ECLI:NL:RBMNE:2015:5574

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
C/16/396048 / JE RK 15-1215
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling wegens dreigende eerwraak bij uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juli 2015 uitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder van de kinderen, die met hen in Nederland woont, heeft verzocht om ondertoezichtstelling omdat zij en haar kinderen uitgeprocedeerd zijn en op korte termijn Nederland moeten verlaten. De moeder vreest voor de veiligheid van haar kinderen bij terugkeer naar Marokko, waar de heer [F], de biologische vader van [minderjarige 1], hen mogelijk zal uithuwelijken of verstoten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft eveneens verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling, gezien de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet ontvankelijk is in haar verzoek, omdat zij de Raad niet heeft gevraagd om een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen. Echter, de kinderrechter oordeelt dat er voldoende redenen zijn om de kinderen voorlopig onder toezicht te stellen op verzoek van de Raad. De kinderen zijn pas recent op de hoogte gesteld van hun verblijfsstatus en de dreiging van hun vader, wat hen in een kwetsbare positie plaatst. De kinderrechter heeft besloten om de kinderen voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden, met de Raad als uitvoerende instantie.

De beslissing van de kinderrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. De heer [F] zal als belanghebbende worden gehoord in deze procedure, en de beschikking is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
zaakgegevens : C/16/396048 / JE RK 15-1215
datum uitspraak: 21 juli 2015

beschikking ondertoezichtstelling en voorlopige ondertoezichtstelling

in de zaak van

[verzoekster] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
en

DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING MIDDEN-NEDERLAND, locatie Utrecht,

hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Utrecht,
verzoeker,
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [2004] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] , geboren op [2006] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 2] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 30 juni 2015, ingekomen bij de griffie op 2 juli 2015;
- het verzoek voorlopige ondertoezichtstelling van de Raad, ingekomen bij de griffie op 23 juli 2015.
Op 21 juli 2015 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, met haar advocaat, mr. R. Gerretsen,
- mevrouw [A] , vertegenwoordigster van de Raad,
- mevrouw [B] en mevrouw [C] , vertegenwoordigsters van Samen Veilig Midden-Nederland (hierna te noemen: de GI), door de kinderrechter aangemerkt als informant.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang tot de zitting verleend aan mevrouw [D] , hulpverlener van moeder vanuit het [naam] , en mevrouw [E] , een nicht van de moeder.

De feiten

De moeder is gehuwd geweest met de heer [F] . Het huwelijk is op [2002] in Marokko gesloten.
Bij beschikking van 8 december 2004 van de rechtbank Utrecht is de echtscheiding uitgesproken.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in Nederland geboren. [minderjarige 1] tijdens het huwelijk, [minderjarige 2] erna. De heer [F] is niet hun biologische vader.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder in Nederland, de heer [F] woont in Marokko.
De kinderen en de moeder hebben de Marokkaanse nationaliteit. Bij beschikkingen van 16 april 2015 heeft de staatsecretaris van Veiligheid en Justitie de aanvragen voor een verblijfsvergunning voor de moeder en de kinderen afgewezen.

De verzoeken

De moeder heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verzocht.
Ter zitting heeft de Raad verzocht [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden en de GI aan te wijzen als uitvoerende instelling. De Raad heeft dit verzoek nadien op schrift gesteld. De kinderrechter heeft dit schriftelijke verzoek op 23 juli 2015 ontvangen.

Het standpunt van partijen

De moeder
De moeder heeft ter zitting, (mede) middels haar advocaat, haar verzoek mondeling toegelicht en daarbij, samengevat, het volgende opgemerkt. De moeder verzoekt om een ondertoezichtstelling van de kinderen omdat zij, net als de moeder, uitgeprocedeerd zijn en op zeer korte termijn Nederland zullen moeten verlaten. De moeder is naar Nederlands recht gescheiden van de heer [F] . De heer [F] woont in Marokko en heeft aangegeven zijn eer te willen herstellen. Volgens de moeder is de echtscheiding in Marokko (nog) niet erkend. De moeder heeft aangevoerd dat er een groot risico bestaat dat de heer [F] de kinderen zal uithuwelijken of zal verstoten. In het laatste geval zullen ze in een weeshuis terecht komen. De kinderen worden hierdoor ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Dat worden ze ook omdat zij kort geleden hebben gehoord dat zij niet in Nederland mogen blijven. De moeder heeft altijd geprobeerd om de kinderen daarmee niet te belasten. Zij heeft daarnaast geprobeerd de kinderen niets te vertellen over haar zorgen om de heer [F] . De kinderen zijn ook pas sinds kort op de hoogte van zijn bestaan en de dreiging die van hem uitgaat. De kinderen, met name [minderjarige 1] , zijn erg boos op de moeder en zij schaamt zich erg. Ook om deze reden is begeleiding voor de kinderen noodzakelijk.
De moeder heeft in Marokko geen mogelijkheid haar ouderlijk gezag over de kinderen uit te oefenen, omdat psychische overmacht van de heer [F] haar dat zal beletten. Zij zal wel hulp willen accepteren om de kinderen te beschermen, maar dit zal in Marokko feitelijk onmogelijk voor haar zijn. Daarmee is volgens haar voldaan aan het criterium voor de ondertoezichtstelling. Voorts is namens de moeder opgemerkt dat een ondertoezichtstelling voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aanleiding kan zijn een (voorlopige) verblijfsvergunning te verlenen aan de kinderen en (daarmee ook aan) de moeder. Dat zou inhouden dat zij (voorlopig) in Nederland kunnen blijven, waardoor de dreiging vanuit de heer [F] beperkt wordt.
De Raad
Namens de Raad is ter zitting het volgende opgemerkt. De dreigingen die de heer [F] heeft geuit, zijn zeer ernstig en baren de Raad zorgen, zeker nu de moeder en de kinderen zijn uitgeprocedeerd. De veiligheid van de kinderen staat op het spel en er is onvoldoende zicht op hun lot in Marokko. Daarbij komt dat de kinderen pas sinds kort op de hoogte zijn van hun verblijfsstatus en het bestaan en de rol van de heer [F] . Het is goed mogelijk dat de kinderen gezien het voorgaande ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De Raad ziet aanleiding om daarnaar een onderzoek in te stellen. Namens de Raad is ter zitting in verband met het voorgaande om een voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verzocht voor de duur van drie maanden. De Raad heeft in zijn schriftelijke verzoek opgemerkt dat ook onderzocht zal moeten worden of de verblijfstatus gezien de bedreigingen die de heer [F] heeft geuit en vanwege het gebrek aan zicht op het lot van de kinderen in Marokko kan worden gewijzigd. Als dat niet kan, dient er hulpverlening en opvang te worden georganiseerd voor als de kinderen naar Marokko vertrekken.

De beoordeling

Het verzoek van de moeder
Artikel 1:255 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen op verzoek van de Raad of het openbaar ministerie. Tevens zijn een ouder en degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van het verzoek indien de Raad niet tot indiening van het verzoek tot ondertoezichtstelling overgaat.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is niet gebleken dat de Raad door of namens de moeder is verzocht om een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen. Nu uit artikel 1:255 lid 2 BW volgt dat de moeder – voordat zij zelf een verzoek tot ondertoezichtstelling doet – een dergelijk verzoek aan de Raad dient te richten, zal de moeder niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek.
Het verzoek van de Raad
De kinderrechter overweegt dat een minderjarige op grond van artikel 1:257 lid 1 BW voorlopig onder toezicht kan worden gesteld indien er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW, is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen. Het genoemde artikel 1:255 lid 1 BW bepaalt (samengevat) dat een minderjarige onder toezicht kan worden gesteld indien hij zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of de ouder die het gezag uitoefent door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd en de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen.
Naar het oordeel van de kinderrechter is aan de criteria voor het uitspreken van een voorlopige ondertoezichtstelling voldaan. Het ernstige vermoeden bestaat dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, alleen al omdat zij pas sinds kort op de hoogte zijn van hun verblijfsstatus en het bestaan van de heer [F] en zij Nederland, waar zij zijn geboren, zoals het er nu naar uitziet zullen moeten verlaten. Zij weten dat zij zullen moeten vertrekken naar een land waar hun volgens de moeder een vreselijk lot wacht. Daarnaast bestaat het ernstige vermoeden dat de moeder onvoldoende in staat zal zijn om de zorg die voor het wegnemen van de bedreiging nodig is, te accepteren. Denkbaar is namelijk dat deze zorg er (uiteindelijk) uit zal bestaan dat wordt bekeken hoe de kinderen op een vertrek naar Marokko kunnen worden voorbereid en de rechtbank heeft naar aanleiding van hetgeen namens de moeder is opgemerkt het vermoeden dat de moeder voor het accepteren van deze zorg onvoldoende zal openstaan.
De kinderrechter zal [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gezien het voorgaande voorlopig onder toezicht stellen voor de duur van drie maanden.
Belanghebbende
Zoals ter zitting besproken, dient de heer [F] voor zover het verzoek van de Raad ziet op [minderjarige 1] te worden aangemerkt als belanghebbende. Op grond van artikel 3 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 dient naar het recht van het land van de nationaliteit van het kind te worden beoordeeld wie gezag heeft over het kind. Zoals hiervoor vermeld, heeft [minderjarige 1] de Marokkaanse nationaliteit. Omdat [minderjarige 1] is geboren toen de moeder nog met de heer [F] was gehuwd, heeft de heer [F] op grond van Marokkaans recht het (eenhoofdig) gezag over haar. Na 1 mei 2011 is ook artikel 16 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 van toepassing. Op grond van dat artikel moet naar het recht van de gewone verblijfplaats van het kind worden beoordeeld wie het gezag heeft. Dit betekent dat Nederlands recht van toepassing is, nu [minderjarige 1] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Op grond van het Nederlandse recht (artikel 1:251 BW) oefenen de moeder en de heer [F] gezamenlijk het gezag uit. Dat de echtscheiding tussen hen is uitgesproken, heeft daarop geen invloed en gesteld noch gebleken is dat de moeder bij echtscheidingsbeschikking of bij een latere beschikking met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] is belast. De heer [F] heeft dus zowel op grond van het Marokkaanse recht als op grond van het Nederlandse recht het gezag over [minderjarige 1] . Zoals uit (onder meer) artikel 2.3. van het Procesreglement Civiel jeugdrecht blijkt, dient een gezaghebbende ouder in een procedure zoals deze als belanghebbende te worden aangemerkt.
Uit het voorgaande volgt dat de heer [F] nog over de voorlopige ondertoezichtstelling dient te worden gehoord. Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat de heer [F] over een e-mail adres beschikt. De rechtbank zal deze beschikking naar dat adres sturen en de heer [F] in de gelegenheid stellen om zijn zienswijze binnen 6 weken kenbaar te maken. Indien de Raad een verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen indient, zal de heer [F] (tijdig) voor de zitting moeten worden opgeroepen.

De beslissing

De kinderrechter:
- stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht van Samen Veilig Midden-Nederland, Utrecht met ingang van 21 juli 2015 tot 21 oktober 2015;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.F. Hermans, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.T. Maalderink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2015.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden