ECLI:NL:RBMNE:2015:6084

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 augustus 2015
Publicatiedatum
18 augustus 2015
Zaaknummer
UTR 14/7734 en UTR 14/7735
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging omgevingsvergunning voor zonnepanelen op landbouwgrond in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 augustus 2015 uitspraak gedaan in de beroepen van eisers tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vianen. Het college had op 30 oktober 2014 een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van zonnepanelen op 7,5 hectare landbouwgrond, in strijd met het geldende bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat er zowel procedurele als inhoudelijke gebreken aan de omgevingsvergunning kleven. De rechtbank stelde vast dat de kennisgeving van het ontwerpbesluit niet voldeed aan de vereisten, waardoor belanghebbenden niet adequaat in staat waren om hun zienswijzen in te dienen. Dit leidde tot de conclusie dat de beroepen van eisers ontvankelijk waren, ondanks dat deze prematuur waren ingediend. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de procedurele en inhoudelijke gebreken hersteld moeten worden. Tevens werd het griffierecht aan eisers vergoed en werden proceskosten toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de naleving van wettelijke procedures bij het verlenen van omgevingsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 14/7734 en UTR 14/7735

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 augustus 2015 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers 1,
[eiser 3] en [eiser 4] , te [woonplaats] , eisers 2,
tezamen: eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vianen, verweerder
(gemachtigde: W. Bosse).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[A], te [woonplaats] , en
Zon Exploitatie Nederland Holding B.V., te Rotterdam, gemachtigde: M.A. Peek.

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het ten behoeve van het project ‘ [naam] ’ in strijd met het bestemmingsplan plaatsen van zonnepanelen, aan de [adres] , kadastraal bekend gemeente Vianen, sectie F en nummer [nummer] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep van eisers 1 is geregistreerd onder zaaknummer UTR 14/7734. Het beroep van eisers 2 is geregistreerd onder zaaknummer UTR 14/7735.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 10 juli 2015. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Derde-partij [A] is in persoon verschenen. Derde-partij Zon Exploitatie Nederland Holding B.V. (Zon Exploitatie) heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. M. Visser (werkzaam bij [X] Compagnons B.V.).

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
[A] runt een biologische legkippenhouderij met 36.000 legkippen aan de [adres] . Voor deze inrichting is op 15 maart 2011 een vergunning op grond van de Wet milieubeheer afgegeven. Het grondgebied van het bedrijf bestrijkt in totaal ongeveer 15,5 hectare, waarop stallen zijn gesitueerd en is voorzien in vrije uitloop van 4 m2 per legkip. De percelen van eisers liggen in de directe nabijheid van de gronden van [A] .
1.2
Volgens [A] moet hij op grond van Europese wet- en regelgeving 50% van de vrije uitloopruimte voorzien van beschutting voor de biologische legkippen. In samenwerking met Zon Exploitatie heeft [A] het plan opgevat op ongeveer 7,5 hectare van zijn gronden deze beschutting te realiseren in de vorm van zonnepanelen in combinatie met een wijngaard met zacht fruit-productie (het project ‘ [naam] ’, verder: het project).
1.3
Op de gronden van [A] rust op grond van het geldende bestemmingsplan ‘Landelijk gebied’ de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap’. Deze bestemming laat het gebruik van de gronden voor duurzame energie in de vorm van zonnepanelen niet toe. Om het project mogelijk te maken heeft [A] voor het veranderen van zijn inrichting een melding op grond van het Activiteitenbesluit ingediend. Daarnaast heeft Zon Exploitatie op 18 juli 2014 een omgevingsvergunning op grond van de Wabo aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder onder toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 9 september 2014 een ontwerpbesluit genomen. Eisers hebben hiertegen een zienswijze ingediend. Daarna heeft verweerder het bestreden besluit als vermeld onder ‘procesverloop’ genomen.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b en c van de Wabo. Met het oog op de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º van de Wabo. De gemeenteraad van de gemeente Vianen heeft hiervoor op 28 oktober 2014 een verklaring van geen bedenkingen afgegeven, welke verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit.
Ontvankelijkheid van de beroepen
3. De rechtbank overweegt allereerst ambtshalve het volgende.
Verweerder heeft op 11 november 2014 kennis gegeven van het bestreden besluit middels een publicatie in het nieuwsblad Het Kontakt. Daarbij is vermeld dat het besluit op 31 oktober 2014 is verzonden en binnen zes weken na verzending van het besluit bezwaar kan worden gemaakt. Dit is niet juist. Tegen het bestreden besluit staat op grond van artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 8:1 van de Awb beroep open. Op grond van artikel 6:8, vierde lid, van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ter inzage is gelegd. In de publicatie is niet vermeld dat en waar het bestreden besluit ter inzage is gelegd. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het bestreden besluit niet ter inzage is gelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee niet heeft voldaan aan de verplichting als bedoeld in artikel 3:44, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de Awb. Nu de ter inzage legging van het bestreden besluit niet heeft plaatsgevonden, is de beroepstermijn nog niet aangevangen. De beroepschriften van eisers zijn dus prematuur ingediend. Op grond van artikel 6:10, eerste lid, onder a, van de Awb blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen. Deze situatie doet zich voor. Dit betekent dat de beroepen van eisers ontvankelijk zijn. Op de consequenties van het niet voldoen aan de verplichting om het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Awb ter inzage te leggen, wordt onder overweging 9 ingegaan.
Procedurele aspecten
4. Eisers hebben aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. De informatievoorziening vanuit verweerder naar de burger toe is volgens eisers slecht. Het ontwerpbesluit is gepubliceerd met een te summiere omschrijving, waardoor er veel mensen geen zienswijze hebben ingediend. Ook is het project niet digitaal in te zien geweest, in tegenstelling tot wat in de ruimtelijke onderbouwing is vermeld.
5. In artikel 3:11, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage legt.
In artikel 3:12, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag- , nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis geeft van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
6. Verweerder heeft van het ontwerpbesluit kennis gegeven door middel van een publicatie in het nieuwsblad Het Kontakt van 9 september 2014. In de publicatie is vermeld dat verweerder voornemens is een vergunning te verlenen voor: ‘het plaatsen van zonnepanelen (project [naam] ), locatie: [adres] , type: integraal’.
7. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de kennisgeving van het ontwerpbesluit niet aan de vereisten uit artikel 3:12, eerste lid, van de Awb. Hoewel bij de kennisgeving volstaan mag worden met het vermelden van de zakelijke inhoud, moet de inhoud van de kennisgeving zodanig zijn dat alle potentiële zienswijzegerechtigden redelijkerwijs in staat zijn om te beoordelen of het te nemen besluit voor hen relevant kan zijn. Verweerder had in dit geval ook de aard en omvang van het project moeten vermelden. De rechtbank acht dit van belang, omdat juist de aard en omvang van het project (7,5 hectare zonnepanelen op landbouwgrond) voor zienswijzegerechtigden doorslaggevend kunnen zijn in hun afweging een zienswijze (en later beroep) in te dienen. Met de enkele verwijzing naar het project [naam] heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de aard en omvang van het project onvoldoende weergegeven. In zoverre slaagt het betoog van eisers.
8. Omdat het bestreden besluit onder toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3º, van de Wabo tot stand is gekomen, gelden voor verweerder naast de bepalingen uit afdeling 3.4 van de Awb bijzondere bestuurlijke verplichtingen uit paragraaf 6.3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Ter zitting is komen vast te staan dat verweerder niet heeft voldaan aan deze verplichtingen. Het ontwerpbesluit is niet toegezonden aan gedeputeerde staten en de inspecteur, terwijl dit wel is voorgeschreven in artikel 6.12, eerste lid, van het Bor. Ook heeft verweerder gedeputeerde staten en de inspecteur niet conform artikel 6.13, eerste lid, van het Bor een afschrift van de beschikking op de aanvraag toegezonden. Ten slotte heeft verweerder geen gevolg gegeven aan artikel 6.14 van het Bor, aangezien noch een kennisgeving van het ontwerp, noch een mededeling van het besluit in de Staatscourant is geplaatst. Evenmin heeft verweerder de mededeling van het besluit langs elektronische weg gedaan en aan eenieder beschikbaar gesteld op de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Anders dan eisers betogen, verplicht artikel 6.14 van het Bor noch een ander wetsartikel verweerder het project in de ontwerpfase digitaal beschikbaar te stellen.
9. Gelet op wat in rechtsoverwegingen 3, 7 en 8 is geoordeeld, is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:12, eerste lid en 3:44, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de Awb alsmede de artikelen 6.12, eerste lid, 6.13, eerste lid, en 6.14, eerste lid, van het Bor tot stand gekomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals verweerder en Zon Exploitatie ter zitting hebben verzocht, de gebreken met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is dat belanghebbenden niet zijn benadeeld. Integendeel. Reeds uit het feit dat LTO Noord bij brief van 3 april 2015 de rechtbank verzocht heeft aan de procedure deel te mogen nemen als derdebelanghebbende, omdat zij niet eerder op de hoogte was van het onderhavige project, blijkt dat er een belanghebbende is benadeeld door het niet in acht nemen van voornoemde wettelijke bepalingen door verweerder. Het is goed mogelijk dat ook anderen zienswijzen (en beroep) hadden willen indienen tegen het onderhavige project. Juist om er zeker van te zijn dat iedereen die zienswijzen in wil dienen dit ook kan doen, had verweerder voornoemde bepalingen in acht moeten nemen. De beroepsgrond van eisers slaagt.
Wat is vergund?
10. Eiseres hebben aangevoerd dat onduidelijk is wat precies is vergund. Er is een hekwerk aangevraagd, maar onduidelijk is of dat nu is vergund en voor zover het is vergund, waar het wordt geplaatst. Voorts zijn de aangevraagde wijngaard en fruitbomen volgens eisers niet geschikt voor de specifieke ondergrond van de onderhavige percelen, en al helemaal niet in de schaduw van zonnepanelen. Omdat er geen beplantingsplan is, is onduidelijk wat er nu precies komt.
11.1
De rechtbank stelt vast dat de aanvraag ziet op het mede kunnen gebruiken en inrichten van de agrarisch bestemde gronden, ten behoeve van het opwekken van energie. Daartoe ziet de aanvraag mede op het plaatsen van constructies met zonnepanelen over 7,5 hectare, 10 bijbehorende trafo-stations, een omringend hekwerk en het uitvoeren van werkzaamheden in de vorm van graven en aanleggen van kabels en leidingen. Bij de aanvraag is een ruimtelijke onderbouwing gevoegd. In de ruimtelijke onderbouwing is voor de landschappelijke inpassing verwezen naar het landschappelijk inpassingsplan (verder: het inpassingsplan), dat als bijlage 2 bij de ruimtelijke onderbouwing is gevoegd.
11.2
In het bestreden besluit is onder de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, vergunning verleend voor: het bouwen van het bouwwerk waar de aanvraag betrekking op heeft. Voorts is onder de activiteit ‘het uitvoeren van een werk of werkzaamheden’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b van de Wabo vergunning verleend voor: het aanbrengen van houtgewas en het aanleggen van boomgaarden/fruitteelt alsmede het uitvoeren van grondbewerkingen. Ten slotte is onder de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo vergunning verleend voor: het gebruik van de gronden voor het opwekken van elektriciteit en het bouwen buiten het bouwvlak.
11.3
De aangevraagde activiteiten lijken niet volledig aan te sluiten op de formulering van de activiteiten zoals die in de verleende vergunning is opgenomen. Uit het bestreden besluit blijkt in ieder geval niet voldoende welke bouwwerken precies zijn getoetst en waarvoor vergunning is verleend. In het aanvraagformulier wordt een hekwerk aangevraagd. In het bij de ruimtelijke onderbouwing behorende inpassingsplan is vervolgens vermeld dat het perceel wordt begrensd met een transparant schapenhekwerk. De precieze hoogte en plaatsing van het hekwerk zijn in het inpassingsplan echter niet aangegeven. De stelling van verweerder ter zitting dat het hier een vergunningvrij hekwerk betreft, kan de rechtbank niet volgen. Indien verweerder zou hebben geoordeeld dat het aangevraagde hekwerk vergunningvrij zou zijn, had dit expliciet als onderdeel van het bestreden besluit moeten zijn aangegeven. Daar komt bij dat, zoals ter zitting is vastgesteld, het inpassingsplan inclusief beplantingsplan geen deel uitmaakt van het bestreden besluit. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het inpassingsplan, inclusief het gezamenlijk met eisers op te stellen beplantingsplan, onderdeel is van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat de uitvoering van het inpassingsplan noodzakelijk is in verband met een goede ruimtelijke inpassing van het project. Ter zitting hebben Zon Exploitatie en [A] zich ook bereid verklaard om gezamenlijk met eisers een beplantingsplan op te stellen. Feit is echter dat het bestreden besluit daar nu niet in voorziet. Evenmin voorziet het besluit in een verplichting om uitvoering te geven aan het inpassingsplan en het beplantingsplan dat daarvan deel uit had moeten maken. Daarmee is niet verzekerd dat de als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing noodzakelijk geachte beplanting van de gronden middels fruitbomen en een wijngaard, blijvend wordt aangebracht. Ten slotte heeft verweerder ter zitting verklaard dat met de in het bestreden besluit vergunde grondbewerkingen, het aanleggen van leidingen en het inpassen van constructiepalen is bedoeld. Deze activiteiten zijn als zodanig echter niet benoemd of getoetst in het bestreden besluit. Uit het bestreden besluit dient duidelijk te blijken voor welke activiteiten vergunning is verleend. Nu dat niet het geval is, is het bestreden besluit in strijd met de rechtszekerheid. De beroepsgrond slaagt.
Verklaring van geen bedenkingen
12. Eisers hebben aangevoerd dat er in het bestreden besluit een koppeling ontbreekt tussen het agrarische gebruik van het perceel en het gebruik van het perceel voor zonne-energie. Dit is wel toegezegd in de raadsvergadering van de gemeenteraad. Nu bestaat er de kans dat alleen de zonnepanelen overblijven, wanneer het agrarische gebruik stopt. Eisers achten dit onwenselijk.
13. In artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet wordt verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft.
Op grond van het derde lid van voornoemd artikel kan de verklaring slechts worden gegeven of geweigerd in het belang dat in de betrokken wet of algemene maatregel van bestuur is aangegeven. In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat het bestuursorgaan dat de verklaring geeft, daarbij bepaalt dat aan de omgevingsvergunning de daarbij aangegeven voorschriften die nodig zijn met het oog op het belang, bedoeld in het derde lid, worden verbonden.
Op grond van artikel 6.5, eerste lid, van het Bor wordt de omgevingsvergunning, voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de verklaring slechts kan worden verleend of geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
14. De gemeenteraad van de gemeente Vianen heeft in de openbare raadsvergadering van 28 oktober 2014 besloten de verklaring van geen bedenkingen af te geven. Uit de notulen van deze raadsvergadering volgt dat de koppeling tussen het agrarische gebruik van het perceel en de nutsfunctie door de gemeenteraad is besproken. Op verzoek van raadslid [H] heeft wethouder [K] in de raadsvergadering toegezegd dat ‘het op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk is dat de exploitant van [naam] de nutsfunctie tot hoofdactiviteit maakt’. Vervolgens is in de raadsvergadering besloten de verklaring van geen bedenkingen af te geven. Hieraan heeft de gemeenteraad geen voorschriften verbonden.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is in de verklaring van geen bedenkingen niet deugdelijk gemotiveerd dat deze is afgegeven in het belang van een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft de verklaring van geen bedenkingen dan ook niet aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen. De gemeenteraad heeft het, blijkens de toezegging van wethouder [K] , voor een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk geacht dat de inrichting en het gebruik van de gronden ten behoeve van het opwekken van energie geen hoofdactiviteit wordt maar uitsluitend in combinatie met het in stand houden van het agrarisch gebruik van de gronden kan plaatsvinden. Zoals [A] en Zon Exploitatie ter zitting hebben bevestigd, is dit ook beoogd met het project. In de toevoeging van een voorschrift ter waarborging daarvan zien zij geen probleem. In de verklaring van geen bedenkingen, en daarmee in het bestreden besluit, heeft de gemeenteraad echter geen voorschrift ter waarborging hiervan opgenomen. Ook de toezegging van wethouder [K] (wat daar verder ook van zij) kan niet als zodanig gelden, omdat deze niet is verbonden aan de verklaring van geen bedenkingen. De beroepsgrond slaagt.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening
16. Eisers hebben vervolgens aangevoerd dat het project vanwege de omvang in strijd is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Op grond hiervan is een verklaring van geen bedenkingen van het college van gedeputeerde staten van Utrecht (verder: GS) nodig. Deze verklaring ontbreekt. Voorts is het project volgens hen in strijd met de kernkwaliteit ‘openheid’ van het Groene Hart. Ook is onvoldoende aandacht besteed aan het overstromingsgevaar en de maatregelen daartegen.
17.1
In artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels kunnen worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen, van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3º, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, omtrent de daarbij behorende toelichting of onderbouwing, alsmede omtrent de inhoud van beheersverordeningen.
17.2
Provinciale Staten van Utrecht (verder: PS) hebben op grond van artikel 4.1, eerste lid, van de Wro op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (verder: PRV) vastgesteld. De gronden van [A] zijn blijkens kaart 6 behorend bij de PRV aangewezen als ‘verstedelijking landelijk gebied’ en blijkens kaart 7 behorend bij de PRV als ‘landschap’.
In artikel 4.2, tweede lid, van de PRV is voor de gebieden aangewezen als ‘verstedelijking landelijk gebied’ bepaald dat een ruimtelijk plan geen bestemmingen en regels bevat die verstedelijking toestaan.
In artikel 4.9, tweede lid, van de PRV is voor de gebieden aangewezen als ‘landschap’ bepaald dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevat ter bescherming en versterking van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de Bijlage Kernkwaliteiten landschap. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan.
In de Bijlage Kernkwaliteiten landschap is opgenomen dat PS voor het landschap Groene Hart de volgende kernkwaliteiten willen behouden en versterken:
1. openheid;
2. ( veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
3. landschappelijke diversiteit;
4. rust & stilte.
17.3
Op 10 maart 2014 hebben PS de eerste partiële herziening van de PRV vastgesteld. De gronden van [A] zijn blijkens kaart 2 behorend bij de eerste partiële herziening van de PRV aangewezen als ‘experimenteerruimte duurzame energie’.
In het met de eerste partiële herziening ingevoegde artikel 2.9a, tweede lid van de PRV is bepaald dat voor de gebieden aangewezen als ‘experimenteerruimte duurzame energie’ een ruimtelijk plan bestemmingen en regels kan bevatten die de realisatie van innovatieve ontwikkelingen op het gebied van duurzame energie toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. innovatieve ontwikkeling wordt gerealiseerd op een agrarisch bouwperceel, een voormalige agrarisch bouwperceel, een agrarisch perceel of een niet agrarisch bouwperceel waarbij de oppervlakte maximaal 2,5 hectare bedraagt;
b. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing;
c. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
In het derde lid van voornoemd artikel is bepaald dat de toelichting op een ruimtelijk plan een ruimtelijke onderbouwing bevat waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.
In de toelichting bij het derde lid van dit artikel is onder meer vermeld dat bij het bouwen in een overstroombaar gebied wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met overstromingsgevaar en welke maatregelen zijn genomen.
17.4
Op 3 november 2014 hebben PS de tweede partiële herziening van de PRV vastgesteld. Daarin is artikel 2.9a, tweede lid, onder a, van de PRV gewijzigd, in die zin dat de maximale oppervlakte van 2,5 hectare is geschrapt.
18. In de ruimtelijke onderbouwing wordt overwogen dat de beoogde ontwikkeling over het algemeen in lijn is met de PRV. Voor de overschrijding van de maximale oppervlakte van 2,5 hectare uit artikel 2.9a, tweede lid, onder a, van de PRV zal, blijkens de ruimtelijke onderbouwing, een verklaring van geen bedenkingen aan GS worden gevraagd. Voorts voldoet het project aan artikel 4.2, tweede lid, van de PRV, omdat vanwege het dubbelgebruik van het perceel geen sprake is van verstedelijking. Ook voldoet het project aan artikel 2.9a, tweede lid, onder b en artikel 4.9 van de PRV. Daarbij wordt verwezen naar het inpassingsplan dat als bijlage 2 aan de ruimtelijke onderbouwing is toegevoegd.
19.1
De rechtbank oordeelt dat het project in strijd is met het ten tijde van het bestreden besluit nog geldende artikel 2.9a, tweede lid, onder a (oud), van de PRV. Op grond van dit artikel is een ontwikkeling als het onderhavige project slechts toegestaan op een gebied van maximaal 2,5 hectare, terwijl het project een gebied van 7,5 hectare beslaat. Dat met de tweede partiële herziening deze maximale oppervlakte is verwijderd, maakt dit niet anders. Deze wijziging heeft zich namelijk pas ná het bestreden besluit voorgedaan. De stellingen van verweerder en Zon Exploitatie ter zitting dat GS akkoord was met het project, kunnen evenmin tot een andere conclusie leiden. De PRV biedt namelijk geen mogelijkheden van de maximale toegestane oppervlakte af te wijken, ongeacht of GS goedkeuring (in welke vorm dan ook) hebben verleend aan het project. Ter zitting is overigens vast komen te staan dat GS geen verklaring van geen bedenkingen hebben afgegeven. Voorts is de rechtbank op basis van de dossierstukken niet gebleken van een goedkeuring van GS.
19.2
De rechtbank oordeelt voorts dat de ruimtelijke onderbouwing in strijd met artikel 2.9a, derde lid, van de PRV niet voorziet in een toereikende toelichting dat wordt voldaan aan de vereisten uit het tweede lid van dat artikel, met name dat wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing. Zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, is het inpassingsplan behorend bij de aanvraag als onvoldoende concreet beoordeeld door verweerder. Een definitief beplantingsplan moet voorts nog worden opgesteld. Bovendien maakt het inpassingsplan, zoals onder overweging 11.3 reeds is geconcludeerd, geen onderdeel uit van het bestreden besluit. Onder die omstandigheden volstaat het niet ter voldoening aan artikel 2.9a, derde lid, van de PRV in de ruimtelijke onderbouwing te verwijzen naar het inpassingsplan. Ook een toelichting op welke wijze rekening is gehouden met overstromingsgevaar en welke maatregelen zijn genomen, ontbreekt.
19.3
De rechtbank oordeelt ten slotte dat in de ruimtelijke onderbouwing niet deugdelijk is gemotiveerd dat het project voldoet aan artikel 4.2, tweede lid, en artikel 4.9, tweede lid van de PRV. In de ruimtelijke onderbouwing is ten aanzien van de verstedelijking gewezen op het dubbelgebruik van het perceel. Zoals onder overweging 15 reeds is geconcludeerd ontbreekt de koppeling tussen het agrarische gebruik en het gebruik als energielandschap in de verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad, en daarmee ook in het bestreden besluit. Onder die omstandigheden kan ter onderbouwing van het standpunt dat het project voldoet aan artikel 4.2, tweede lid, van de PRV niet volstaan worden met de verwijzing naar de dubbelfunctie. Ook ontbreekt in de ruimtelijke onderbouwing en het inpassingsplan een motivering van de stelling dat wordt voldaan aan de kernkwaliteiten uit artikel 4.9, tweede lid, van de PRV.
20. Gelet op het voorgaande, slaagt de beroepsgrond.
Economische uitvoerbaarheid
21. Eisers stellen voorts vraagtekens bij de economische uitvoerbaarheid van het project. Dit is volgens eisers in de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende gemotiveerd.
22. In artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld gaan van een toelichting, waarin zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit artikel is op grond van artikel 5.20 van het Bor van overeenkomstige toepassing op het onderhavige besluit.
23. De rechtbank oordeelt dat in de ruimtelijke onderbouwing en daarmee in het bestreden besluit op dit punt geen toereikende motivering is gegeven. In de ruimtelijke onderbouwing wordt gesteld dat de kosten geheel worden gedragen door de B.V. [naam] i.o.. Ter zitting heeft Zon Exploitatie verklaard dat het project mogelijk is door subsidie en de inkomsten die worden gegenereerd uit de zonnepanelen. Dit is in de ruimtelijke onderbouwing echter niet inzichtelijk gemaakt. Dat de kosten niet voor rekening van verweerder komen, ontslaat verweerder, anders dan ter zitting door Zon Exploitatie is betoogd, niet van de taak om te bezien of er sprake is van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs op voorhand moet worden aangenomen dat de voorziene ontwikkeling niet kan worden uitgevoerd. Hieraan had in de motivering van het besluit aandacht geschonken moeten worden. Nu daarvan geen sprake is, is het bestreden besluit in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro. De beroepsgrond slaagt.
Archeologisch onderzoek
24. Eisers hebben voorts aangevoerd dat het archeologisch onderzoek, dat genoemd wordt in de ruimtelijke onderbouwing, ontbreekt.
25. In artikel 3.1.6, vijfde lid, onder a, van het Bro is bepaald dat in de toelichting bij het bestemmingsplan ten minste wordt neergelegd een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Dit artikel is op grond van artikel 5.20 van het Bor van overeenkomstige toepassing op het onderhavige besluit.
26. De rechtbank oordeelt dat in de ruimtelijke onderbouwing en daarmee in het bestreden besluit op dit punt geen toereikende motivering is gegeven. Op pagina 39 van de ruimtelijke onderbouwing staat vermeld dat een archeologisch onderzoek is geëist voor de verlening van de vergunning en dat zodra de resultaten beschikbaar zijn, deze worden toegevoegd aan de ruimtelijke onderbouwing. Verweerder heeft ter zitting weliswaar verklaard dat het archeologisch onderzoek inmiddels is uitgevoerd en hiervan een rapport is opgesteld, maar dit rapport is niet toegevoegd aan de ruimtelijke onderbouwing en dateert kennelijk ook van na het bestreden besluit. Het bestreden besluit is dus ook in strijd met artikel 3.1.6, vijfde lid, onder a van het Bro. De beroepsgrond slaagt.
Flora en Fauna
27. Eisers hebben aangevoerd dat het effect van het project op de grutto en andere weidevogels onbekend is. De voorwaarden in de ruimtelijke onderbouwing over (het voortzetten van) de werkzaamheden tijdens het broedseizoen zijn onduidelijk.
28. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (Ffw) worden als beschermde inheemse diersoorten aangemerkt alle van nature op het Europese grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels met uitzondering van gedomesticeerde vogels behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten.
Op grond van artikel 10 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.
Op grond van artikel 11 van de Ffw is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
In artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet wordt verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Op grond van het derde lid van dit artikel kan de verklaring slechts worden gegeven of geweigerd in het belang dat in de betrokken wet of algemene maatregel van bestuur is aangegeven.
Artikel 75, derde lid, van de Ffw bepaalt dat Onze Minister, voor zover relevant, ontheffing kan verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 15a.
Artikel 75b, eerste lid, onder a en b, van de Ffw bepaalt dat deze afdeling van toepassing is op handelingen (a) waarvoor een omgevingsvergunning is vereist en (b) die tevens zijn aan te merken als handelingen waarvoor een of meer van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 13, eerste lid, 17 en 18 gestelde verboden gelden en ten aanzien waarvan Onze Minister op grond van artikel 75, derde lid, bevoegd is ontheffing te verlenen.
Op grond van artikel 75c, eerste lid, van de Ffw draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag tevens betrekking heeft op de handelingen die voldoen aan de criteria, bedoeld in artikel 75b, eerste lid.
Op grond van artikel 75d, eerste lid, van de Ffw wordt een omgevingsvergunning die betrekking heeft op handelingen als bedoeld in artikel 75b, eerste lid, niet verleend dan nadat Onze Minister heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo.
29. In de ruimtelijke onderbouwing is de uitgevoerde quick scan naar het voorkomen van beschermde soorten weergegeven. Uit deze quick scan is ten aanzien van de aanwezige vogels naar voren gekomen dat er in of nabij het plangebied vogels broeden. Er zijn echter alleen in de schuren of knotwilgen mogelijk vaste verblijfplaatsen van deze vogels aanwezig en deze schuren en knotwilgen blijven gehandhaafd in het project. Als gevolg van het project ontstaan dus geen negatieve effecten voor de aanwezige vogels. Voorts is in de ruimtelijke onderbouwing overwogen dat vanuit de Ffw rekening moet worden gehouden met het broedseizoen. Er mag dan ook niet met verstorende werkzaamheden worden begonnen in het broedseizoen, dat ongeveer van half maart tot half juli loopt, tenzij door een deskundige is vastgesteld dat op dat moment ter plaatse van de werkzaamheden geen vogels broeden.
30. De rechtbank overweegt dat indien een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op handelingen waarvoor een of meer van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 13, eerste lid, 17 en 18 van de Ffw gestelde verboden gelden en ten aanzien waarvan de minister van Economische Zaken (EZ) op grond van artikel 75, derde lid, bevoegd is ontheffing te verlenen, de aanvrager er voor moet zorgen dat de aanvraag om omgevingsvergunning tevens betrekking heeft op die handelingen.
31. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op basis van de quick scan resultaten terecht aangenomen dat ten aanzien van de vogels geen ontheffing of verklaring van geen bedenkingen op grond van de Ffw is vereist. De stellingen van eisers zijn niet onderbouwd en bieden dan ook geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Voorts genieten de weidevogels reeds bescherming op grond van de verboden uit artikel 10 en 11 van de Ffw. Deze verboden zijn rechtstreeks van toepassing, zodat nadere voorwaarden hieromtrent in het bestreden besluit niet gesteld hoeven te worden. De beroepsgrond slaagt niet.
Overige beroepsgronden
32. Eisers hebben ten slotte hun vrees geuit voor geluidsoverlast, lichtschittering, toename van de kans op vogelgriep en toename van de verkeersdynamiek als gevolg van het project. Verweerder heeft in het verweerschrift en de Nota beantwoording zienswijzen deze vrees van eisers gemotiveerd weersproken. Eisers hebben hun beroepsgronden op deze punten niet nader onderbouwd. De beroepsgronden slagen dan niet.
Conclusie
33. Zoals hiervoor is overwogen is het bestreden besluit in strijd met de toepasselijke procedurele bepalingen uit afdeling 3.4 van de Awb en paragraaf 6.3 van het Bor tot stand gekomen en in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
34. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Aan het bestreden besluit kleven meerdere gebreken die zowel procedureel als inhoudelijk van aard zijn. Deze gebreken maken onder meer dat het aannemelijk is dat de aanvraag aangevuld moet worden. Daarvoor moet onder meer een concreet beplantingsplan in overleg met eisers gemaakt worden. Vervolgens zal verweerder vanwege de aard en de ernst van de procedurele gebreken een nieuw ontwerpbesluit moeten nemen. Daarbij, en bij het daarna te nemen definitieve besluit, dient verweerder de toepasselijke procedurele bepalingen in acht te nemen. Er dient door verweerder dus onder toepassing van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te worden beslist op de (aangevulde) aanvraag. De uitkomst daarvan, het benodigde tijdsbestek en de deelname van eventuele andere belanghebbenden is zodanig ongewis, dat een bestuurlijke lus niet in de rede ligt.
35. De beroepen van eisers zijn gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 26 weken. Daarbij sluit de rechtbank aan bij de in artikel 3:18, eerste lid, van de Awb genoemde termijn.
36. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van ieder € 165,- vergoedt.
37. Eisers hebben verzocht om vergoeding van verletkosten. Op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen verletkosten voor vergoeding in aanmerking. Overeenkomstig het overgelegde proceskostenformulier begroot de rechtbank deze kosten voor eisers 1 op totaal € 150,-, voor twee personen maal
3 uur verzuim van het werk.
Eisers 2 hebben voor [eiser 3] een vergoeding van totaal € 160,- gevraagd, bestaande uit € 50,- (2,5 uur á € 20,- per uur) voor het bijwonen van de zitting en € 110,- voor het opnemen van één vrije dag vanwege werk op locatie. Daartoe hebben eisers 2 een verklaring van de werkgever van [eiser 3] overgelegd, waaruit blijkt dat er een vrije dag is opgenomen voor het bijwonen van de zitting en een tarief van € 20,- per uur wordt geadviseerd. Omdat niet onderbouwd of gebleken is dat een gehele vrije dag opgenomen moet worden voor het bijwonen van de zitting, ziet de rechtbank geen aanleiding de gevraagde € 110,- toe te wijzen. Voor het bijwonen van de zitting begroot de rechtbank de verletkosten van [eiser 3] in navolging van eisers 1 op 3 uur á € 25,- per uur, dus totaal € 75,-.

Beslissing

Inzake UTR 14/7734 en UTR 14/7735:
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
-draagt verweerder op binnen 26 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- zowel aan eisers 1 als aan eisers 2 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers 1 tot een bedrag van € 150,-, te betalen aan eisers 1, en in de proceskosten van eisers 2 tot een bedrag van € 75,-, te betalen aan eisers 2.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Lanshage, voorzitter, en mr. drs. R. in 't Veld en
mr. B. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.