In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 augustus 2015 een tussenbeschikking uitgesproken in een geschil tussen de Gemeente Utrecht en een ondernemer, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft een vaststellingsovereenkomst die is gesloten naar aanleiding van verbeurde dwangsommen wegens overtredingen van de Winkeltijdenwet. De gemeente had eerder vier lasten onder dwangsom opgelegd aan [gedaagde] omdat zijn winkel buiten de geldende openingstijden was geopend. De dwangsommen zijn verbeurd en de gemeente heeft een executietraject opgestart.
Op 11 december 2013 is er een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen, waarin onder andere is afgesproken dat [gedaagde] een bedrag van € 5.000,00 zou betalen en dat bij nieuwe overtredingen een boete van € 10.000,00 zou verbeuren. De gemeente vorderde nu betaling van deze boete, maar [gedaagde] verweerde zich door te stellen dat hij geen eigenaar meer was van de winkel en dat de boete onredelijk was.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de gemeente door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst in feite een financiële sanctie oplegt voor nieuwe overtredingen van de Winkeltijdenwet. De rechter heeft overwogen dat financiële sancties voor overtredingen van de Winkeltijdenwet alleen kunnen worden opgelegd indien er een wettelijke grondslag voor is. De kantonrechter concludeert dat de vaststellingsovereenkomst geen wettelijke basis heeft en dat de gemeente derhalve niet-ontvankelijk is in haar vordering. De gemeente krijgt de gelegenheid om op deze voorlopige oordelen te reageren, waarna de zaak opnieuw zal worden behandeld.