Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 21 mei 2014;
- het B8 formulier van 14 oktober 2014 met producties 11-13 van [gedaagde];
- de conclusie van antwoord in reconventie van 20 oktober 2014;
- het proces-verbaal van comparitie van 30 oktober 2014.
2.De feiten
verklaarde voorts dat ter zake van de vorderingen wegens overbedeling is bepaald dat deze een rente zullen dragen gelijk aan het promessen-disconto van de Nederlandsche Bank N.V., met dien verstande dat de rente ieder jaar op de eerste januari moet worden aangepast, en dat de vorderingen met de daarover verschuldigde rente eerst opeisbaar zullen worden bij het overlijden van de debiteur alsmede bij haar hertrouwen.”
3.Het geschil
in conventie
primair[gedaagde] veroordeelt om een bedrag van € 90.255,04 aan haar te voldoen, te vermeerderen met de promessedisconto vanaf 1 september 2013 tot aan de dag van algehele voldoening,
subsidiairhem veroordeelt om een bedrag van € 43.583,28 aan haar te voldoen, te vermeerderen met de promessedisconto vanaf 1 september 2013 tot aan de dag van algehele voldoening en (zowel primair als subsidiair) hem veroordeelt in de proceskosten.
4.De beoordeling
in conventie
heeft voorts toegezegd een bedrag van 2 ton aan [A] en Mevr. [eiseres] te zullen uitbetalen als voorschot op haar latere erfdeel- dit als blijk van waardering”.
alleschuldeisers, zodat er tussen deze schuldeisers geen onderscheid kan worden gemaakt. Door te betogen dat hij zich, ondanks het oordeel van de rechtbank dat hij de nalatenschap zuiver heeft aanvaard, jegens een andere nalatenschapsschuldeiser ([eiseres]) op een beneficiaire aanvaarding kan beroepen, heeft [gedaagde] het wezen van de zuivere aanvaarding en daarmee ook de aard van het vonnis van 3 juni 2013 miskend. Het voorgaande brengt mee dat [eiseres] het vonnis van 3 juni 2013 kan inroepen en dat de rechtbank ervan uit dient te gaan dat [gedaagde] de nalatenschap zuiver heeft aanvaard. Dit betekent dat schulden van de nalatenschap op zijn gehele vermogen (dus ook voor zover dat niet bestaat uit goederen van de nalatenschap) kunnen worden verhaald.
de erfenisbetreft, waarmee naar het oordeel van de rechtbank niets anders kan worden bedoeld dan
haar erfenis. Het betreft immers een bepaling in het testament van erflaatster en in dit testament wordt van de niet-opeisbare vordering in verband met de nalatenschap van de vader nergens melding gemaakt. [gedaagde] heeft zijn -impliciete- stelling dat het (desondanks) om een “voorschot op de erfenis van de vader” (beter gezegd: een voldoening van de niet-opeisbare vordering) gaat, in dit licht onvoldoende onderbouwd.