ECLI:NL:RBMNE:2015:6593

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
8 september 2015
Zaaknummer
16.706664-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en brandstichting door vader en zoon met ernstige gevolgen

Op 8 september 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige zoon en zijn 50-jarige vader, die op 12 december 2014 in Emmeloord een 54-jarige man om het leven hebben gebracht. De rechtbank heeft de zoon veroordeeld tot 10 jaar gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging, terwijl de vader 14 jaar gevangenisstraf kreeg opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachten het slachtoffer op gruwelijke wijze hebben vermoord, waarbij het slachtoffer door ernstig geweld om het leven is gekomen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van medeplegen van moord, aangezien de verdachten voldoende tijd hadden om na te denken over hun daden. De zoon werd ook veroordeeld voor het in brand steken van de woning, maar de vader werd hiervan vrijgesproken. De rechtbank benadrukte de buitengewone ernst van de feiten en het gebrek aan motief, behalve de invloed van alcohol. Deskundigen achtten de zoon verminderd toerekeningsvatbaar, terwijl de vader volledig toerekeningsvatbaar werd geacht. De rechtbank legde zware straffen op, gezien de ernst van de misdrijven en de impact op de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.706664-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 september 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Leeuwarden.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het onderzoek heeft inhoudelijk plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 25 augustus 2015, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.H.S. Kroeze, advocaat te Hoogeveen.
Ter terechtzitting van 24 februari 2015, 19 mei 2015 en 11 augustus 2015 is de zaak pro forma behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van officier van justitie
mr. F. Rethmeier en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 december 2014 te [woonplaats] , gemeente Noordoostpolder, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg
  • die [slachtoffer] een of meermalen geduwd en/of geslagen en/of gestompt (waardoor die [slachtoffer] tegen een kastje viel) en/of (vervolgens)
  • (toen die [slachtoffer] op de grond lag) een of meermalen op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] geschopt en/of getrapt en/of gestampt en/of (vervolgens)
  • (nadat verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] op bed hadden gelegd) die [slachtoffer] een of meermalen met een hamer, in elk geval met een hard en/of puntig voorwerp, (met grote kracht) op/tegen het hoofd en/of de nek en/of de hals en/of de rug, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of (vervolgens)
  • (met kracht) het hoofd van die [slachtoffer] achterover getrokken,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
2.
hij op of omstreeks 12 december 2014 te [woonplaats] , gemeente Noordoostpolder, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht (in de slaapkamer) in een woning (gelegen aan de [adres] ), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een brandend voorwerp, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer brandbare goederen, althans met (een)
brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de voornoemde woning en/of het bed en/of een of meer meubelen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de voornoemde woning en/of belendende panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de woning en/of in de omliggende woning verblijvende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten.
De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen in die zin dat verdachte samen met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. De officier van justitie is daarmee van mening dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit, namelijk het medeplegen van de moord op [slachtoffer] .
De officier van justitie acht het aan verdachte onder feit 2 ten laste gelegde medeplegen van brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een anderen te duchten is, wettig en overtuigend te bewijzen.
De officier van justitie heeft zich hierbij gebaseerd op de in het ter zitting overgelegde schriftelijke requisitoir omschreven gronden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde moord en niet van de onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer] , alsmede niet van de onder feit 2 ten laste gelegde brandstichting. Ook het medeplegen van deze feiten door verdachte kan niet bewezen worden verklaard. De raadsman heeft daarom verzocht verdachte integraal van
feit 1 en feit 2 vrij te spreken.
De raadsman heeft voornoemde nader verwoord in het ter zitting overgelegde schriftelijke pleidooi.
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank overweegt omtrent de bewezenverklaring als volgt.
Bewezenverklaring feit 1
Op 12 december 2014 komt de politie na een melding ter plaatse bij de woning aan de [adres] in [woonplaats] . Er doet niemand open en de voordeur wordt opengetrapt. Gezien wordt dat de gang van de woning volledig is gevuld met dikke grijze rook. [2] De brandweer komt ter plaatse en betreedt de woning. De verbalisanten krijgen te horen dat er op de eerste verdieping op de slaapkamer een deels verkoold lichaam ligt. [3]
Het slachtoffer lag op zijn buik op het bed. Er zaten enkele ernstige beschadigingen in zijn schedel, waardoor zelfs de schedel in gekeken kon worden. Wat hersenweefsel was uitgetreden. Op en rond het hoofdeind van het bed en op de muur daarachter was een spatpatroon zichtbaar waaruit opgemaakt kon worden dat er op het hoofd ingeslagen was, terwijl het zich in de positie bevond zoals aangetroffen. [4]
Onderzoek wees uit dat de brand was ontstaan op het bed en dat de brand alleen daar had gewoed. In of bij het bed was niets aanwezig wat een andere brandoorzaak dan het al dan niet opzettelijk aanbrengen van vuur in enige vorm zou kunnen verklaren. [5]
Het overleden slachtoffer werd aan de hand van dactyloscopisch onderzoek op de rechter duimafdruk geïdentificeerd als [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer] ). [6]
Er is sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer] . Daarbij is letsel geconstateerd aan onder andere het hoofd, de rug en de nek van het slachtoffer. [7] Door arts en patholoog M. Buiskool zijn drie mogelijke doodsoorzaken vastgesteld, welke elk op zich als in combinatie, het overlijden kunnen verklaren [8] :
1- functiestoornissen van de hersenen, het ruggenmerg en de longen opgetreden ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch geweld op het hoofd en/of nek en/of romp.
2- verstikking door belemmering van de ademweg (ten gevolge van (samen)drukkend geweld op de hals, al of niet in combinatie met uitwendig mechanisch stomp botsend geweld).
3- de bij lichtmicroscopisch vastgestelde hartspierontsteking kan middels hartfunctiestoornissen een oorzaak zijn geweest of een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden. Hierbij wordt opgemerkt dat het slachtoffer in leven was ten tijde van de onder
1 en 2 beschreven geweldsinwerkingen.
M. Buiskool heeft gesteld dat het letsel aan het oor [9] niet direct van betekenis is geweest voor het intreden van de dood en dat het slachtoffer ten tijde van de brand niet meer bij leven was. [10]
Verdachte [verdachte] (hierna te noemen: [verdachte] of verdachte) en medeverdachte [medeverdachte] (hierna te noemen: [medeverdachte] of medeverdachte) hebben verklaard dat zij op 12 december 2014 samen met [slachtoffer] in de woning van [slachtoffer] waren. [medeverdachte] was op enig moment de deur uitgegaan om drank te kopen. Toen hij terug kwam in de woning was de sfeer grimmig geworden. [verdachte] was geïrriteerd geraakt door het gedrag van [slachtoffer] . [verdachte] gaf [slachtoffer] daarop een flinke klap waardoor [slachtoffer] van zijn stoel met zijn hoofd op een kastje en daarna op de grond viel. Er kwam bloed uit zijn mond en zijn oren. [11] [medeverdachte] had [slachtoffer] vervolgens twee keer op zijn hoofd getrapt/gestampt. [12] [verdachte] en [medeverdachte] hadden [slachtoffer] daarna samen op zijn bed gelegd. [13] [medeverdachte] pakte een hamer die in de vensterbank lag, liep naar [slachtoffer] toe en hij sloeg [slachtoffer] met de hamer op zijn hoofd. [14] [slachtoffer] was ook met de hamer een paar keer op zijn rug geslagen. [15] Daarna was [verdachte] bovenop [slachtoffer] gaan zitten en had zijn nek gebroken. [16] [verdachte] deed dit, omdat hij wist dat [slachtoffer] dit nooit zou overleven en hij [slachtoffer] verder lijden wilde besparen. [17] Op het moment dat [verdachte] de nek van [slachtoffer] brak hoorde [medeverdachte] [slachtoffer] nog adem, naar zijn vermoeden zijn laatste adem, uitblazen. [18]
Medeplegen
De rechtbank stelt op grond van voornoemd bewijs vast dat [slachtoffer] op 12 december 2014 in zijn woning aan de [adres] in [woonplaats] is geslagen en hij op de grond viel, dat hij toen hij op de grond lag meermalen tegen zijn hoofd is getrapt of gestampt, dat hij vervolgens op zijn bed is gelegd, dat hij met een hamer meermalen tegen zijn hoofd, nek en rug is geslagen en dat zijn hoofd achterover is getrokken, waardoor zijn nek is gebroken. [slachtoffer] is ten gevolge van deze op hem uitgeoefende geweldshandelingen overleden, waarbij de rechtbank stelt dat de genoemde gedragingen vanaf het trappen/stampen op het hoofd er naar hun aard bij uitstek op gericht waren om te doden.
De rechtbank stelt voorts vast dat [verdachte] en [medeverdachte] vanaf het moment van de eerste stomp, waardoor [slachtoffer] tegen een kastje en op de grond viel, in de woning aanwezig waren. Verdachte heeft zich vervolgens tot aan het moment dat er brand ontstond niet gedistantieerd van de geweldshandelingen. Verdachte heeft ook een aandeel gehad in die geweldshandelingen, die uiteindelijk tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid. Aan welke van die geweldshandelingen [verdachte] en [medeverdachte] zich ieder afzonderlijk schuldig hebben gemaakt is niet van belang. Dat [verdachte] blijkens zijn eigen verklaring en de verklaring van [medeverdachte] op meerdere momenten heeft geroepen dat [medeverdachte] moest stoppen met stampen op het hoofd en met het slaan met de hamer doet niets af aan het feit dat [verdachte] erbij is blijven staan en hij geen concrete actie heeft ondernomen om het geweld tegen [slachtoffer] te (doen) stoppen. [verdachte] heeft als laatste de nek van [slachtoffer] gebroken om, zoals hij zelf aangeeft, [slachtoffer] uit zijn lijden te verlossen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich aldus bij de door [medeverdachte] verrichte geweldshandelingen heeft aangesloten op een moment dat de levensberoving volgens hem nog niet was voltooid. Zelfs al zou het slachtoffer voor het breken van de nek reeds door de hamerslagen zijn overleden en zelfs al zou [verdachte] niet met de hamer hebben geslagen (hetgeen hij - in tegenstelling tot [medeverdachte] - heeft verklaard) dan nog blijft staan dat verdachte zich bij de door [medeverdachte] verrichte geweldshandelingen heeft aangesloten. De gedraging van verdachte, zijnde het breken van de nek na de hamerslagen, was er naar zijn uiterlijke verschijningsvorm en naar zijn eigen verklaring immers op gericht om het slachtoffer in navolging van de gedragingen van de medeverdachte, te doden. De betrokkenheid van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dermate substantieel en essentieel en de samenwerking tussen hen beiden is daarbij dermate nauw en bewust geweest, dat van medeplegen sprake is geweest.
Geen contra-expertise noodzakelijk
De raadsman heeft ter zitting het voorwaardelijk verzoek gedaan om de behandeling van de zaak aan te houden en een contra-expertise te gelasten met betrekking tot de vraag of het schedelletsel door de hamer zonder meer letaal is geweest en als dat het geval is binnen welk tijdsbestek het overlijden dan is ingetreden. De rechtbank acht zich op basis van het dossier voldoende voorgelicht over de verwondingen en het overlijden van het slachtoffer. Een contra-expertise is daarom niet noodzakelijk, mede gelet op hetgeen door de rechtbank hiervoor ten aanzien van het medeplegen is overwogen. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman daarom af.
Voorbedachte raad
De rechtbank ziet zich nu voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte en de medeverdachte dient te worden gekwalificeerd als moord of als doodslag. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat er tussen het uitdelen van de eerste klap die werd gegeven, nadat bij [verdachte] irritatie was ontstaan door het gedrag van [slachtoffer] , en het gezamenlijk op bed leggen van [slachtoffer] een tijdsduur van een kwartier tot twintig minuten zat. In deze tijd hebben [verdachte] en [medeverdachte] afgewacht of [slachtoffer] zelf op zou staan. Ze hadden de toestand van [slachtoffer] bekeken en ze hadden zich afgevraagd “en nu?”. Na twintig minuten tot een half uur kwam [medeverdachte] er met de hamer aan. [19] [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij, nadat ze [slachtoffer] op bed hadden gelegd, even op een stoel was gaan zitten om bij te komen. Hij had daar één, twee of drie minuten gezeten. Zijn vader zat er ook bij op een stoel. Ze hadden naar [slachtoffer] gekeken en naar hoe hij eraan toe was. [20]
De rechtbank maakt uit deze verklaringen op dat geen sprake is geweest van het in één keer achter elkaar uitvoeren van de geweldshandelingen, zonder enig tussenmoment, en daarmee dus ook niet van een ogenblikkelijk ontstane en daarna voortdurende gemoedsopwelling vanaf het moment van de eerste klap tot en met het breken van de nek.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Contra-indicaties voor de voorbedachte raad kunnen zijn dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat of dat sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering.
De rechtbank stelt vast dat van de eerste twee genoemde contra-indicaties in casu geen sprake is. Uit de door [verdachte] en [medeverdachte] afgelegde verklaringen blijkt niet dat sprake is geweest van een plotselinge hevige drift bij hen beiden dan wel bij één van hen alvorens tot de geweldshandelingen werd overgegaan. De door [verdachte] benoemde irritatie over het gedrag van [slachtoffer] kan niet als zodanige drift gelden en uit het dossier blijkt niet dat zich na deze irritatie een omstandigheid heeft voorgedaan die die hevige drift wel heeft doen ontstaan. Daarnaast is, zoals hierna zal worden overwogen, het eerste moment van mogelijk beraad voorafgegaan aan het moment waarop blijkens het op [slachtoffer] uitgeoefende geweld gericht werd op de dood van het slachtoffer, te weten het slaan met de hamer op het moment dat het slachtoffer op bed lag. De gelegenheid tot beraad lag hiermee vóór de uitvoering van het besluit om [slachtoffer] te doden.
Er is in casu wel sprake van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering. De rechtbank overweegt op dat punt als volgt.
Uit de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] , zoals hiervoor aangehaald, maakt de rechtbank op dat zij, na het stampen op het hoofd van [slachtoffer] , laatstgenoemde samen op het bed hebben gelegd. Op dit moment is het tegen [slachtoffer] gebruikte geweld gestopt. [verdachte] en [medeverdachte] hebben beiden op een stoel gezeten bij het bed waar [slachtoffer] op lag en zij hebben zich afgevraagd wat te doen. Zij hebben hierbij naar [slachtoffer] en naar de ernst van zijn toestand gekeken. [verdachte] geeft daarbij aan dat hij hoopte dat het slachtoffer nog uit zichzelf op zou staan. Zij hebben enige tijd naast het slachtoffer gezeten, voordat [medeverdachte] de hamer uit de vensterbank pakte. [medeverdachte] is naar [slachtoffer] toegelopen en is vervolgens begonnen met het slaan met de hamer, omdat hij, zoals hij zelf zegt, [slachtoffer] uit zijn lijden wilde verlossen. Daarna is [verdachte] naar [slachtoffer] toegelopen om zijn nek te breken, omdat hij ook, zoals hij zelf zegt, [slachtoffer] uit zijn lijden wilde verlossen.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende komen vast te staan dat verdachte, net als de medeverdachte, de tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen besluit om [slachtoffer] te doden en hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van deze voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd, en daarmee het onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde medeplegen van moord.
Zoals hiervoor reeds overwogen gaat de rechtbank er vanuit dat het moment van beraad is ontstaan bij het op het bed leggen van het slachtoffer en het stoppen van het geweld op dat moment. De in de tenlastelegging onder de eerste twee gedachtestreepjes opgenomen handelingen, te weten het slaan van het slachtoffer waardoor hij op een kastje en op de grond viel en het trappen/stampen op het hoofd van het slachtoffer zijn aan deze fase voorafgegaan. Hoewel wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte en zijn medeverdachte ook deze geweldshandelingen jegens [slachtoffer] hebben gepleegd, zal de rechtbank verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken nu de rechtbank de moord op [slachtoffer] bewezen acht en de onder de eerste twee gedachtestreepjes opgenomen handelingen niet geschaard kunnen worden onder de voorbedachte raad.
Vrijspraak feit 2
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de brand in de woning van [slachtoffer] heeft aangestoken. Zowel [medeverdachte] als [verdachte] verklaren daarbij dat [verdachte] op dat moment niet meer in de woning aanwezig was. Uit andere verklaringen in het dossier kan niet worden afgeleid dat dit anders zou zijn geweest. Uit die verklaringen en uit de verklaring van [medeverdachte] volgt dat verdachte mogelijk een rol hierin heeft gespeeld door [medeverdachte] een aansteker te geven en hem de opdracht te geven om de ‘de fik er in te steken’. Verdachte ontkent de verklaringen op dit punt en zegt geen enkel aandeel in de brand te hebben gehad. Zelfs als de verklaringen - in tegenstelling tot wat verdachte zegt - waar zouden zijn dan nog is de vermeende rol van verdachte onvoldoende om bewezen te kunnen verklaren dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte en daarmee van het ten laste gelegde medeplegen van de brandstichting. De rol van verdachte zou in dat geval eerder zien op medeplichtigheid of uitlokking, hetgeen een contra-indicatie oplevert voor de kwalificatie medeplegen. De rechtbank zal verdachte aldus wegens gebrek aan bewijs van het onder 2 ten laste gelegde feit vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 12 december 2014 te [woonplaats] , gemeente Noordoostpolder, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg
  • nadat verdachte en zijn mededader die [slachtoffer] op bed hadden gelegd die [slachtoffer] meermalen met een hamer, (met grote kracht) tegen het hoofd en de nek en de rug geslagen en vervolgens
  • (met kracht) het hoofd van die [slachtoffer] achterover getrokken,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Van het onder feit 1 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van moord.

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt - ten aanzien van een op te leggen straf verzocht om rekening te houden met het (relatief) geringe aandeel van verdachte en met de proceshouding van verdachte. Verdachte heeft van aanvang af volledig meegewerkt aan het justitiële onderzoek en openheid van zaken willen geven.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte een gruwelijke moord gepleegd op [slachtoffer] . Het slachtoffer is door het op hem uitgeoefende geweld op afschuwelijke wijze om het leven gekomen. Dit terwijl er geen enkel motief voor de moord aanwezig lijkt te zijn geweest, anders dan dat verdachte veel alcohol had gedronken en het daardoor tot een escalatie is gekomen. Door zijn handelen heeft verdachte blijk gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het leven van een medemens. Door deze moord heeft de verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen waarover de mens beschikt, te weten het recht op leven. Hij heeft met zijn daad onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] , waarvan de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring van één van die nabestaanden getuigt. Verdachte is ter terechtzitting naar voren gekomen als een berekenende man, die zich een weg door het leven baant door geweld te gebruiken tegen een ieder die hem in de weg staat.
De rechtbank maakt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 juni 2015 op dat verdachte eerder meerdere malen met justitie in aanraking is geweest, met name voor het plegen van geweldsdelicten. Op 13 februari 2015 is verdachte door de politierechter veroordeeld voor het plegen van een bedreiging. De rechtbank zal overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening houden met het feit dat verdachte na het plegen van het thans bewezen verklaarde feit nog is veroordeeld.
Verdachte is geobserveerd in het Pieter Baan Centrum. De deskundigen van het Pieter Baan Centrum komen in het rapport van 10 augustus 2015 tot de conclusie dat bij verdachte gesproken kan worden van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, waarbij ook narcistische kenmerken zichtbaar zijn. Verdachte is bovenal gericht op zijn eigen rust en plezier en gaat hierbij roekeloos en onverschillig om met anderen. Verdachte toont zich in enige mate bewust van het effect dat zijn gedrag op anderen heeft, maar kiest er tegelijkertijd voor om de negatieve consequenties hiervan te bagatelliseren of hiervoor geen daadwerkelijke verantwoording te nemen. Verdachte staat bekend als iemand met een kort lontje die met name onder invloed van alcohol buitenproportioneel gewelddadig gedrag kan vertonen. Vanuit gedragsdeskundig onderzoek zijn er geen aanwijzingen voor enige vermindering van de toerekeningsvatbaarheid. Verdachte weet dat hij onder invloed van alcohol minder functioneert en hij is bekend met het ontremmende effect dat alcohol op hem heeft. Verdachte kiest er echter bewust voor om zijn gebruik te negeren en stelt zijn eigen genot voorop.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen ten aanzien van de volledige toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Gelet op de buitengewone ernst van het bewezenverklaarde feit, is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur. Voorts rekening houdend met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, met het feit dat de rechtbank verdachte (anders dan door de officier van justitie gevorderd) zal vrijspreken van feit 2, met de conclusie van de deskundigen en met het strafblad van verdachte zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaar. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten zal op deze straf in mindering worden gebracht.

9.BESLAG

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de op de beslaglijst vermelde in beslag genomen goederen die aan verdachte toebehoren terug te geven aan verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de onder verdachte in beslag genomen en aan hem toebehorende goederen aan verdachte terug te geven.
Het oordeel van de rechtbank
De officier van justitie heeft een beslaglijst aan de rechtbank doen toekomen. Hierop staan de voorwerpen vermeld die onder verdachte en de medeverdachte in beslag zijn genomen. De rechtbank kan op basis van deze beslaglijst, al dan niet in combinatie met de kennisgevingen van inbeslagneming opgenomen in het proces-verbaal van de politie, niet vaststellen welke in beslag genomen voorwerpen aan verdachte en welke aan de medeverdachte toebehoren. De rechtbank zal daarom de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de op de beslaglijst vermelde goederen, te weten:
- handschoen (PL0900-2014357941-G1321898)
- helm (PL0900-2014357941-G1321873)
- tas>akten (PL0900-2014357941-G1321918)
- sok (PL0900-2014357941-G1321884)
- kleding en schoeisel (PL0900-2014357941-G1321889)
- zaklantaarn (PL0900-2014357941-G1321896)
- ondergoed (PL0900-2014357941-G1321882)
- trui (PL0900-2014357941-G1321890)
- jas (PL0900-2014357941-G1321892),
aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet en nu voorshands niet duidelijk is wie als rechthebbende kan worden aangemerkt.

10.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft Mercatus - daartoe vertegenwoordigd door
[A] - zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van
€ 11.445,67, ter zake van materiële schade, waarvan een bedrag van € 7.440,03 is vergoed door de verzekering.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de door de benadeelde partij ingediende vordering tot het bedrag dat niet door de verzekering is vergoed, te weten € 4.005,64, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daarom verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij Mercatus in de vordering niet-ontvankelijk verklaren nu de verdachte van het hem onder 2 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.

11.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 47, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder feit 2 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder feit 1 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar en kwalificeert dit feit op de wijze zoals onder 6 omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 jaar;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van op de beslaglijst vermelde voorwerpen, te weten:
- handschoen (PL0900-2014357941-G1321898)
- helm (PL0900-2014357941-G1321873)
- tas>akten (PL0900-2014357941-G1321918)
- sok (PL0900-2014357941-G1321884)
- kleding en schoeisel (PL0900-2014357941-G1321889)
- zaklantaarn (PL0900-2014357941-G1321896)
- ondergoed (PL0900-2014357941-G1321882)
- trui (PL0900-2014357941-G1321890)
- jas (PL0900-2014357941-G1321892);
Benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij Mercatus in de vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aangebracht kan worden.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. van de Streek, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. A. van Holten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2014357941, doorgenummerd blz. 1 tot en met blz. 705, tenzij anders vermeld
2.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 370
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 371
4.Proces-verbaal van sporenonderzoek, blz. 69 FO-dossier
5.Proces-verbaal van sporenonderzoek, blz. 73 FO-dossier
6.Proces-verbaal van sporenonderzoek blz. 66 en blz. 69 FO-dossier
7.Rapport Nederlands Forensisch Instituut, pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 22 mei 2015, opgemaakt door M. Buiskool, arts en patholoog, blz. 13 en blz. 14
8.Rapport Nederlands Forensisch Instituut, pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 22 mei 2015, opgemaakt door M. Buiskool, arts en patholoog, blz. 9
9.Rapport Nederlands Forensisch Instituut, pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 22 mei 2015, opgemaakt door M. Buiskool, arts en patholoog, blz. 5
10.Rapport Nederlands Forensisch Instituut, pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 22 mei 2015, opgemaakt door M. Buiskool, arts en patholoog, blz. 8
11.Verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015 en verklaring van verdachte [medeverdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , blz. 226 en verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015 en verklaring van verdachte [verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 29 juli 2015
13.Verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015 en verklaring van verdachte [medeverdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015
14.Verklaring van verdachte [medeverdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , blz. 229
16.Verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015 en verklaring van verdachte [medeverdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015
17.Verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015
18.Verklaring van verdachte [medeverdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , blz. 136
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , blz. 228 en verklaring van verdachte [medeverdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015