ECLI:NL:RBMNE:2015:7598

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
400554 / HA RK 15-222
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure over arbeidsovereenkomst

In deze wrakingszaak, behandeld door de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 oktober 2015, is een verzoek tot wraking ingediend door de vennootschap onder firma Café [naam] en haar vennoten, [verzoeker 1] en [verzoeker 2]. Het wrakingsverzoek is gericht tegen mr. D.C.P.M. Straver, de behandelend rechter in een aanhangige civiele procedure over een arbeidsovereenkomst. De procedure is gestart naar aanleiding van een tussenvonnis van 22 juli 2015, waarin de rechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst tussen de VOF en de wederpartij niet was beëindigd en dat de VOF moest betalen voor achterstallig salaris. Verzoekers waren het niet eens met dit tussenvonnis en dienden een wrakingsverzoek in, omdat zij meenden dat de rechter niet onpartijdig was.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van verzoeker beoordeeld. Verzoeker stelde dat de rechter hem niet de gelegenheid had geboden om te pleiten voordat het tussenvonnis werd gewezen, en dat de rechter in haar vonnis onterecht had geoordeeld over de beëindiging van de arbeidsverhouding. De rechter heeft echter in haar schriftelijke reactie aangegeven dat er geen feiten of omstandigheden waren die haar onpartijdigheid in gevaar zouden kunnen brengen. De wrakingskamer concludeerde dat het wrakingsverzoek niet ontvankelijk was voor zover het gebaseerd was op de inhoud van het tussenvonnis, omdat dit verzoek te laat was ingediend. Bovendien oordeelde de wrakingskamer dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van verzoeker dat de rechter niet onpartijdig was.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan de betrokken partijen toe te zenden. De procedure in de onderliggende zaak moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 400554 / HA RK 15-222
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
20 oktober 2015
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
de vennootschap onder firma Café [naam] , h.o.d.n. [naam] bar, hierna te noemen de VOF,
[verzoeker 1] ,vennoot van de VOF,
[verzoeker 2] ,vennoot van de VOF,
gemachtigde: E. van Gelderen, handelend onder de naam administratiekantoor Zen,
verder te noemen verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van wraking van 18 september 2015;
  • de schriftelijke reactie van mr. D.C.P.M. Straver van 28 september 2015;
  • de brief van verzoeker van 2 oktober 2015;
  • de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 6 oktober 2015.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 6 oktober 2015 behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen: mr. D.C.P.M. Straver en mr. J.W. Menkveld, gemachtigde van belanghebbende, de wederpartij van de VOF. Verzoeker is niet verschenen zoals in de brief van 2 oktober 2015 aangekondigd.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. D.C.P.M. Straver als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 4034085 UC EXPL 15-5349.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. Op
22 juli 2015 is in de zaak met het zaaknummer 4034085 UC EXPL 15-5349 tussenvonnis gewezen. In deze zaak vordert de wederpartij van de VOF voor recht te verklaren dat aan de arbeidsovereenkomst tussen die wederpartij en de VOF geen einde is gekomen en veroordeling van de VOF tot betaling van achterstallig salaris. Verzoeker is het niet eens met het tussenvonnis en wenst hiervan in hoger beroep te gaan. Nadat de rechter verzoeker op de comparitie van 18 september 2015 heeft voorgehouden dat hoger beroep pas mogelijk is tegen een eindvonnis, heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de rechter ingediend. Verzoeker voert ook aan dat hem de mogelijkheid had moeten worden geboden om te pleiten voordat tussenvonnis werd gewezen. In zijn brief van 2 oktober 2015 stelt verzoeker dat de rechter in haar vonnis heeft gesteld dat het indienen van een pleitnota tijdens de nog te houden comparitie niet mogelijk was. Hierdoor voelt verzoeker zich ernstig benadeeld in zijn mogelijkheden tot verdediging.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
Verzoeker kan zich niet vinden in het juridisch oordeel dat de rechter in haar tussenvonnis heeft gegeven over het al dan niet rechtsgeldig beëindigen van de arbeidsverhouding door de VOF. Hoger beroep tegen een tussenvonnis is echter alleen dan mogelijk, als dit is opengesteld. Nu dit niet het geval was, had verzoeker een verzoek daartoe kunnen doen. Tijdens de wrakingszitting heeft de rechter toegelicht dat hoger beroep tegen een tussenvonnis slechts bij uitzondering wordt opengesteld. Verzoeker heeft niet verzocht om openstelling van hoger beroep, doch een verzoek tot wraking van de rechter ingediend.
Bij het tussenvonnis is een comparitie van partijen gelast om opheldering te krijgen over de hoogte van het salaris, waarop de wederpartij van de VOF aanspraak zou kunnen maken. Tevens kon worden bezien of partijen in der minne tot een oplossing konden komen, waarbij juist uitdrukkelijk het belang van verzoeker in beeld was. Vanwege dit doel is in het tussenvonnis eveneens bepaald dat tijdens de gelaste comparitie aan partijen geen gelegenheid zal worden gegeven voor het houden van pleidooi. Verzoeker heeft ook niet verzocht om gelegenheid te bieden voor pleidooi.
Tot slot heeft de rechter ter terechtzitting benadrukt dat het dictum van haar tussenvonnis geen bindende eindbeslissing bevat.
2.4.
Mr. Menkveld heeft ter terechtzitting gereageerd op het wrakingsverzoek. Hij stelt dat het rechtsmiddel wraking onjuist is ingesteld, namelijk omdat verzoeker het niet eens is met het tussenvonnis. Voorts voert mr. Menkveld aan dat verzoeker op grond van artikel 134 Rv. de rechter had kunnen verzoeken om pleidooi. Dat heeft hij echter niet gedaan, zodat verzoeker de rechter niet kan verwijten dat hij niet in staat is gesteld om te pleiten. Mr. Menkveld meent voorts dat in het tussenvonnis geen enkele aanwijzing is te vinden dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. Dat is evenmin het geval geweest op de comparitie van 18 september 2015 waarop is gewraakt.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv. bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
Artikel 37 lid 1 Rv. bepaalt dat het wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. Dit volgt ook uit artikel 4.1 van het Wrakingsprotocol van de Rechtbank Midden-Nederland. Voor zover verzoeker met zijn wrakingsverzoek heeft bedoeld de rechter te wraken naar aanleiding van feiten of omstandigheden die volgen uit overwegingen of beslissingen in het tussenvonnis van 22 juli 2015, waaronder de beslissing dat tijdens de te houden comparitie geen mogelijkheid is voor het houden van pleidooi, overweegt de wrakingskamer als volgt. Het wrakingsverzoek is pas gedaan op de comparitie van 18 september 2015, bijna twee maanden na de dag waarop het tussenvonnis is gegeven. Dat betekent dat het wrakingsverzoek voor zover dat ziet op feiten of omstandigheden die volgen uit het tussenvonnis, niet is gedaan zodra de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. Dat geldt ook voor de voor wraking aangevoerde grond, dat geen gelegenheid bestaan heeft voor het houden van pleidooi voorafgaand aan het wijzen van het vonnis, omdat het ten laatste op de dag van het wijzen van vonnis duidelijk was dat geen pleidooi gehouden kon worden. In zoverre dient verzoeker niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek.
3.5.
Ten overvloede overweegt de wrakingskamer in aanvulling hierop, dat uit het gegeven tussenvonnis geen omstandigheden of feiten blijken die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij verzoeker rechtvaardigen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt. Daarbij betrekt de wrakingskamer ook het gegeven dat het dictum van het tussenvonnis geen bindende eindbeslissing bevat. Dat de rechter zich in haar vonnis uitgelaten heeft over de opzegging van de arbeidsverhouding op 28 januari 2015 doet daaraan niet af. De beslissing van de rechter dat bij de comparitie geen mogelijkheid bestaat pleidooi te houden rechtvaardigt evenmin vrees voor partijdigheid, nu die beslissing voor beide partijen geldt. Vaststaat dat verzoeker geen verzoek heeft ingediend om te pleiten voorafgaand aan het wijzen van vonnis. De rechter heeft op dat punt dan ook geen beslissing genomen. De wrakingskamer oordeelt dat deze grond daarom evenmin de vrees bij verzoeker rechtvaardigt dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.6.
Voor zover het wrakingsverzoek erop ziet dat verzoeker meent dat zich op de comparitie van 18 september 2015 feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, overweegt de wrakingskamer het volgende.
3.7.
Uit het proces-verbaal van comparitie blijkt dat verzoeker de rechter heeft gewraakt nadat hem is medegedeeld dat er geen hoger beroep openstaat tegen het tussenvonnis, omdat dit niet is opengesteld. Vaststaat dat verzoeker daar niet alsnog om heeft verzocht.
De wrakingskamer ziet in deze gang van zaken geen omstandigheid die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij verzoeker rechtvaardigt dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.
3.9.
De wrakingskamer overweegt tot slot dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter niet in behandeling kan worden genomen tenzij er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden (art. 37 lid 4 Rv.).

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek, voor zover dit gegrond is op de bezwaren gericht tegen de inhoud van het tussenvonnis van 22 juli 2015 en gericht tegen de omstandigheid dat voorafgaand aan het vonnis geen pleidooi gehouden kon worden;
4.2.
verklaart het verzoek tot wraking voor het overige ongegrond;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan E. van Gelderen, mr. D.C.P.M. Straver, mr. J.W. Menkveld, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel en de president van deze rechtbank;
4.4.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met het zaaknummer 4034085 UC EXPL 15-5349 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. drs. R. in ’t Veld en
mr. I.P.H.M. Severeijns, als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door
mr. R.H.M. den Ouden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.