bij tussenuitspraak van 2 september 2014 heeft de rechtbank de gestelde termijn op verzoek van verweerder met een maand verlengd.
Bij besluit van 29 september 2014 heeft verweerder de door eiseres gevraagde omgevingsvergunning opnieuw geweigerd. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) acht de rechtbank het door eiseres ingestelde beroep mede gericht tegen het besluit van 29 september 2014.
Eiseres heeft bij brief van 3 november 2014 haar zienswijze gegeven op het besluit van 29 september 2014. Verweerder heeft hier bij brief van 18 december 2014 op gereageerd. Bij brief van 22 december 2014 en bij brief van 9 januari 2015 heeft eiseres gereageerd op deze reactie. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 12 januari 2015 gereageerd.
Op 15 januari 2015 is de zaak nogmaals ter zitting behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd door [A] en [B], beiden directeur/aandeelhouder, en [C] en [ingenieursburo], beiden werkzaam bij [ingenieursburo] B.V., bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [D], bijgestaan door de gemachtigde. Zij zijn, voor zover nodig, mede verschenen namens de gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 9 september 2013 gegrond;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 29 september 2014 gegrond;
- vernietigt de besluiten van 9 september 2013 en 29 september 2014;
- draagt verweerder op om binnen zes maanden na de dag van verzending van het proces- verbaal van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres van 23 december 2010;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.704,50;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 318,- aan haar vergoedt.

Overwegingen

De rechtbank blijft bij al hetgeen zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist en bouwt daarop voort. Het staat de rechtbank, behoudens niet aan de orde zijnde uitzonderlijke omstandigheden, niet vrij om terug te komen van in de tussenuitspraak zonder voorbehoud gegeven eindbeslissingen. De tussenuitspraak is in het hiernavolgende dus uitgangspunt.
Het beroep tegen het besluit van 9 september 2013
Het gewijzigde besluit van 29 september 2014 is in de plaats getreden van het besluit van 9 september 2013. Laatstgenoemd besluit is ingetrokken. Op de voet van artikel 6:19, zesde lid, van de Awb staat intrekking of vervanging van een besluit niet in de weg aan vernietiging daarvan indien de indiener van het beroep daarbij belang heeft.
3. Eiseres stelt desgevraagd ter zitting dat zij een procesbelang heeft bij haar beroep tegen het besluit van 9 september 2013 en bij vernietiging van dit besluit, vanwege de schade die zij ten gevolge van dit besluit heeft geleden. De rechtbank acht de mogelijkheid dat het besluit van 9 september 2013 schade heeft veroorzaakt voor eiseres niet op voorhand onaannemelijk, zodat geen grond bestaat om het beroep van eiseres tegen dit besluit niet-ontvankelijk te verklaren.
4. In de tussenuitspraak is overwogen dat het besluit van de raad van
18 oktober 2012 om een verklaring van geen bedenkingen te weigeren onvoldoende is gemotiveerd. Deze weigering lag, ingevolge de artikelen 2.27 van de Wabo en artikel 6:5, eerste lid, van het Bor ten grondslag aan het besluit van verweerder om de omgevingsvergunning te weigeren. Omdat het besluit van de raad van 18 oktober 2012 ondeugdelijk is gemotiveerd, heeft de rechtbank in de tussenuitspraak geoordeeld dat verweerder zijn weigering om de omgevingsvergunning te verlenen daarop niet heeft mogen baseren. Het besluit van 9 september 2013 is om die reden in strijd met artikel 3:46 van de Awb genomen. Het beroep van eiseres tegen het besluit van 9 september 2013 is gegrond gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen en beslist. De rechtbank vernietigt dit besluit.
5. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met haar beroep tegen dit besluit heeft gemaakt. Zij verwijst hiervoor naar haar overwegingen ten aanzien van de vergoeding van de proceskosten voor het beroep tegen het besluit van 29 september 2014.
Het beroep tegen het besluit van 29 september 2014
6. Verweerder is in de tussenuitspraak gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in zijn besluitvorming te herstellen. Onder punt 16 van de tussenuitspraak is in dit kader onder meer het volgende overwogen: ‘Verweerder zal daartoe een nieuw besluit dienen te nemen op de voet van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, zoals dat artikellid per 1 januari 2013 luidt. Daartoe zal verweerder zich opnieuw tot de gemeenteraad dienen te wenden, teneinde zich te voorzien van een deugdelijk gemotiveerd besluit aangaande de vereiste verklaring van geen bedenkingen. Dit besluit zal moeten worden genomen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.’
7. Naar het oordeel van de rechtbank is, anders dan verweerder stelt, in de tussenuitspraak dus uitdrukkelijk overwogen dat verweerder zich dient te voorzien van een door de raad te nemen besluit omtrent de vereiste verklaring van geen bedenkingen. Verweerder is niet de keuze gelaten tussen een nieuw besluit van de raad of een nieuwe motivering van het reeds voorliggende besluit van de raad. Voor verweerders standpunt dat ook kon worden volstaan met een nadere motivering door de raad van het besluit van 18 oktober 2012 biedt de tussenuitspraak dan ook geen grond.
Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat de raad ten aanzien van de vereiste verklaring van geen bedenkingen geen nieuw besluit heeft genomen.
8. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek door het aanleveren van een nieuwe motivering van het raadsbesluit van 18 oktober 2012 niettemin toch heeft hersteld. Zij gaat daarbij uit van de volgende feiten.
9. Op 19 augustus 2014 heeft verweerder een informatienota naar de raad gestuurd met als bijlage een aangepaste motivering bij het besluit van de raad van 18 oktober 2012 tot weigering van een verklaring van geen bedenkingen. In de informatienota is de fracties verzocht om uiterlijk 25 augustus 2014 aan te geven of zij kunnen instemmen met de bijgevoegde motivering.
Uit de door verweerder toegestuurde reacties van enkele raadsleden/fracties op de informatienota blijkt dat men niet eensgezind is over de gevolgde procedure en de inhoud van de aangepaste motivering. Vanuit diverse fracties zijn opmerkingen gemaakt en vraagtekens geplaatst bij de toegezonden motivering. Ook is verzocht om het stuk in de raad te behandelen.
Naar aanleiding van de reacties is de motivering op onderdelen aangepast en is de gewijzigde motivering met Informatienota behandeld tijdens de vergadering van de commissie Ruimtelijke Zaken & Publieke Werken (de commissie) van 9 september 2014. Blijkens de notulen van deze vergadering is het punt aan de orde geweest bij agendapunt 7, getiteld Informatie-uitwisseling. Uit de notulen van deze vergadering blijkt verder dat de raadsleden die in de commissie het woord hebben gevoerd een verschillende mening hadden over de aangepaste motivering en dat er vragen waren over de gevolgde procedure. Uit de notulen blijkt niet dat sprake is geweest van een afrondende meningsvorming of besluitvorming over het verder te volgen traject over dit onderwerp.
Na de vergadering van deze commissie is de nadere motivering, zoals besproken in deze vergadering, voorgelegd aan een extern jurist en op nog weer enkele punten aangepast.
Op 29 september 2014, dus op de dag dat verweerder zijn herstelbesluit genomen heeft, is de aangepaste motivering met een begeleidende informatienota ter kennisneming naar de gemeenteraad gestuurd. Het stuk is vervolgens noch meningvormend noch besluitvormend in een raadsvergadering aan de orde geweest.
10. De rechtbank is van oordeel dat alleen de raad zelf kan besluiten dat hij met de nadere motivering de gebreken in zijn besluit van 18 oktober 2012 repareert. De nadere motivering betreft namelijk een inhoudelijke wijziging van de dragende argumenten die aan dit besluit ten grondslag lagen. De rechtbank verwijst in dit verband mede naar de verdeling van bestuurlijke verantwoordelijkheden die bij besluitvorming als de onderhavige expliciet in de wet is neergelegd, zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 23 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1414).
Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt niet, ook niet impliciet, dat de raad de gewijzigde besluitvorming over de verklaring van geen bedenkingen voor zijn rekening heeft willen nemen. Er is ter informatie-uitwisseling over gesproken in de commissie die, naar verweerder ter zitting heeft bevestigd, niet de bevoegdheid heeft om besluiten namens de raad te nemen. De aangepaste motivering is niet, al dan niet met een voorafgaande bespreking in de meningvormende raad, aan de besluitvormende raad voorgelegd. Uit de notulen van de vergadering van de commissie van 9 september 2014 blijkt ook niet dat door de commissie een conclusie is getrokken dan wel een afrondend standpunt is ingenomen. Uit de notulen blijkt evenmin dat er eensgezindheid, dan wel een eensluidend standpunt van een democratisch gelegitimeerde meerderheid, bestond over de inhoud van de aanvullende motivering en de te volgen procedure. Dat er, naar verweerder stelt, binnen de raad wel in den brede overeenstemming bestond en bestaat over de uiteindelijke conclusie, namelijk het weigeren van de verklaring van geen bedenkingen, maakt het voorgaande niet anders. Het te herstellen gebrek betreft immers juist de ondeugdelijkheid van de motivering van die conclusie.
11. Verweerder stelt dat uit de uitspraak van de ABRvS van 17 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4536) blijkt dat voldoende is dat de raad bij de nadere motivering van zijn besluit van 18 oktober 2012 is betrokken. Nu de raad, zoals uit de feitenweergave blijkt, bij de nadere motivering is betrokken, heeft verweerder zijn besluit van 29 september 2014 wel op die nadere motivering mogen baseren. Een instemmend besluit van de raad was dus niet vereist.
11. Dit betoog slaagt niet. De ABRvS heeft in de genoemde einduitspraak overwogen dat bij tussenuitspraak aan de raad van de gemeente Alkmaar was opgedragen het geconstateerde motiveringsgebrek te herstellen, zodat bij het herstellen van de geconstateerde gebreken van betrokkenheid of instemming van de raad dient te blijken. Nu in die kwestie bleek dat de gemeenteraad van Alkmaar op generlei wijze was betrokken bij het herstellen van de gebreken kwam de ABRvS reeds om die reden tot de conclusie dat de gebreken niet waren hersteld. Uit deze motivering kan niet worden afgeleid dat in een geval als het onderhavige de enkele betrokkenheid van de raad bij het opstellen van de nadere motivering voldoende is, nog daargelaten dat uit deze uitspraak niet volgt welke vorm van betrokkenheid zou hebben kunnen volstaan. Daarbij komt dat de rechtbank van oordeel is dat, ook indien in het onderhavige geval geen instemming van de raad hoeft te worden verlangd en betrokkenheid van de raad voldoende zou kunnen zijn, de feitelijke betrokkenheid van de raad in dit geval onvoldoende is geweest. Verweerder had in elk geval inzichtelijk en aannemelijk moeten maken dat de raad zich in democratische meerderheid achter de inhoud van de voorliggende gewijzigde motivering en de procedurele gang van zaken rondom deze wijze van reparatie van het gebrek schaart. Daarvan is echter niet gebleken.
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat het de gebruikelijke gang van zaken is dat stukken slechts ter informatie aan de raad worden voorgelegd wanneer in de voorbereidende commissievergadering geen aanleiding wordt gezien om een onderwerp meningvormend of besluitvormend in de raad te brengen en dat de raadsleden in dat geval geacht worden te hebben ingestemd als zij niet op deze stukken reageren. Wat daarvan zij, deze wijze van bevoegdheidsverdeling is niet gegrond op enige wettelijke bepaling of een regeling bij of krachtens een gemeentelijke verordening. Een dergelijke gang van zaken acht de rechtbank in dit geval in ieder geval onvoldoende ter invulling van de reparatie van het motiveringsgebrek van het besluit van de raad.
13. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de nadere motivering van de weigering van de verklaring van geen bedenkingen van 18 oktober 2012 niet tot stand is gekomen met instemming van, of wordt gedragen door, de raad. Verweerder heeft het besluit van de raad van 18 oktober 2012 om de verklaring van geen bedenkingen te weigeren, aan zijn besluit van 29 september 2014 ten grondslag kunnen leggen. Het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is dus niet hersteld. Het besluit van 29 september 2014 is gelet op het voorgaande onvoldoende gemotiveerd en in strijd met artikel 3:46 van de Awb genomen. Het beroep van eiseres tegen het besluit van 29 september 2014 is gegrond. De rechtbank vernietigt ook dit besluit.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder, zoals door hem verzocht, nogmaals door middel van een formele of informele bestuurlijke lus in de gelegenheid te stellen om de gebreken in zijn besluitvorming te herstellen. Zij overweegt daartoe dat niet aannemelijk is dat het nogmaals toepassen van een bestuurlijke lus spoedig en op de meest effectieve manier zal bijdragen aan de finale beslechting van het tussen partijen bestaande geschil. In dat kader is van belang dat eiseres desgevraagd heeft toegelicht dat zij geen belang heeft bij het nogmaals toepassen van een bestuurlijke lus en een voorkeur heeft voor een einduitspraak, omdat het haar duidelijk is dat de raad niet wil meewerken aan de onderhavige aanvraag. Zij heeft inmiddels, op 30 december 2014, een aanvraag ingediend voor een alternatief bouwplan voor negen woningen. Afhankelijk van de vergunbaarheid van dit nieuwe bouwplan, waarvoor een verklaring van geen bedenkingen van de raad niet is vereist, is intrekking van de aanvraag van 23 december 2010 voor haar een optie. In verband met mogelijk schadeverhaal op de gemeente is een spoedige einduitspraak in onderhavig beroep voor haar, zo stelt zij, thans van belang. De rechtbank ziet hierin voldoende aanleiding af te zien van het nogmaals toepassen van de bestuurlijke lus.
13. De termijn waarbinnen verweerder opnieuw op de aanvraag van 23 december 2010 dient te beslissen, bepaalt de rechtbank op zes maanden. Zij ziet geen aanleiding te bepalen dat verweerder kan afzien van toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Awb.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten die eiseres in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.704,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de eerste zitting, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na de bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de tweede zitting, waarde per punt € 487,-) als kosten voor verleende rechtsbijstand. Op grond van artikel 8:74 van de Awb dient verweerder het griffierecht aan eiseres te vergoeden.
13. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om op de hierna vermelde wijze tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. drs. R. in 't Veld en mr. drs. S. Lanshage, leden, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.