ECLI:NL:RBMNE:2015:5581

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
C/16/396071 / JE RK 15-1220
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van omgangsregeling en schriftelijke aanwijzing in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2015 uitspraak gedaan in een verzoek van Samen Veilig Midden-Nederland (de GI) tot bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing betreffende de omgang van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met hun moeder. De GI had eerder op 15 juni 2015 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de vader, waarin hij werd verzocht mee te werken aan de omgang tussen de kinderen en hun moeder. De vader had echter niet meegewerkt, wat leidde tot het verzoek van de GI om de aanwijzing te bekrachtigen, inclusief een dwangsom van EUR 100,00 per keer bij niet-nakoming.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de vader inmiddels weer meewerkte aan de omgang, maar de kinderrechter oordeelde dat het belangrijk was om de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen, gezien de eerdere weigering van de vader om mee te werken. De kinderrechter benadrukte dat de GI op grond van artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek bevoegd is om dergelijke aanwijzingen te geven en dat deze aanwijzingen in het belang van de minderjarigen moeten zijn. De kinderrechter besloot de dwangsom niet op te leggen, omdat de vader nu zijn medewerking verleende en de ondertoezichtstelling van de kinderen recent was uitgesproken.

De kinderrechter bekrachtigde de aanwijzing van de GI en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, maar wees het verzoek om een dwangsom af. De kinderrechter merkte op dat het aan de vader is om de omgangsregeling na te leven en dat, mocht hij in de toekomst de omgang frustreren, een nieuw verzoek tot het opleggen van een dwangsom mogelijk zou zijn.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
zaakgegevens : C/16/396071 / JE RK 15-1220
datum uitspraak: 23 juli 2015

beschikking bekrachtiging schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

Samen Veilig Midden-Nederland, hierna te noemen: de GI,

gevestigd te Utrecht.
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [2009] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [2010] te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[A] , hierna te noemen: de vader,

wonende te [woonplaats] ,

[B] , hierna te noemen: de moeder,

wonende te [woonplaats] ,

DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING MIDDEN-NEDERLAND, locatie Utrecht,

hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Utrecht.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 24 juni 2015, ingekomen bij de griffie op 25 juni 2015.
Op 23 juli 2015 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- de vader,
- de heer [C] , vertegenwoordigster van de Raad,
- mevrouw [D] , vertegenwoordigster van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door beide ouders.
Bij beschikking van 11 juni 2015 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 11 juni 2016. De kinderrechter heeft bij deze beschikking tevens machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader voor de duur zes maanden, te weten: tot 11 december 2015.
De GI heeft op 15 juni 2015 een schriftelijke aanwijzing aan de vader gegeven betreffende de omgang van van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met de moeder. Hierin is het volgende opgenomen:
“U werkt mee aan de omgang tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun moeder. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben elke vrijdag van 15.00 uur - 16.00 uur begeleide omgang met hun moeder. U zorgt ervoor dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op tijd aanwezig zijn.”

Het verzoek

De GI heeft bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing verzocht.
Tevens wordt verzocht een dwangsom op te leggen van EUR 100,00 indien de aanwijzing niet wordt nagekomen.
De GI handhaaft haar verzoek. Namens de GI is ter zitting naar voren gebracht dat de vader niet wilde meewerken aan de omgangsregeling met moeder, ondanks herhaaldelijke verzoeken vanuit de GI. De vader heeft laten zien dat hij zelf de omgang stop zet, wanneer hem dat het beste voorkomt.

Het standpunt van belanghebbenden

De vader heeft ter zitting opgemerkt dat de omgang met moeder inmiddels weer hervat is. De vader heeft destijds de omgang stop gezet, omdat hij merkte dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] erg gestrest waren. Nadat de omgang met moeder gestopt is, nam deze stress af en zijn de kinderen tot rust gekomen.
De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek.
Namens de Raad is ter zitting naar voren gebracht dat het van belang is dat ouders in het belang van de kinderen moeten samenwerken. Voor de kinderen is een echtscheiding traumatisch en het is van belang dat de ouders de kinderen niet belasten met de onderlinge communicatieproblemen. De kinderen zullen meer rust ervaren, wanneer de ouders kunnen uitstralen dat zij akkoord zijn met de onderlinge omgang.

De beoordeling

De GI kan ter uitvoering van haar taak op grond van artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek (BW), eerste en tweede lid, dwingende schriftelijke aanwijzingen geven aan de gezag dragende ouder betreffende de opvoeding en verzorging van minderjarigen. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete
bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. Bij de beoordeling van de noodzaak tot het geven van een schriftelijke aanwijzing komt aan de GI een zekere beleidsvrijheid toe.
Gelet op de formulering van artikel 1:263 BW heeft de GI een discretionaire bevoegdheid bij het geven van de daar bedoelde aanwijzingen. Het geven van dergelijke aanwijzingen vindt zijn begrenzing in een ieder verbindende verdragsbepalingen, de in de Awb neergelegde alsook de ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur.
De schriftelijke aanwijzing van de GI van 11 juni 2015 wordt aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 1:3 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De vraag ligt voor of de aanwijzing gegeven door de GI bekrachtigd dient te worden.
Het geven van een aanwijzing is een vrij ingrijpende beslissing waartoe pas dient te worden overgegaan als de gewenste medewerking van de ouders niet door overleg en overreding kan worden bereikt. De aanwijzing moet in elk geval het doel van de ondertoezichtstelling dienen en mag niet in strijd komen met het recht. Daarvoor dient beoordeeld te worden of het besluit van de GI zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd. Dit betreft een ex-nunc beoordeling waarbij de rechter rekening kan houden met gewijzigde omstandigheden.
Uit het verzoek van de GI volgt dat de vader niet instemt met, dan wel onvoldoende medewerking heeft verleend aan de uitvoering van de schriftelijke aanwijzing van de GI van 15 juni 2015 die noodzakelijk is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De kinderrechter is van oordeel dat de GI bij afweging van alle belangen in redelijkheid heeft kunnen komen tot de schriftelijke aanwijzing. Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting volgt dat GI een schriftelijke aanwijzing aan de vader heeft gegeven omdat de vader, ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe, niet wilde meewerken aan de omgang. Inmiddels is de omgang hervat, maar de kinderrechter is met de GI van oordeel dat het van belang is dat de schriftelijke aanwijzing evenwel bekrachtigd wordt, aangezien vader in het verleden heeft laten zien dat hij erg bepalend is en naar eigen inzicht de omgang stop heeft gezet.
De kinderrechter is van oordeel dat, nu vader inmiddels zijn medewerking aan de omgangsregeling verleent, het opleggen van een dwangsom bij niet-nakoming niet op zijn plaats is. Ook is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] pas circa 1 maand geleden uitgesproken en zal de daadwerkelijke medewerking van de vader de komende periode moeten blijken. De vader krijgt aldus de kans om te laten zien dat hij de omgang niet eenzijdig stopzet en zijn medewerking verleent aan de begeleiding door de GI.
De kinderrechter merkt daarbij ten overvloede op dat het aan de vader is om uitvoering te (blijven) geven aan de omgangsregeling. Mocht onverhoopt blijken dat hij in de toekomst de omgang tussen de kinderen en de moeder stopzet of anderszins frustreert, dan ligt toewijzing van een nieuw verzoek tot vaststelling van een dwangsom in de rede.

De beslissing

De kinderrechter:
bekrachtigt de aanwijzing van Samen Veilig Midden-Nederland van 15 juni 2015;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af hetgeen meer of anders verzocht;
Deze beschikking is gegeven door mr. I.P.H.M. Severeijns, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.T. Maalderink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2015.