Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingslocatie Utrecht
op tegenspraakgewezen op vordering van de officier van justitie op grond van artikel 36e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 september 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de veroordeelde, die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk bereiden en/of bewerken van 1466 gram henneptoppen en/of hennepresten, het opzettelijk nabootsen van een pistool, en het witwassen van contant geld en een auto. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur. De zaak kwam aan het licht door een ontnemingsvordering van de officier van justitie, die stelde dat de veroordeelde jarenlang inkomsten had gegenereerd met de duivensport zonder deze inkomsten aan de belastingdienst te hebben opgegeven. De verdediging betwistte deze claim en stelde dat het verdiende geld niet afkomstig was uit enig misdrijf, maar uit de duivensport. Tijdens de zitting op 4 september 2015 zijn zowel de officier van justitie als de raadsman van de veroordeelde gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet heeft voldaan aan zijn aangifteplicht, waardoor zijn duivenhandel deels met zwart geld is gefinancierd. De rechtbank concludeerde dat de inkomsten uit deze handel in de gegeven omstandigheden gedeeltelijk middellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen en heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen, omdat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde andere strafbare feiten had gepleegd die het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel zouden rechtvaardigen.