ECLI:NL:RBMNE:2015:7335

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
C/16/379129 / HA ZA 14-807
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afrekening na echtscheiding op grond van huwelijkse voorwaarden met betrekking tot hypothecaire lening en eigenaarslasten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een echtscheiding tussen een man en een vrouw die op huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd. De vrouw vordert een afrekening van diverse kosten en betalingen die zij heeft gedaan in verband met de hypothecaire lening van de woning, die uitsluitend op naam van de man staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire lening, maar dat zij recht heeft op vergoeding van de door haar betaalde bedragen die de man verschuldigd is. De vrouw heeft conservatoir beslag gelegd op de woning en heeft een aantal vorderingen ingediend, waaronder kosten voor verbouwingen, hypotheeklasten en andere uitgaven die zij heeft gedaan ten behoeve van de woning. De man heeft verweer gevoerd en betwist dat hij gehouden is om deze bedragen te betalen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op terugbetaling van de door haar voorgeschoten kosten. De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw grotendeels toegewezen en de man veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 79.017,06, waarvan € 58.608,06 binnen een maand na betekening van het vonnis moet worden betaald. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/379129 / HA ZA 14-807
Vonnis van 14 oktober 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.H. Broeksema te Meppel,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. Ran te Utrecht.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 februari 2015 waarin een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van de comparitie van 8 juni 2015,
  • de brief van mr. Ran waarin hij opmerkt dat de rechtbank ten onrechte het bewijsaanbod dat hij ter zitting heeft gedaan niet in het proces-verbaal heeft opgenomen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [2001] op huwelijkse voorwaarden gehuwd. De huwelijkse voorwaarden houden - onder meer - een uitsluiting van elke gemeenschap in, een vergoedingsrecht tegen de nominale waarde in het geval er vermogen van de ene echtgenoot naar de andere echtgenoot is overgeheveld (neergelegd in artikel 4) en een verrekenbeding voor de kosten van de gemeenschappelijke huishouding (in artikel 7) dat als volgt luidt:
“1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de uit het huwelijk geboren kinderen, (…) alsmede de kosten van ontwikkeling en ontspanning van de gezinsleden, worden voldaan uit de inkomens van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan; voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan. Onder deze kosten worden mede verstaan premies voor gebruikelijke verzekeringen, de huurprijs voor de echtelijke woning en renten van geldleningen aangegaan ten behoeve van de financiering van voor het gemeenschappelijke huishouden bestemde zaken zoals de echtelijke woning, de vakantiewoning, de inboedel en de gezinsauto(‘s).
2. De echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, heeft het recht het te veel bijgedragene terug te vorderen van de andere echtgenoot.”
2.2.
Partijen hebben nimmer de kosten van de huishouding verrekend.
2.3.
De echtelijke woning (verder: de woning) behoort uitsluitend tot het eigendom van de man. Op de woning rust een hypothecaire geldlening waarvoor zowel de vrouw als de man aansprakelijk is. In 2008 is de hypothecaire geldlening “overgesloten” in verband met een verbouwing van de woning. De vrouw heeft meermalen betalingen gedaan aan de bank ter aflossing van de hypothecaire schuld. De woning staat te koop.
2.4.
Op 3 april 2013 is het verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. In de beschikking van 26 maart 2014 is de echtscheiding uitgesproken.
2.5.
De vrouw heeft conservatoir beslag doen leggen op de woning.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert na vermindering van haar eis (door haar vorderingen onder 6, 7, 8, 12, 16 en 19 niet langer te handhaven) veroordeling van de man tot betaling van:
1. ter zake van aflossingen van de hypotheekschuld;
2a. € 1.037,45 ter zake van kosten vervanging kozijn;
2b. € 295,05 ter zake van kosten reparatie dak;
2c. € 158,43 ter zake van kosten onderhoud cv-installatie;
2d. € 608,59, € 327,40 en € 163,70 ter zake van kosten verzekering van de woning over 2013, de eerste helft van 2014 respectievelijk nog te betalen verzekeringspremies vanaf het derde kwartaal van 2013 (de rechtbank leest hier: 2014) totdat de woning is verkocht;
2e. € 394,38 ter zake kosten WOZ per 2013;
2f. € 8.326,56 ter zake van hypotheekrentebetalingen;
2g. € 5.5.00,00 ter zake van teruggaaf inkomstenbelasting;
3. € 38.527,23 ter zake van diverse kosten voor de verbouwing;
4. € 3.800,12 ter zake van kosten verbouwing;
5. € 12.497,70 ter zake van kosten verbouwing;
9. € 23.908,03, voorwaardelijk gevorderd voor het geval de vorderingen onder (3), (4) en (5) tot een lager bedrag dan € 23.908,03 worden toegewezen;
10. € 661,71 ter zake van telefoonkosten;
11. € 300,00 ter zake van kosten therapie voor de minderjarige kinderen van partijen;
13. de redelijkerwijs noodzakelijke kosten verbonden aan de verkoop van de woning, waarbij de man deze kosten op eerste vordering van de vrouw aan haar zal voldoen, bij gebreke waarvan de man een dwangsom aan de vrouw zal verbeuren ter hoogte van de door de vrouw aan te geven en te onderbouwen kosten, dit alles onder bepaling dat de man de vrouw schriftelijk zal informeren alwaar hij bereikbaar is en blijft, dit op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat de man daaraan niet voldoet, ingaande twee weken na betekening van dit vonnis;
14. de hypotheekrentetermijnen van € 667,19 per maand aan de vrouw of aan de Direktbank, met de bepaling dat de man dit bij de eerste betaling zal berichten aan de vrouw, dit alles onder de bepaling dat de man zal verbeuren een dwangsom groot € 667,19 per maand aan de vrouw, voor elke termijn betaling welke niet wordt voldaan vanaf januari 2015, dan wel een door de rechtbank te bepalen datum;
15. de eigenaarslasten van de woning, onder de bepaling dat de man zal verstrekken aan de vrouw informatie alwaar zij de man bedoelde facturen kan doen toekomen, bij gebreke van betaling en/of het verstrekken van de benodigde informatie de man een dwangsom verbeurt ter hoogte van de verschuldigde bedragen aan de vrouw, te rekenen vanaf de datum van betekening van de dagvaarding althans een door de rechtbank te bepalen datum;
17. € 874,48 ter zake van betekeningskosten;
18. de beslagkosten van € 1.068,29 + PM;
20. de proceskosten;
daarbij de man ten aanzien van de vorderingen onder 1 tot en met 8, 10, 11, 17 en 18 telkens te veroordelen tot betaling binnen een maand na de betekening van dit vonnis.
3.2.
Op de grondslagen van de vorderingen zal hierna worden ingegaan, voor zover van belang.
3.3.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met de veroordeling van de vrouw in de proceskosten. Als verweer voert de man het volgende aan. Toen hij met de vrouw in het huwelijk trad, beschikte hij over een vermogen van zo’n NLG 270.000,00, waaronder een ZwitserLeven-polis van NLG 20.000,00. De vrouw beschikte bij aanvang van het huwelijk over een vermogen van NLG 26.000,00. Vanaf de eerste huwelijksdag genoot de man een stabiel inkomen van inmiddels € 45.000,00, terwijl de vrouw een minder stabiel en lager inkomen ontving. Volgens de man volgt hieruit dat de redenering van de vrouw, inhoudende dat zij aan het einde van het huwelijk recht heeft op betaling van € 117.000,00 door hem, niet juist kan zijn. Voorts voert de man aan dat de vrouw in het voorhuis van de woning haar kantoor hield en dat de verbouwingen aan de woning zijn uitgevoerd ten behoeve van de inrichting van haar praktijkruimte. Dat betekent dat deze verbouwingskosten geen toegevoegde waarde voor (de woning van) de man hadden. Voorts noemt de man dat een deel van de hypothecaire geldlening is opgegaan aan de kosten van de huishouding. Ook is het saldo van zijn ZwitserLeven-polis besteed aan de kosten van de huishouding. De man acht op grond van dit alles de vorderingen van de vrouw in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
3.4.
Ter zitting heeft de man aangevoerd dat – anders dan op grond van de huwelijkse voorwaarden in de rede lag – partijen hun financiën niet gescheiden hielden. Indien gekeken wordt naar de uitgangsposities van partijen bij aanvang van het huwelijk, dan is het volgens hem duidelijk dat de kosten van het huishouden van zijn inkomen en vermogen zijn voldaan. Hij heeft een overzicht van de mutaties gemaakt en de desbetreffende bankafschriften daarbij gevoegd om te laten zien dat de vorderingen van de vrouw niet kloppen.
3.5.
Gelet echter op de omvang en de aard van deze stukken heeft de rechtbank op het bezwaar van de vrouw tegen indiening van deze stukken na de veertiendagentermijn voorafgaand aan de zitting, beslist dat deze stukken buiten beschouwing gelaten worden.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal de diverse geschilpunten hieronder bespreken en beoordelen.
de aflossingen op de hypothecaire schuld (1)
4.2.
De vrouw stelt dat zij in totaal een bedrag van € 20.409,00 uit eigen middelen heeft betaald aan de bank ter aflossing van de hypothecaire schulden die zijn aangegaan ter verkrijging en verbouwing van de echtelijke woning. Zij stelt zich op het standpunt dat zij op grond van artikel 4 huwelijkse voorwaarden recht heeft op de nominale vergoeding van dit bedrag aangezien de man de volledige eigendom van de woning heeft.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn ieder hoofdelijk schuldenaar jegens de bank die de hypothecaire leningen heeft verstrekt. Op grond van artikel 6:10 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de vrouw, indien zij met de betalingen aan de bank de hypothecaire schuld heeft gedelgd voor méér dan het gedeelte dat haar aangaat, voor dat meerdere een vordering op de man. Dit valt samen met de bepaling uit artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden omdat er dan sprake is van een vermogensoverheveling als bedoeld in de huwelijkse voorwaarden. De vraag die nu voorligt is welk gedeelte van de schuld de vrouw aangaat, met andere woorden: wat is de draagplicht van partijen in hun onderlinge rechtsbetrekking. Ter beantwoording van die vraag neemt de rechtbank in aanmerking dat de vrouw geen aanspraak (meer) heeft gemaakt op de opbrengst van de woning bij verkoop, zodat deze opbrengst volledig aan de man toekomt. Indien de vrouw wel gehouden zou zijn om bij te dragen in de delging van de schuld aan de bank maar niet gerechtigd is tot (enig deel van) de waarde daarvan, leidt dit tot een asymmetrie die de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar acht. Dit leidt tot de overweging dat de vrouw in de interne verhouding niet draagplichtig is. Dat betekent dat de vrouw door bij te dragen in de aflossing van de schuld terecht aanspraak maakt op de vergoeding daarvan door de man. Dat de hypotheekschulden (ten dele) zijn aangegaan ten behoeve van de kantoorruimte van de vrouw in de woning zodat de man daarvan geen voordeel ondervindt, is niet relevant.
De man heeft ter zitting nog aangevoerd dat voor zover de betaling is verricht van de gezamenlijke rekening, hij zijn deel (de helft, zo begrijpt de rechtbank) al heeft voldaan. Met de vrouw is de rechtbank echter van oordeel dat de man als enig eigenaar niet de helft maar het volledige deel voor zijn rekening dient te nemen, waarbij de rechtbank – in aansluiting bij de stellingen van partijen – ervan uit gaat dat betaling van de en/of rekening inhoudt dat iedere partij de helft heeft betaald.
de vorderingen onder 2a tot en met 2g
4.4.
De vrouw grondt deze vorderingen eveneens op artikel 4 huwelijkse voorwaarden, omdat de betalingen van de bedragen zoals genoemd onder 2a tot en met 2e zijn verricht ten behoeve van de woning van de man. De vorderingen onder f en g baseert zij subsidiair op de redelijkheid en de billijkheid.
4.5.
De man betwist dat hij gehouden is om het bedrag zoals genoemd onder 2a te voldoen, omdat hij – anders dan de vrouw stelt – geen kozijnen voor de woning heeft besteld. In reactie daarop heeft de vrouw een schriftelijke verklaring van 19 mei 2015 van [A] namens [bouwbedrijf] (hierna: de aannemer) in het geding gebracht (productie 22a), waarin deze – kort samengevat en voor zover van belang – verklaart dat hij met zijn bedrijf de woning heeft verbouwd omdat deze niet geschikt was voor bewoning door een gezin met vier (en na de verbouwing: vijf) kinderen. Overal zijn nieuwe kozijnen geplaatst. Het kozijn waarvan de vrouw vergoeding voor de door haar betaalde factuur vordert, is door de man besteld. De verklaring is door de vrouw opgesteld omdat de ondertekenaar het lastig vindt om een duidelijke verklaring op te stellen. De ondertekenaar verklaart dat hij de verklaring heeft doorgelezen en dat hij het volledig eens is met de inhoud.
4.6.
De rechtbank overweegt dat met de verklaring van de aannemer het verweer van de man voldoende weerlegd is, zodat het gevorderde bedrag van € 1.037,45 zal worden toegewezen.
4.7.
Tegen de vordering onder 2b, die betrekking heeft op de betaling van een factuur van € 295,05 voor de reparatie van het dak, voert de man aan dat deze kosten onnodig zijn gemaakt omdat hij de reparatie had kunnen verrichten en voorts dat het kosten van de huishouding betreft.
4.8.
De rechtbank verwerpt beide verweren. Uit artikel 7 huwelijkse voorwaarden valt, zonder nadere toelichting, niet op te maken dat de reparatie aan het dak valt onder de kosten van de huishouding. Het dossier biedt voldoende aanknopingspunten voor het standpunt van de vrouw dat de man slecht bereikbaar was zodat zij zich genoodzaakt zag acuut een aannemer opdracht te geven de lekkage te verhelpen en de man heeft de door de vrouw genoemde omstandigheden onvoldoende weersproken.
4.9.
De vordering onder 2c ziet op de kosten voor het onderhoud van de cv-installatie in de woning. Anders dan de man heeft betoogd, merkt de rechtbank deze kosten niet aan als kosten van de huishouding omdat artikel 7 huwelijkse voorwaarden daartoe geen aanknopingspunten biedt en een cv-installatie doorgaans wordt beschouwd als behorend tot de woning (en niet de inrichting), zodat de kosten van € 158,43 voor rekening van de man dienen te komen.
4.10.
De vorderingen onder 2d betreffen verzekeringspremies waarvan de vrouw stelt dat zij deze ten behoeve van de man heeft voldaan. De man betwist deze vorderingen op de grond dat de verzekeringspremies die door de vrouw zijn voldaan vallen onder de kosten van de huishouding. Nu de vrouw hiertegen aanvoert dat deze zijn aangegaan ter verzekering van het vermogen van de man (de woning) zodat hij gehouden is deze bedragen aan haar te vergoeden, had het op de weg van de man gelegen om nader in te gaan op zijn stelling dat het hier (desondanks) gaat om kosten van de huishouding. Nu hij dit niet heeft gedaan, zullen de gevorderde bedragen, worden toegewezen met dien verstande dat de toekomstige termijnen (de rechtbank begrijpt: vanaf het derde kwartaal van 2014) daarbij niet zullen worden toegekend omdat daarvan nu nog niet vaststaat dat de vrouw deze heeft betaald en zij ter zake een regresrecht heeft. Dat betekent dat het bedrag van € 935,99
(€ 608,59 + € 327,40) zal worden toegewezen.
4.11.
Tegen de onder 2e gevorderde terugbetaling van de voorgeschoten WOZ lasten over 2013 is geen verweer gevoerd, zodat het bedrag van € 394,38 voor toewijzing gereedligt.
4.12.
Onder 2f vordert de vrouw een bedrag van € 8.326,56. Ter zitting heeft zij toegelicht dat dit het bedrag is dat de man heeft ontvangen van de belastingdienst over 2013 uit hoofde van de hypotheekrenteaftrek, terwijl de vrouw de volledige bruto hypotheekrente heeft voldaan. De man heeft hiertegen aangevoerd dat de hypotheekrente voor de maand januari 2013 nog wel van de gemeenschappelijke rekening is voldaan, hetgeen de vrouw heeft erkend.
4.13.
De rechtbank overweegt dat onduidelijk is gebleven op grond van welke grondslag de vrouw haar vordering baseert. De stelling dat de man een belastingteruggaaf heeft ontvangen terwijl de vrouw de bruto hypotheekrente aan de bank heeft voldaan, acht de rechtbank daartoe te algemeen. Dat betekent dat de vordering onder 2f zal worden afgewezen.
4.14.
Onder 2g vordert de vrouw betaling door de man van 50% van de belastingteruggaaf op grond van de in 2012 betaalde hypotheekrentebetalingen en betalingen kinderalimentatie, door haar begroot op € 5.500,00. Ten aanzien van de belastingteruggaaf ter zake van hypotheekrente verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 4.13. heeft overwogen. Ten aanzien van de belastingteruggaaf in verband met de betaling door de man van kinderalimentatie in verband met een kind uit een voorhuwelijkse relatie, stelt de vrouw dat de kinderalimentatie is betaald uit gemeenschappelijke middelen zodat zij ook dient te delen in het fiscaal voordeel dat de man toekomt. Ook dit gedeelte van de vordering ontbeert een deugdelijke grondslag. De vordering onder 2g ligt aldus voor afwijzing gereed.
de vorderingen onder 3, 4, 5 en 9
4.15.
De man heeft deze vorderingen onvoldoende weersproken. Het verweer van de man, zoals hierboven onder 3.3. weergegeven, is namelijk onvoldoende specifiek. Daarbij komt dat de vrouw in reactie op het algemene verweer van de man onbestreden heeft aangevoerd dat zij aan het begin van het huwelijk over een groter vermogen beschikte dan waarvan de man uitgaat, omdat zij een erfenis had gekregen en zij in 2000 een bloeiende praktijk had. Daarnaast heeft zij genoegzaam uitgelegd dat er geen huishoudelijke uitgaven met geld uit het bouwdepot gedaan konden worden omdat er voor iedere transactie toestemming moest worden verleend (door de bank, zo begrijpt de rechtbank). Ook heeft de vrouw (onder verwijzing naar de door haar in het geding gebracht productie 10a) aangevoerd dat de ZwitserLeven-polis door hen beiden was aangegaan, hetgeen de man niet heeft weersproken.
De gevorderde bedragen, optellend tot € 54.825,05, zullen wegens het ontbreken van een gemotiveerde betwisting worden toegewezen. De door mr. Ran in zijn brief genoemde bewijslevering is niet aan de orde.
Nu het toegewezen bedrag het bedrag van € 23.908,03 overstijgt, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de vordering onder 9.
de vorderingen onder 10 en 11
4.16.
Onder 10 vordert de vrouw terugbetaling van een bedrag dat zij heeft betaald voor een telefoonabonnement en telefoonkosten ten behoeve van de man. Volgens haar gaat het om een telefoontoestel dat door haar praktijk is geleaset en dat de man in gebruik heeft (gehad). De man heeft daarop geantwoord dat de vrouw alle telefonie regelde en hem aldus had opgedrongen een toestel van haar praktijk te gebruiken, waarvan ze op enig moment het abonnement blokkeerde. Hiermee heeft hij echter niet weerlegd dat de vrouw kosten heeft voldaan (ten bedrage van € 661,67) die voor zijn rekening kwamen. Dat betekent dat er een ongegronde vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden zodat de vrouw recht heeft op terugbetaling van het bedrag van € 661,71.
4.17.
De vordering onder 11 ziet op de kosten die de vrouw heeft gemaakt voor therapie voor de kinderen van partijen. Volgens de vrouw heeft zij deze gedeclareerd en is het bedrag van € 300,00 als vergoeding voor de door haar gemaakte kosten op de rekening van de man gestort. De man heeft dit niet betwist, zodat deze vordering zal worden toegewezen.
de lasten van de woning na de dagvaarding en de kosten van de verkoop van de woning (13, 14 en 15)
4.18.
De vrouw vordert onder 13 de door haar te maken kosten verbonden aan de verkoop van de woning, waaronder zij in ieder geval verstaat de kosten van de makelaar en de notaris, de advertentiekosten en de kosten voor het noodzakelijk onderhoud. De situatie ten tijde van de zitting was dat partijen het erover eens waren dat de woning, toebehorend aan de man, zou worden verkocht. De vrouw had het op dat moment het gebruik van de woning en was gemachtigd om de woning te verkopen. Zij stelt te voorzien dat zij de man niet kan bereiken en dat zij de verkoopkosten zal moeten voorschieten.
4.19.
De rechtbank overweegt dat bij deze stand van zaken de vordering tot veroordeling van de man om deze kosten te betalen niet kan worden toegewezen. Het uitgangspunt van de vrouw dat de man als eigenaar van de woning als enige de verkoopkosten dient te dragen is juist, maar zolang niet gesteld of gebleken is dat de vrouw deze kosten heeft gemaakt ontbreekt het recht van regres. De vordering om de man te verplichten om, op straffe van een dwangsom, te laten weten waar hij bereikbaar is “aangaande deze kosten” is evenmin voor toewijzing vatbaar nu daarvoor een grondslag ontbreekt.
4.20.
Onder 14 vordert de vrouw de man te veroordelen tot betaling van de helft van de hypotheekrentetermijnen aan hetzij de vrouw, hetzij de Direktbank, vanaf januari 2015. Eerder heeft de kortgedingrechter de man daartoe veroordeeld met betrekking tot een andere periode.
4.21.
Hoewel de man geen verweer voert tegen deze vordering, zal de rechtbank deze afwijzen. Eerst als de vrouw het deel van de hypotheektermijnen heeft betaald waarvoor de man draagplichtig is, kan zij van hem betaling aan haar verlangen. Voor voldoening van zijn deel aan de bank is het aan de bank om aanspraak op betaling te maken. Aldus ontbreekt een grondslag voor toewijzing van deze vordering.
4.22.
De vordering onder 15, aangaande de eigenaarslasten van de woning na de dagvaarding, treft hetzelfde lot. Ook hier geldt dat de vrouw eerst aanspraak op betaling door de man kan maken nadat het recht van regres is ontstaan omdat zij deze kosten heeft voorgeschoten.
kosten (17, 18 en 20)
4.23.
De vrouw vordert onder 17 de man te veroordelen tot betaling van € 437,24 zijnde de advertentiekosten voor openbare betekening van de opzegging van de vaststellingsovereenkomst en de advertentiekosten voor de openbare betekening van de echtscheidingsprocedure. Tevens vordert ze eenzelfde bedrag voor de advertentiekosten van de openbare betekening van het door haar gelegde beslag op de woning en de openbare betekening van de dagvaarding in de onderhavige procedure. Zij stelt dat de man zich voor haar onbereikbaar houdt met geen ander doel dan haar te dwingen de stukken telkens openbaar te betekenen zodat zij advertentiekosten moet maken en dat dit onrechtmatig jegens haar is, althans in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Voorts stelt zij dat de man in strijd met de tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek tot echtscheiding gemaakte afspraak over het uitbrengen van de onderhavige dagvaarding, deze niet heeft afgehaald.
4.24.
De man voert hiertegen aan dat hij niet gehouden is tot betaling van deze kosten omdat de vrouw ervoor gekozen heeft om een procedure te starten in plaats van met hem in overleg te treden over een regeling. Volgens hem wist de vrouw waar hij verbleef.
4.25.
De rechtbank overweegt dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld. Het had op haar weg gelegen om uiteen te zetten waarom het niet reageren door de man op haar opzeggingsbrief respectievelijk het verzoekschrift echtscheiding, de beslagstukken en het niet ophalen van de dagvaarding haar hebben genoodzaakt tot het openbaar oproepen/betekenen. Het feit dat hij niet heeft gereageerd of de dagvaarding niet heeft opgehaald, houdt namelijk niet zonder meer in dat de betekening gebrekkig was. Zo heeft zij bijvoorbeeld niet gesteld dat de man niet over een GBA-adres beschikte en dat tevens een verblijfadres onbekend was. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat zij genoodzaakt was deze kosten te maken.
4.26.
In het feit dat partijen gehuwd zijn geweest, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten (waaronder ook de beslagkosten) te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
slotsom
4.27.
De slotsom is dat de man aan de vrouw de volgende bedragen dient te betalen:
€ 20.409,00 (1),
€ 1.037,45 (2a)
€ 295,05 (2b)
€ 158,43 (2c)
€ 935,99 (2d)
€ 394,38 (2e)
€ 54.825,05 (3, 4, 5)
€ 661,71 (10)
€ 300,00 (11)
Ten aanzien van de toe te wijzen vorderingen onder 2a tot en met 11 zal de rechtbank daarbij bepalen dat de man deze bedragen, optellend tot € 58.608,06, dient te voldoen binnen een maand na de betekening van dit vonnis. Ten aanzien van de toe te wijzen vordering onder 1 zal de gevorderde betalingstermijn worden afgewezen omdat niet te verwachten valt dat de woning al vóór het wijzen van dit vonnis verkocht zal zijn.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de man aan de vrouw te betalen € 79.017,06, waarvan € 58.608,06 binnen een maand na betekening van dit vonnis,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Phaff en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2015. [1]

Voetnoten

1.type: HP