In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juli 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de vereffening van de nalatenschap van een overleden persoon, hierna aangeduid als de erflater. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A. Heijnen van Verhees Notarissen, heeft het verzoek ingediend in haar hoedanigheid van erfgenaam, vereffenaar en wettelijk vertegenwoordiger van de andere erfgenamen. De erflater is geboren in 1944 en overleden in 2015, en de nalatenschap betreft een boedel met een geringe waarde.
De procedure begon met een verzoek van de verzoeker op basis van artikel 4:209 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) om de vereffening van de nalatenschap op te heffen. De kantonrechter heeft in een eerdere brief van 8 mei 2015 aangegeven voornemens te zijn om het verzoek tot opheffing toe te wijzen, maar het verzoek om de vereffeningskosten vast te stellen op € 3.739,97, de kosten van de ingeschakelde notaris, werd afgewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen door de rechtbank benoemde vereffenaar was, waardoor het loon van de vereffenaar niet kon worden vastgesteld. Ook was er geen wettelijke basis voor het vaststellen van de kosten van de erfgenamen of de notaris als vereffeningskosten.
De kantonrechter heeft uiteindelijk besloten de opheffing van de vereffening van de nalatenschap te bevelen en deze inschrijving in het boedelregister te laten plaatsvinden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek om de vereffeningskosten vast te stellen werd afgewezen. Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, uitsluitend door een advocaat.