ECLI:NL:RBMNE:2015:5779

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
31 juli 2015
Zaaknummer
UTR 15/3797, UTR 15/3798, UTR 15/3833 en UTR 15/3835
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor PlayFountain in strijd met bestemmingsplan

Op 31 juli 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de omgevingsvergunning voor een PlayFountain in Baarn. De PlayFountain, een speelfontein van 10 x 10 meter met muziek en lichteffecten, werd door de gemeente Baarn vergund, maar verzoekers stelden dat deze in strijd was met het bestemmingsplan. In een eerdere uitspraak uit 2014 was vastgesteld dat voor de PlayFountain geen standplaatsvergunning nodig was, maar de voorzieningenrechter oordeelde nu dat de PlayFountain niet als evenement kan worden beschouwd en daarom niet onder de uitzonderingen van het bestemmingsplan valt. De voorzieningenrechter schorste de omgevingsvergunning en oordeelde dat het gebruik van de PlayFountain illegaal is, omdat het niet voldoet aan de bestemmingsomschrijving van het gebied.

De voorzieningenrechter merkte op dat de vergunningen die aan de derde-partij waren verleend, niet in stand konden blijven, omdat de PlayFountain niet onder de uitzonderingen van het bestemmingsplan valt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de verzoekers niet voldoende waren gewogen door de gemeente en dat de geluidsvoorschriften niet adequaat waren gemotiveerd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en de omgevingsvergunning geschorst tot zes weken na de beslissingen op bezwaar van de verzoekers. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan de verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 15/3797, UTR 15/3798, UTR 15/3833 en UTR 15/3835
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 juli 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde: J. Zwiers),

[verzoeker 3] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S.D. van Reenen),
en

de burgemeester van de gemeente Baarn, verweerder 1 en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn, verweerder 2
(gemachtigde: P. Janse).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam], te [woonplaats] , vergunninghoudster.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2015 (primair besluit 1) heeft het college van burgemeester en wethouders aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen.
Bij besluit van 14 juli 2015 (primair besluit 2) heeft de burgemeester aan derde-partij een evenementenvergunning verleend voor het neerleggen van een PlayFountain van 3 augustus 2015 tot en met 27 september 2015 en aan deze vergunning geluidsvoorschriften verbonden.
Verzoekers hebben tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2015. Verzoekers [verzoekers] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verzoeker [verzoeker 3] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [A] en [X] . Derde-partij is ook verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in dit stadium (de bezwaarfase) is in beginsel alleen dan aanleiding wanneer het bestreden besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand zal kunnen blijven.
3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten. Derde-partij heeft vergunning gevraagd voor een PlayFountain op de Brink in Baarn. Dit is een speelfontein met muziek en lichteffecten. Verweerders hebben ieder activiteiten vergund. De evenementenvergunning heeft verweerder 1 verleend voor de periode van 3 augustus 2015 tot en met 27 september 2015 en voor de tijdstippen van tien uur ’s ochtends (zondags vanaf twaalf uur) tot negen uur ’s avonds. Daarnaast heeft verweerder 1 voorschriften aan de evenementenvergunning verbonden, waaronder geluidsvoorschriften.
4. Ter zitting heeft verweerder een nieuw besluit over de evenementenvergunning overhandigd, waarin niet verweerder 1 maar verweerder 2 als het bevoegde bestuursorgaan geluidsvoorschriften aan de evenementenvergunning verbindt. De voorzieningenrechter acht het bezwaar van verzoekers mede tegen dit derde besluit gericht, op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarmee zien ook de verzoeken om een voorlopige voorziening op dit nieuwe besluit.
Omgevingsvergunning
5. Op de Brink is het bestemmingsplan Baarn Centrum (het bestemmingsplan) van toepassing. Ter plekke van de te plaatsen PlayFountain geldt de bestemming ‘Verkeer-Verblijfsgebied’.
6. Verweerder 2 heeft een omgevingsvergunning verleend om de PlayFountain te bouwen. Dit deel van de omgevingsvergunning is tussen partijen niet in geschil. In de omgevingsvergunning heeft verweerder daarnaast vastgesteld dat voor het gebruik van de PlayFountain geen vergunning is vereist om af te wijken van het volgens het bestemmingsplan toegestane gebruik, omdat sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid van artikel 25 van de Planregels bij het bestemmingsplan (de Planregels). Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat daarom alleen een omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit bouwen.
7. Verzoekers voeren aan dat de PlayFountain in strijd is met het bestemmingsplan en niet onder de uitzondering van artikel 25, tweede lid van de Planregels valt omdat de PlayFountain niet kan worden gezien als een evenement. Veeleer moet gedacht worden aan een attractie. Daarnaast blijkt uit de omgevingsvergunning niet (voldoende) voor welke termijn deze is afgegeven. Tot slot zijn de belangen van verzoekers niet kenbaar door verweerder gewogen en dat had wel moeten gebeuren als verweerder 2 zich aan de wettelijke regels had gehouden voor het beoordelen van een ontheffing voor strijdig gebruik.
8.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het voorgenomen gebruik van de PlayFountain in strijd is met de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied, omdat het niet valt onder één van de hiervoor geldende bestemmingsomschrijvingen uit artikel 20 van de Planregels. De PlayFountain is met name geen speelvoorziening in de betekenis van de Planregels. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
8.2.
Daarmee komt de voorzieningenrechter toe aan de vraag of de PlayFountain valt onder de uitzonderingen in het tweede lid van artikel 25 van de Planregels. Deze uitzondering geldt voor weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties en horecaterrein. In dit geval is specifiek de vraag of de PlayFountain moet worden gezien als een evenement. De voorzieningenrechter overweegt dat de genoemde uitzonderingen alle situaties van korte duur zijn. De vraag hoe het begrip ‘evenement’ is bedoeld moet in dat kader worden beantwoord. Hierbij speelt ook een belangrijke rol dat artikel 25 van de Planregels een uitzondering is op een hoofdregel en alleen al daarom beperkt moet worden uitgelegd. Een situatie die twee maanden duurt past naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in de kaders van de toepasselijke uitzonderingen. De PlayFountain kan daarom niet worden gezien als een evenement, of een andere activiteit als bedoeld in artikel 25, tweede lid van de Planregels. Dat betekent dat de uitzonderingsmogelijkheid van dit artikellid door verweerder 2 in het besluit op de aanvraag voor een omgevingsvergunning impliciet ten onrechte van toepassing is geacht. Dit betekent dat gebruik van de Playfountain nu niet mogelijk is zonder in strijd te handelen met het bestemmingsplan.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan dit gebrek in de heroverweging in beginsel door verweerder worden hersteld door alsnog een besluit te nemen omtrent het voorgenomen gebruik in strijd met het bestemmingsplan. De motivering van dit besluit zal een kenbare belangenafweging dienen te bevatten waarin de belangen van verzoekers zijn meegewogen. Deze belangenafweging zou kunnen leiden tot het verbinden van nadere voorschriften aan de vergunning met betrekking tot de periode en duur per dag van het gebruik, bijvoorbeeld door koppeling aan openingstijden van winkels en de periode van de schoolvakantie.
8.3.
De voorzieningenrechter merkt nog op dat verweerder in de omgevingsvergunning schrijft dat deze vergunning haar geldigheid verliest vanaf de dag na 27 september 2015, omdat tot die datum de evenementenvergunning geldig is. De voorzieningenrechter kan daarom de opmerking van verzoekers op dit punt niet volgen.
Evenementenvergunning
9. Verweerder 1 heeft aan de evenementenvergunning ten grondslag gelegd dat de PlayFountain een evenement is in de zin van de Algemene plaatselijke verordening Baarn 2012 (Apv). Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de duur geen onderdeel van de definitie van een evenement in artikel 2:24 van de Apv en dat in de tekst of de toelichting ook geen aanknopingspunt is te vinden voor die interpretatie.
Verweerder 1, en later 2 met het derde primaire besluit, hebben daarnaast aan de evenementenvergunning geluidvoorschriften verbonden. Deze houden in dat de geluidsnorm op de gevel van de dichtstbijzijnde woning voor de dag- en avondperiode een gemiddeld niveau van respectievelijk 70 en 65 dB(A) en een maximaal piekgeluid van respectievelijk 90 en 85 dB(A) is.
10. Verzoekers voeren aan dat de PlayFountain geen evenement is, omdat de periode van bijna twee maanden daar te lang voor is. Daarnaast voeren verzoekers aan dat de geluidsvoorschriften niet zijn gemotiveerd en dat deze daarom in strijd zijn met de beginselen van behoorlijk bestuur. Dit is des te kwalijker, omdat bij verweerder bekend is dat verzoekers geluidsoverlast ondervinden. Het gaat om een overschrijding die het woon- en leefklimaat ernstig aantast.
11. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat 65 tot 70 dB(A) niet exceptioneel hoog is. Dit is een gangbare geluidsnorm voor muziek. Of het muziekje irritant is speelt daarbij geen rol, omdat dit te subjectief is om als norm te dienen. Daarnaast is het normaal om 20 dB(A) geluidruimte te geven voor piekgeluid. Dit zou een reële verruiming zijn.
12. De voorzieningenrechter oordeelt dat de definitie van het begrip evenement in de APV inderdaad ruim is geformuleerd, zodat de PlayFountain hier naar voorlopig oordeel terecht ook onder is gebracht. Voorts heeft verweerder 2 de geluidsvoorschriften in het aanvullende besluit en ter zitting voldoende onderbouwd. Deze beide besluiten zullen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de heroverweging in stand kunnen blijven. Daarnaast heeft verweerder toegezegd de geluidsnormen te gaan controleren en zo nodig handhaven. In wat verzoekers aanvoeren ziet de voorzieningenrechter daarom geen reden op dit punt het verzoek te toe wijzen.
Conclusie
13. Het gebruik van de Playfountain is in strijd met het bestemmingsplan en hiervoor is geen vergunning verleend. Dat maakt dat het gebruik van de PlayFountain illegaal is. Dit volgt uit het bestemmingsplan in combinatie met de onvolledige omgevingsvergunning. De overweging van verweerder in de omgevingsvergunning dat geen vergunning is vereist om af te wijken van het bestemmingsplan, kan niet in stand blijven. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het verzoek een voorlopige voorziening te treffen toe te wijzen en te bepalen dat de omgevingsvergunning wordt geschorst tot zes weken na de beslissingen op bezwaar van verzoekers.
De voorzieningenrechter merkt hierbij ter voorlichting van partijen nog op dat bij een wijziging van de omstandigheden (bijvoorbeeld door het alsnog legaliseren van het gebruik in strijd met het bestemmingsplan) kan worden verzocht om opheffing van deze voorlopige voorziening.
Voor de volledigheid zal de voorzieningenrechter ook de evenementenvergunning zoals verleend door verweerder 1 schorsen voor zover daar geluidsvoorschriften aan zijn verbonden.
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt (2 x € 167,-).
15. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- voor zowel verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] als voor verzoeker [verzoeker 3] (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst primair besluit 1, en primair besluit 2 voor zover daarbij geluidsvoorschriften zijn opgelegd door verweerder 1, tot zes weken na de beslissingen op de bezwaren van verzoekers;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan verzoekers
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan verzoeker
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers [verzoeker 1] en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker [verzoeker 3] tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. R. in 't Veld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Veenhof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
31 juli 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.