ECLI:NL:RBMNE:2015:7566

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
19 oktober 2015
Zaaknummer
C/16/15/451 F
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de inbewaringstelling van een gefailleerde ondernemer met voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 oktober 2015 een beschikking gegeven inzake de voortzetting van de faillissementsgijzeling van [A], die op 26 mei 2015 in staat van faillissement was verklaard. De curator had verzocht om voortzetting van de inbewaringstelling, omdat [A] zonder toestemming van de curator en rechter-commissaris zijn bedrijfsactiviteiten had voortgezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voortzetting van de inbewaringstelling een te vergaand dwangmiddel is, aangezien de voortzetting van de bedrijfsactiviteiten van [A] zeer beperkt was en niet aannemelijk is dat de belangen van de schuldeisers hierdoor zijn geschaad.

De rechtbank heeft de procedure en de feiten rondom de inbewaringstelling van [A] besproken. [A] had een aanzienlijke schuld aan de Belastingdienst en andere schulden, en er waren aanwijzingen dat hij zijn administratie niet volledig had verstrekt. De curator had ook geconstateerd dat [A] na zijn faillissement bedrijfsmatig had gehandeld, wat in strijd was met de Faillissementswet. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de curator voldoende middelen had om de activa van [A] veilig te stellen zonder de inbewaringstelling voort te zetten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de inbewaringstelling van [A] te schorsen, op voorwaarde dat hij zich gedurende het faillissement onthoudt van bedrijfsmatige handelingen zonder toestemming van de curator. Deze beslissing is genomen in het belang van zowel [A] als de schuldeisers, waarbij de rechtbank de proportionaliteit en subsidiariteit van de dwangmiddelen heeft afgewogen. De beschikking is gegeven in raadkamer door rechter P.J. Neijt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/15/451 F
beschikking op grond van artikel 87 lid 3 van de Faillissementswet van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
Bij vonnis van deze rechtbank van 26 mei 2015 is in staat van faillissement verklaard:
[A],
geboren op [1972] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie te [woonplaats] aan de [adres] , maar verblijvende op [naam] te [woonplaats] (Noord-Brabant) aan de [adres] ,
thans verblijvende te: P.I. Nieuwegein, Huis van Bewaring Nieuwegein te Nieuwegein,
hierna: [A] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Deze rechtbank heeft bij beschikking van 1 juli 2015 bevolen dat [A] in verzekerde bewaring zal worden gesteld in het Huis van Bewaring.
1.2.
Op grond van dit bevel is [A] op 25 september 2015 in verzekerde bewaring gesteld. [A] is op 1 oktober 2015 door de curator gehoord. Vervolgens heeft de rechtbank [A] gehoord op 16 oktober 2015. Hierbij waren tevens aanwezig: mr. F.B. Bosvelt, curator, mr. I.C. Lok, advocaat van de curator, en mr. G. van den Brink, advocaat van [A] .

2.Het geschil

2.1.
De curator heeft aangevoerd dat [A] onvoldoende voldoet aan zijn verplichting op grond van artikel 105 Faillissementswet (“Fw”) om gevraagd en ongevraagd, ongeclausuleerd en onverwijld, volledig en juist inlichtingen te verstrekken aan de curator. Daarnaast heeft [A] zich niet gehouden aan de uit de Faillissementswet voortvloeiende verplichting zich te onthouden van voortzetting van zijn bedrijfsactiviteiten zonder instemming van de curator en rechter-commissaris. De curator heeft gevraagd om voortzetting van de inbewaringstelling.
2.2.
Namens [A] is verzocht om opheffing, dan wel schorsing van de inbewaringstelling. Op het standpunt van partijen zal hierna worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting, zijn de volgende feiten vastgesteld.
3.1.1.
Blijkens het openbare verslag van de curator heeft [A] een schuld aan de Belastingdienst ten bedrage van ongeveer € 190.000,00 en concurrente schulden voor een totaalbedrag van ongeveer € 33.000,00.
3.1.2.
In de maanden april en mei 2015, kort voor zijn faillietverklaring, heeft [A] van zijn bankrekening contante opnamen gedaan voor een totaalbedrag van € 7.930,00. De curator heeft om afgifte van deze bedragen gevraagd. Voor zover het bedrag niet meer beschikbaar is, heeft de curator gevraagd om een specificatie met onderliggende stukken waaruit blijkt van de besteding van het bedrag. [A] heeft de curator bericht dat hij het bedrag heeft besteed aan prostituees en levensonderhoud.
3.1.3.
De curator heeft gevraagd om afgifte van een bus (Opel Movano met kenteken [kenteken] ). De curator is op 6 oktober 2015 met machtiging van de rechter-commissaris binnengetreden in de stacaravan van [A] en heeft daar doorzoekingen gedaan. De bus heeft de curator aangetroffen naast de stacaravan van [A] .
3.1.4.
De curator heeft gevraagd om inzicht in de inkomsten en uitgaven van [A] gedurende de afgelopen vier maanden. [A] heeft eerder verklaard dat hij een bedrag van € 500,00 heeft kunnen lenen van zijn buurman en een rol kunstgras heeft verkocht voor een bedrag van € 75,00. Op het moment dat [A] in bewaring werd gesteld, had hij een bedrag van € 130,00 in bezit. Dit is gestort op een door de PI aangehouden rekening. Ter zitting op 16 oktober 2015 heeft [A] verklaard dat hij een rekening in België heeft geopend, omdat hem dit in Nederland onmogelijk werd gemaakt. Zelfs de rekening die [A] heeft aangehouden bij de PI werd door de curator bevroren. Via de rekening in België heeft [A] gehandeld in fietsen en trampolines. [A] heeft verklaard dat hij hiermee een omzet heeft gemaakt van ongeveer € 2.500,00.
3.1.5.
De curator heeft geconstateerd dat de door [A] afgegeven administratie onvolledig is. Hij heeft gevraagd om afgifte van de ontbrekende administratie. [A] heeft ter zitting verklaard dat hij bij aanvang van het faillissement alles wat hij aan administratie heeft gevoerd, heeft afgegeven aan de curator en dat de curator tijdens de doorzoeking van zijn caravan nog enkele stukken heeft meegenomen.
3.1.6.
De curator heeft in de stacaravan vier nieuwe tafeltennistafels aangetroffen. Een leverancier heeft verklaard in juni 2015 een bakfiets aan [A] te hebben verkocht. De curator is voorts gebleken dat [A] via internet adverteert. De curator heeft om informatie gevraagd betreffende het bedrijfsmatig handelen van [A] na faillissement. Bij de doorzoeking van de stacaravan van [A] heeft de curator twee laptops, een metalen geldkist, een doos met ingepakte schilderijen en administratie meegenomen. De curator heeft twee telefoons in beslag genomen. Hij heeft de inhoud van één van de telefoons bekeken.
3.2.
Op grond van artikel 87 Fw heeft het bevel tot inbewaringstelling een geldigheidsduur van dertig dagen. [A] werd heden gehoord naar aanleiding van het bevel tot inbewaringstelling, zodat thans opnieuw moet worden nagegaan of voor de verlenging c.q. voortduring van de inbewaringstelling voldoende grond bestaat.
3.3.
Mede in verband met het bepaalde in artikel 5 EVRM dient de rechtbank te onderzoeken of er gronden aanwezig zijn die de (voortduring van de) inbewaringstelling en daarmee de inbreuk op de persoonlijke vrijheid van [A] rechtvaardigen. Het recht op persoonlijke vrijheid van [A] dient daarbij te worden afgewogen tegen de bij de inbewaringstelling betrokken belangen van de gezamenlijke schuldeisers. Daarbij is in de eerste plaats van belang of de gevolgen van de inbewaringstelling voor [A] in de gegeven omstandigheden in de juiste verhouding staan tot de omvang van zijn schuldenlast en (een inschatting van) het met behulp van het dwangmiddel van de inbewaringstelling te verkrijgen actief (proportionaliteit). In de tweede plaats is van belang na te gaan of de curator minder vergaande (dwang)middelen tot zijn beschikking heeft om zich ervan te verzekeren dat de verplichtingen uit de Faillissementswet worden nagekomen (subsidiariteit).
3.4.
Ingevolge artikel 98 Fw beslist de curator, met toestemming van de rechter-commissaris over een eventuele voortzetting van het bedrijf van [A] gedurende het faillissement. Meer in het algemeen volgt uit artikel 23 Fw dat [A] het beheer en de beschikking over zijn vermogen aan de curator moet laten. Hieruit volgt dat het [A] niet is toegestaan, buiten de curator om, zijn bedrijf voort te zetten. Voldoende aannemelijk is dat [A] in strijd heeft gehandeld met deze uit de Faillissementswet voortvloeiende verplichting. Een voortduring van de inbewaringstelling zal weliswaar tot gevolg hebben dat het bedrijf van [A] niet wordt voort gezet. Dit is echter – in het licht van de daarbij betrokken belangen – een te vergaand dwangmiddel. De handel van [A] is in omvang zeer beperkt geweest. Het is, mede gelet op artikel 21 Fw, niet aannemelijk geworden dat daarmee belangen van schuldeisers zijn geschaad. [A] heeft ter zitting verklaard gedurende het faillissement niet meer te zullen ondernemen. Hij heeft inmiddels contact met een advocaat en budgetcoach, die hem kunnen helpen bij het aanvragen van een uitkering, zodat de noodzaak om daarmee in zijn levensonderhoud te voorzien niet meer bestaat. De hierna te bepalen voorwaardelijke schorsing van de inbewaringstelling is een voldoende dwangmiddel ter bescherming van de belangen van de boedel.
3.5.
Op grond van artikel 105 Fw rust op [A] de verplichting om gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen te verschaffen die voor een behoorlijke taakuitoefening door de curator of de rechter-commissaris noodzakelijk zijn.
3.6.
Op grond van artikel 3:15i BW is een ieder die een bedrijf uitoefent, verplicht een administratie te voeren. Het is – mede gelet op de doorzoeking in de stacaravan – aannemelijk dat de curator de volledige administratie thans in zijn bezit heeft. Los van het gegeven dat [A] in de periode voorafgaand aan het faillissement in beginsel vrij was om zijn vermogen naar eigen inzicht te besteden, valt niet van een inbewaringstelling te verwachten dat meer duidelijkheid zal ontstaan over de besteding van door [A] van zijn bankrekening opgenomen bedragen. Hetzelfde geldt voor de handel die [A] gedurende het faillissement heeft gedreven. De curator is inmiddels bekend met het bestaan van de bankrekening en heeft voldoende middelen tot zijn beschikking om inzicht te krijgen in geldstromen, als hij nog twijfelt aan de verklaringen die [A] heeft gegeven omtrent door hem gemaakte omzet.
3.7.
Op grond van artikel 92 Fw is de curator gehouden dadelijk het tot de boedel behorende actief, waaronder de bus, tafeltennistafels, schilderijen en geldkist, van [A] , veilig te stellen. Het is niet duidelijk waarom de curator desondanks pas op 6 oktober 2015 naar de stacaravan van [A] is gegaan om de bus veilig te stellen. Het middel van de inbewaringstelling dient in dit kader geen enkel doel, nu de curator de mogelijkheid van binnentreding tot zijn beschikking heeft en daarvan inmiddels gebruik heeft gemaakt. Daar komt bij dat de curator niet aannemelijk heeft gemaakt welk boedelbelang hij heeft gediend met de inbeslagname. De schilderijen zijn volgens de verklaring van [A] gemaakt door een tante en oom. Deze verklaring heeft zijn zus bevestigd en wordt ondersteund door het feit dat de schilderijen met ‘ [A] ’ zijn ondertekend.
3.8.
Uit het voorgaande volgt dat niet aannemelijk is dat [A] op dit moment zijn inlichtingenplicht nog schendt. De curator heeft andere (minder ingrijpende) middelen tot zijn beschikking om de tot de boedel behorende activa veilig te stellen en heeft dat inmiddels gedaan. Daar komt bij dat de te verwachten opbrengst van deze activa zodanig gering is, dat niet te verwachten is dat schuldeisers hiervan zullen profiteren.
3.9.
Om te voorkomen dat [A] gedurende de verdere afwikkeling van het faillissement zijn bedrijf voortzet, is dwang nog steeds nodig. Deze dwang behoeft echter niet zo ver te gaan als de vrijheidsbenemende inbewaringstelling. In onderhavig geval is op dit moment een schorsing van de inbewaringstelling onder voorwaarden gerechtvaardigd. Dit betekent dat de gevraagde verlenging van de inbewaringstelling zal worden afgewezen. De door de rechtbank aan de schorsing te verbinden voorwaarden zien op de verplichting van [A] zich te onthouden van voortzetting van zijn bedrijf.
3.10.
Gelet op artikel 88 Fw wordt als volgt beslist.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beveelt de schorsing van de inbewaringstelling van
[A],
geboren op [1972] te [geboorteplaats] ,
momenteel gedetineerd in de PI in Nieuwegein,
op de volgende voorwaarde:
dat [A] zich gedurende het faillissement onthoudt van bedrijfsmatige handelingen, zonder de instemming van de curator, meer in het bijzonder de inkoop en verkoop van zaken.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer op 16 oktober 2015 door mr. P.J. Neijt, rechter.