ECLI:NL:RBMNE:2015:6155

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 augustus 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
15/1544 en 15/1545 (96/005318-15)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P. Bender
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek schadevergoeding wegens invordering rijbewijs op grond van billijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 augustus 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 164 lid 9 van de Wegenverkeerswet. Verzoeker, die zijn rijbewijs op 11 januari 2015 had verloren door een aanrijding en een hoge alcoholpromillage, verzocht om een schadevergoeding van € 3.400,- voor de schade die hij zou hebben geleden door de invordering van zijn rijbewijs. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om een vergoeding toe te kennen.

De rechtbank overwoog dat verzoeker betrokken was bij een aanrijding en zijn rijbewijs was ingevorderd na vaststelling van een alcoholpromillage van 1090 µg/l. Verzoeker had verklaard dat dit hoge promillage was veroorzaakt door het drinken van bier, maar de rechtbank vond deze verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank concludeerde dat verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de invordering van zijn rijbewijs en dat er geen aanleiding was om een schadevergoeding toe te kennen.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat zowel het verzoek op grond van de Wegenverkeerswet als het verzoek om vergoeding van de kosten van de raadsman werd afgewezen. Verzoeker heeft de mogelijkheid om hoger beroep aan te tekenen tegen deze beslissing binnen een maand na betekening.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 96/005318-15
Rekestnummer: 15/1544 en 15/1545
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het op 27 mei 2015 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift, op grond van het bepaalde in artikel 164 Wegenverkeerswet (rekestnummer 15/1544) en 591a van het Wetboek van Strafvordering (rekestnummer 15/1545), van
[verzoeker] ,
geboren op [1976] te [geboorteplaats] en Sint Agatha,
domicilie kiezende ten kantore van diens raadsman,
mr. L.R. Rommy, advocaat te Amsterdam,
(hierna te noemen: verzoeker).
Het verzoekschrift is in openbare raadkamer behandeld op 3 augustus 2015.
Gehoord zijn de officier van justitie en de raadsman. Verzoeker is, alhoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Het verzoek ex artikel 164 Wegenverkeerswet strekt er toe dat de rechtbank een vergoeding toekent voor de schade die verzoeker tengevolge van de inhouding van zijn rijbewijs stelt te hebben geleden tot een bedrag van € 3.400,-.
Het verzoek ex artikel 591a Sv strekt er toe dat de rechtbank een vergoeding toekent voor de kosten van de raadsman voor het indienen en mondeling behandelen van het verzoekschrift.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het dossier in de strafzaak tegen verzoeker als verdachte (met bovenvermeld parketnummer), van het schriftelijk advies van de officier van justitie en van voornoemd verzoekschrift.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de onderhavige verzoeken uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
het rijbewijs van verzoeker is op 11 januari 2015 ingevorderd;
bij onherroepelijk geworden vonnis van 20 maart 2015 is verzoeker door de politierechter in deze rechtbank vrijgesproken;
in totaal heeft verzoeker 68 dagen niet over zijn rijbewijs kunnen beschikken.

Overwegingen

Art. 164 lid 9 Wegenverkeersweg 1994 bepaalt dat indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel de rechter een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die is geleden door de invordering en inhouding van het rijbewijs. De rechter kan een dergelijke vergoeding toekennen indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Een dergelijk geval doet zich hier niet voor.
De rechtbank overweegt daartoe dat verzoeker – zo blijkt uit het opgemaakt proces-verbaal – omstreeks 20.15 uur betrokken is geweest bij een aanrijding op 11 januari 2015 op de Paralleldreef te Almere. Hij heeft de plaats van het ongeval verlaten en is omstreeks 21.00 uur die avond in zijn woning aangehouden. De politie constateert alcoholgebruik en verzoeker heeft een ademanalyse ondergaan. Het resultaat daarvan bedraagt 1090 µg/l. Gelet op dit hoge promillage was de politie gerechtigd het rijbewijs van verzoeker in te vorderen en was de officier van justitie gerechtigd het rijbewijs in te houden.
Verzoeker verklaart in zijn eerste verhoor bij de politie dat dit hoge promillage veroorzaakt is door twee halve liters bier die hij die avond heeft gedronken en door de vele biertjes die hij de avond tevoren heeft gedronken. Verzoeker maakt in dit eerste verhoor geen enkele melding van het drinken van grote hoeveelheden bier of andere alcoholhoudende drank tussen het tijdstip van het ongeval en het tijdstip waarop hij werd aangehouden. Met deze mededeling – impliciet inhoudende dat hij niet heeft gereden met een dergelijk hoog promillage – komt hij eerst ter terechtzitting van 20 maart 2015 op de proppen.
Nog afgezien van de geloofwaardigheid van een dergelijke verklaring, is de rechtbank van oordeel dat het welhaast onmogelijk is binnen een zo kort tijd tijdsbestek van amper 30 minuten dergelijke hoeveelheden bier tot zich te nemen. Maar zelfs al zou verzoeker – zoals hij ter terechtzitting heeft opgemerkt – vier tot zes halve liters bier hebben geconsumeerd tussen het tijdstip van de aanrijding en het tijdstip van zijn aanhouding, dan betekent dat geenszins dat daarmee het promillage van 1090 µg/l kan worden bereikt. Verzoeker was – ook in dat geval – reeds stevig onder invloed van alcoholhoudende drank op het moment dat hij in zijn auto reed. Zulks blijkt tevens uit zijn opmerking dat hij de avond tevoren stevig had gedronken.
Gelet op hetgeen hierboven wordt opgemerkt is de rechtbank van oordeel dat het rijbewijs op goede gronden is ingevorderd en ingehouden. Zulks is slechts aan één persoon te wijten: verzoeker. Derhalve bestaan geen gronden van billijkheid welke een vergoeding van welke schade dan ook zouden rechtvaardigen.
De rechtbank komt derhalve niet toe aan het beantwoorden van de vraag of een hogere vergoeding dan de gebruikelijke op zijn plaats is. Evenmin komt de rechtbank toe aan de vraag of de vaststellingsovereenkomst tussen verzoeker en zijn werkgever is gesloten voordat het rijbewijs werd ingevorderd.

Beslissing

De rechtbank beslist als volgt:

Op de voet van artikel 164 Wegenverkeerswet 1994:

-
wijsthet verzoek af.

Op de voet van artikel 591a Wetboek van Strafvordering:

-
wijsthet verzoek af.
Deze beslissing is gewezen door mr. P. Bender, rechter, als lid van de enkelvoudige raadkamer, in tegenwoordigheid van mr. C.M. van de Kamp, griffier en uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank van 17 augustus 2015.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.