Op 18 augustus 2015 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht een beslissing genomen in een wrakingszaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker die in het kader van een procedure tot verlenging van zijn terbeschikkingstelling (TBS) meende dat de rechtbank in strijd handelde met zijn grondrechten. De verzoeker, die zich op zijn islamitische geloof beriep, stelde dat hij gedwongen werd mee te werken aan psychiatrische behandeling, wat volgens hem in strijd was met zijn geloof. Hij eiste dat een deskundige met een islamitische achtergrond zou worden benoemd om zijn argumenten te bevestigen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden waren die een vrees voor vooringenomenheid van de rechters konden rechtvaardigen. De rechters hebben de gronden van de verzoeker als feitelijk ongegrond bestempeld. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de beslissing van de rechtbank om geen islamitische deskundige te benoemen niet onbegrijpelijk was en dat de vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zou worden genomen, gezien de eerdere afwijzingen van vergelijkbare verzoeken. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.