ECLI:NL:RBMNE:2015:5093

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
2127141 LC EXPL 13-2366
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering bewindvoerder inzake kwade trouw bij schuldsanering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 januari 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een bewindvoerder en Mac3Park Oostervaart B.V. De bewindvoerder, in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van de heer A en mevrouw B, had een vordering ingesteld tegen Mac3Park, waarbij zij stelde dat Mac3Park te kwade trouw had gehandeld in het kader van de schuldsanering van A. De procedure volgde op een bewijsopdracht die eerder was gegeven, waarin de bewindvoerder moest aantonen dat Mac3Park op de hoogte was van de schuldsanering van A ten tijde van de verrekening van een vordering.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bewindvoerder niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. Er was onvoldoende bewijs dat Mac3Park wist of had moeten weten dat de schuldsanering van A aanstaande was. De kantonrechter oordeelde dat de enkele wetenschap van betalingsproblemen aan de zijde van A niet voldoende was om aan te nemen dat Mac3Park te kwade trouw handelde. De bewindvoerder had niet aangetoond dat er communicatie had plaatsgevonden die Mac3Park op de hoogte had moeten stellen van de schuldsanering.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de bewindvoerder afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van transparantie en communicatie in schuldsaneringzaken en de verantwoordelijkheden van partijen in dergelijke procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling civiel recht
kantonrechter
zitting houdend te Lelystad
Zaak- en rolnummer: 2127141 LC EXPL 13-2366
Datum vonnis: 7 januari 2015
Vonnis in de zaak van
[eiseres],
in haar hoedanigheid van bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling van de heer [A] en mevrouw [B] e/v [A] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde mr. J.M. van Raaijen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAC3PARK OOSTERVAART B.V.,
gevestigd te Lelystad,
gedaagde,
gemachtigde mr. R. Kuizenga.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Mac3park genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 juni 2014
  • de akte overlegging producties (ten onrechte conclusie van repliek genoemd)
  • akte tot overlegging van een nadere productie zijdens eiseres
  • antwoordakte tot overlegging van een nadere productie
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 augustus 2014
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 14 november 2014
  • de akte na getuigenverhoor
  • de antwoordakte na getuigenverhoor.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 11 juni 2014 heeft de kantonrechter aan [eiseres] de volgende bewijsopdracht verstrekt:
“draagt [eiseres] op om te bewijzen dat Mac3park ten tijde van de verrekening niet te goeder trouw was in de zin van artikel 54 Fw, aangezien zij toen wist of had moeten weten dat de schuldsanering van [A] ophanden was”.
2.2.
[eiseres] heeft daartoe een nadere akte genomen tot overlegging van een drietal producties en nadien nog een akte tot overlegging van één productie. Daarnaast heeft op verzoek van [eiseres] getuigenverhoren plaatsgevonden van de getuigen [getuige 1] , voormalig advocaat van [A] , en [A] . Op verzoek van Mac3park zijn in contra-enquête twee getuigen gehoord; [getuige 2] , directie secretaresse van KMM groep verbonden aan Mac3park, en [getuige 3] , directeur van Mac3park.
2.3.
De kantonrechter staat voor de vraag of [eiseres] in haar bewijsopdracht is geslaagd. De kantonrechter oordeelt als volgt.
2.4.
Na tussenvonnis van 11 juni 2014 heeft [eiseres] alsnog een deel van de in dat vonnis genoemde correspondentie overgelegd, te weten:
  • de brief van 11 november 2010, genoemd onder overweging 4.9 onder e van eerder genoemd tussenvonnis, waarin aan de gemachtigde van Mac3Park de schuldenlast van [A] van € 259.669,39 wordt genoemd;
  • de brief van 8 december 2010, genoemd onder overweging 4.9 onder g van eerder genoemd tussenvonnis, waarin aan de gemachtigde van Mac3Park wordt medegedeeld dat als geen medewerking tot opheffing van het beslag wordt verleend dat zal worden overgegaan tot een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling;
  • een e-mail van de toenmalige gemachtigde van [A] van 19 oktober 2010 gericht aan [C] , secretaresse bij Mac3Park, waarin gesproken wordt over een bod op de machines van [A] en een mogelijk akkoord ter voorkoming van de wettelijke schuldsaneringsregeling;
  • pleitnota ten behoeve van de zitting van 3 januari 2011, waarin is opgenomen dat [A] zich genoodzaakt zag een verzoek tot toelating in de wettelijke schuldsaneringsregeling in te dienen.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de door [eiseres] overgelegde (en bovengenoemde) stukken niet valt af te leiden dat vóór of ten tijde van de comparitie van partijen op enig moment door [A] en/of zijn toenmalige gemachtigde mevrouw mr. [getuige 1] is medegedeeld aan Mac3Park dat op 30 december 2010 een verzoekschrift tot toelating in de wettelijke schuldsaneringsregeling is ingediend. Ook aan de inhoud van de door [eiseres] overgelegde pleitnota ten behoeve van de zitting van 3 januari 2011 kan geen zelfstandige betekenis worden toegekend, nu niet is komen vast te staan dat deze pleitnota toen is overgelegd en voorgedragen. [getuige 1] verklaart als getuige daaromtrent dat zij niet zeker weet of de pleitnota is overgelegd en of die pleitnota is voorgelezen. Ook uit het proces-verbaal van de zitting van 3 januari 2011 valt dit niet op te maken. Dit klemt temeer nu de gebruikelijke werkwijze bij een comparitie van partijen nu juist de mogelijkheid van het houden van een pleidooi uitsluit.
2.6.
De kantonrechter is voorts van oordeel dat ook anderszins onvoldoende is komen vast te staan dat de schuldsanering ter comparitie van partijen of in het kader van de ten tijde van de comparitie gehouden schikkingsonderhandelingen is besproken. De getuige [getuige 1] verklaart immers in dit verband dat zij niet zeker weet of het verzoekschrift schuldsanering ter comparitie is besproken. Ook biedt de verklaring van [getuige 1] onvoldoende zekerheid of de schuldsanering in het kader van de schikkingsonderhandelingen ten tijde van de comparitie is besproken. [getuige 1] verklaart weliswaar dat “iets” is gezegd over de schuldsanering, maar verklaart tevens dat zij “niet precies” weet wat er is gezegd. De kantonrechter acht enige mededeling ter zake ook niet aannemelijk in het licht van het feit dat [A] en Mac3Park nu juist ter comparitie een regeling hebben getroffen, waarbij de inventaris van [A] zou worden verkocht en de opbrengst van die inventaris zou worden verrekend met de achterstallige huur, terwijl [getuige 1] en ook [A] daarna uitvoeringshandelingen hebben verricht en verder geen enkel voorbehoud hebben gemaakt. De stellige verklaring van [A] als getuige maakt dit niet anders. Weliswaar verklaart [A] dat zowel tijdens de comparitie als tijdens de onderhandelingen van 3 januari 2011 de schuldsanering ter sprake is gebracht, maar dat wordt door de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] niet, althans in onvoldoende mate, bevestigd. De kantonrechter sluit niet uit dat de verklaring van [A] (mede) is beïnvloed door de bespreking op kantoor van de gemachtigde van [eiseres] in aanwezigheid van de voormalig gemachtigde van [A] , mevrouw [getuige 1] . Dit en het tijdsverloop doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van die getuigenverklaring. De kantonrechter is evenmin gebleken van enige mededeling aan Mac3Park over de schuldsanering na de comparitie van partijen en vóór de door Mac3Park uitgevoerde verrekening. Aldus dient naar het oordeel van de kantonrechter te worden aangenomen dat Mac3Park niet op de hoogte was van de aanvraag van de schuldsanering ten tijde van de getroffen regeling tussen [A] en Mac3Park op 3 januari 2011 noch ten tijde van de verkoop van de bedrijfsinventaris.
2.7.
De kantonrechter staat vervolgens nog voor de vraag of de door [eiseres] nader overgelegde stukken op zichzelf voldoende zijn om aan te nemen dat Mac3Park wist of had moeten weten dat de schuldsanering te verwachten was. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Zoals reeds in het tussenvonnis van 11 juni 2014 is overwogen kan aan de enkele wetenschap van betalingsproblemen aan de zijde van [A] geen zelfstandige betekenis worden toegekend. Vast staat dat [A] een aanmerkelijke huurachterstand had en dat Mac3Park op de bedrijfsinventaris van [A] conservatoir beslag had gelegd. De tussen partijen gevoerde correspondentie ziet op het opheffen van het beslag ten einde [A] de mogelijkheid te bieden zijn bedrijfsinventaris te verkopen. In die correspondentie is een mogelijke schuldsanering in het vooruitzicht gesteld, indien Mac3Park haar medewerking onthoudt aan opheffing van het beslag. Vervolgens hebben partijen in het kader van de eerder genoemde comparitie van partijen een regeling getroffen. Voor zover aan de opmerking(en) over schuldsanering in de gevoerde correspondentie enige betekenis moet worden toegekend, moet die betekenis worden bezien in het licht van de tussen partijen gevoerde onderhandelingen om te komen tot een passende regeling. (In ieder geval) nadat tussen [A] en Mac3Park een regeling tot stand was gekomen, behoefde Mac3Park er geen rekening (meer) mee te houden dat de schuldsanering van [A] was te verwachten. Het is juist [A] (en zijn gemachtigde mr. [getuige 1] ) aan te rekenen dat hij onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven door Mac3Park niet te informeren over het verzoekschrift schuldsanering en daarmede Mac3Park op het verkeerde been heeft gezet door alsnog een regeling te treffen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat, gelet op alle omstandigheden van het geval en de gedragingen van [A] en Mac3Park, Mac3Park ten tijde van de verrekening van haar vordering op [A] te goeder trouw heeft gehandeld in de zin van artikel 54 Fw. De vordering van [eiseres] zal daarom worden afgewezen.
2.8.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

3.De beslissing

De kantonrechter
- wijst de vordering(en) af;
- veroordeelt [eiseres] q.q. in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Mac3Park begroot op:
€ 1.050,00 voor salaris gemachtigde
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2015.