In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vorderden de eisers, bestaande uit een particulier en twee besloten vennootschappen, een verbod op de executie van een eerder vonnis van 13 mei 2015, waarin de ontbinding van hun huurovereenkomst met Inbev Nederland N.V. was uitgesproken. De eisers stelden dat er geen huurachterstand was en dat de executie misbruik van recht zou zijn. Inbev Nederland voerde aan dat er op 8 juli 2015 een vaststellingsovereenkomst was gesloten, waardoor de eisers hun recht op hoger beroep hadden prijsgegeven. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de totstandkoming van deze overeenkomst en dat de eisers niet in hun vordering konden worden ontvangen. De vordering tot schorsing van de executie werd afgewezen, evenals de nevenvordering om Inbev Nederland te verbieden het pand aan een derde te verhuren. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.429,00 werden begroot, inclusief griffierecht en salaris van de gemachtigde. Het vonnis werd uitgesproken op 15 september 2015.