In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juli 2015 uitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder van de kinderen, die met hen in Nederland woont, heeft verzocht om ondertoezichtstelling omdat zij en haar kinderen uitgeprocedeerd zijn en op korte termijn Nederland moeten verlaten. De moeder vreest voor de veiligheid van haar kinderen bij terugkeer naar Marokko, waar de heer [F], de biologische vader van [minderjarige 1], hen mogelijk zal uithuwelijken of verstoten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft eveneens verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling, gezien de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet ontvankelijk is in haar verzoek, omdat zij de Raad niet heeft gevraagd om een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen. Echter, de kinderrechter oordeelt dat er voldoende redenen zijn om de kinderen voorlopig onder toezicht te stellen op verzoek van de Raad. De kinderen zijn pas recent op de hoogte gesteld van hun verblijfsstatus en de dreiging van hun vader, wat hen in een kwetsbare positie plaatst. De kinderrechter heeft besloten om de kinderen voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden, met de Raad als uitvoerende instantie.
De beslissing van de kinderrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. De heer [F] zal als belanghebbende worden gehoord in deze procedure, en de beschikking is openbaar uitgesproken.