In deze wrakingszaak, behandeld door de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 oktober 2015, is een verzoek tot wraking ingediend door de vennootschap onder firma Café [naam] en haar vennoten, [verzoeker 1] en [verzoeker 2]. Het wrakingsverzoek is gericht tegen mr. D.C.P.M. Straver, de behandelend rechter in een aanhangige civiele procedure over een arbeidsovereenkomst. De procedure is gestart naar aanleiding van een tussenvonnis van 22 juli 2015, waarin de rechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst tussen de VOF en de wederpartij niet was beëindigd en dat de VOF moest betalen voor achterstallig salaris. Verzoekers waren het niet eens met dit tussenvonnis en dienden een wrakingsverzoek in, omdat zij meenden dat de rechter niet onpartijdig was.
De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van verzoeker beoordeeld. Verzoeker stelde dat de rechter hem niet de gelegenheid had geboden om te pleiten voordat het tussenvonnis werd gewezen, en dat de rechter in haar vonnis onterecht had geoordeeld over de beëindiging van de arbeidsverhouding. De rechter heeft echter in haar schriftelijke reactie aangegeven dat er geen feiten of omstandigheden waren die haar onpartijdigheid in gevaar zouden kunnen brengen. De wrakingskamer concludeerde dat het wrakingsverzoek niet ontvankelijk was voor zover het gebaseerd was op de inhoud van het tussenvonnis, omdat dit verzoek te laat was ingediend. Bovendien oordeelde de wrakingskamer dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van verzoeker dat de rechter niet onpartijdig was.
Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan de betrokken partijen toe te zenden. De procedure in de onderliggende zaak moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.