ECLI:NL:RBMNE:2015:7697

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2015
Publicatiedatum
27 oktober 2015
Zaaknummer
UTR 14/1216
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgevingsvergunning voor erfafscheiding op agrarisch perceel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ing. uit [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. Eiser had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van een erfafscheiding op zijn perceel, dat onder de bestemming 'Agrarische doeleinden' valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfafscheiding niet vergunningvrij kon worden opgericht, omdat het perceel niet als 'erf' kan worden aangemerkt volgens de relevante wetgeving. Eiser had eerder een vergunning gekregen voor de erfafscheiding, maar stelde dat deze vergunning onterecht was vereist. De rechtbank oordeelde dat de erfafscheiding niet voldeed aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen, aangezien het perceel niet in gebruik was ten behoeve van de woning. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/1216

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 oktober 2015 in de zaak tussen

ing. [eiser] , te [woonplaats] ,

eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder,
(gemachtigde: mr. T. Ruis).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een erfafscheiding op het perceel achter [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend als gemeente Loenen, sectie [sectie] , nummer [nummer] (het perceel).
Bij besluit van 7 januari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2015. Eiser is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote [A] en buurtbewoners [B] ,
[C] en [D] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van mr. F.J. der Nederlanden, [E] , [F] ,
[G] en [H] .

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is eigenaar van twee kadastrale percelen te [woonplaats] , te weten sectie [sectie] , nummer [nummer] (het perceel waar de woning op staat) en sectie [sectie] , nummer [nummer] (het perceel waar de erfafscheiding op staat). Het perceel met nummer [nummer] valt onder het bestemmingsplan “Loenersloot-Binnenweg-Kerklaan” uit 2011 en het perceel met nummer [nummer] onder het bestemmingsplan “Landelijk gebied” uit 2003.
Bij brief van 18 februari 2013 heeft verweerder eiser bericht dat is geconstateerd dat op het perceel met nummer [nummer] een gebouw met overkapping en een erfafscheiding (schutting) is geplaatst zonder een door verweerder verleende omgevingsvergunning. Verweerder is voornemens om tegen beide bouwwerken handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder dwangsom.
Op 22 april 2013 heeft eiser bij verweerder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend ter legalisering van de erfafscheiding van 1.80 meter hoog en de overkapping op het perceel.
Bij brief van 30 juni 2013 heeft eiser verweerder bericht dat hij de aanvraag voor zover betrekking op de overkapping intrekt.
Op 15 juli 2013 heeft de commissie van ruimtelijke kwaliteit verweerder bericht dat het plan voor het gedeeltelijk vervangen/vernieuwen van de erfafscheiding aan de redelijke eisen van welstand voldoet.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser de gevraagde omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning heeft betrekking op de activiteiten “het bouwen van een bouwwerk” en “het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan”.
2. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied" (het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden (A)" met als nadere aanduiding “grondgebonden veehouderij (Av)” en de bestemming “Agrarisch gebied met landschapswaarden (AL)”.
Volgens verweerder past de aanvraag niet binnen de voorschriften van het bestemmingsplan, omdat de erfafscheiding niet ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering is opgericht.
Om realisering ervan niettemin mogelijk te maken heeft verweerder daarvoor met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 1°, van de Wabo in combinatie met artikel 43, vierde lid, van het bestemmingsplan omgevingsvergunning verleend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit besluit gehandhaafd.
3.1.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder onnodig een handhavingsprocedure heeft opgestart en vervolgens onnodig een omgevingsvergunning heeft verleend. Volgens eiser mocht de erfafscheiding gelet op artikel 2 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) vergunningvrij worden vervangen/vernieuwd. Door desondanks een vergunning te eisen heeft eiser ten onrechte leges moeten betalen. De leges voor de schutting zijn hoger dan de kosten van de schutting zelf.
3.2.
Op grond van artikel 2, aanhef en twaalfde lid, van bijlage II bij het Bor is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een erf- of perceelafscheiding, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 1 m, of
b. niet hoger dan 2 m, en
1º. op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat,
2º. achter de voorgevelrooilijn, en
3º. op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.
3.3.
Voor de vraag of de erfafscheiding zonder omgevingsvergunning mag worden gebouwd op grond van de artikel 2, aanhef en twaalfde lid, aanhef en onder b, van bijlage II bij het Bor dient eerst te worden vastgesteld of de grond, waarop de erfafscheiding is gesitueerd, beschouwd kan worden als een “erf” als bedoeld in (artikel 1 van bijlage II bij) het Bor.
In artikel 1 van bijlage II bij het Bor is “erf” als volgt omschreven: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden. Het uitgangspunt van de definitie voor “erf” is volgens de Nota van Toelichting bij artikel 1 van bijlage II bij het Bor (Stb. 2010, 143, blz. 134 - 135) dat het gehele perceel bij een hoofdgebouw in beginsel als erf kan worden aangemerkt en dat uit de systematiek van een bestemmingsplan kan voortvloeien dat bepaalde verder van het hoofdgebouw afgelegen delen van een perceel niet als erf aangemerkt kunnen worden.
Op het perceel waarop de erfafscheiding is gesitueerd, rust, anders dan het perceel waarop de woning staat en waarop de bestemming "Wonen" rust, de bestemming "Agrarische doeleinden". Deze laatste bestemming is niet gerelateerd aan de woning. Deze gronden mogen bovendien slechts worden bebouwd en ingericht met bouwwerken ten behoeve van deze bestemming. Uit deze plansystematiek leidt de rechtbank af dat het perceel, waarop de erfafscheiding staat, niet kan worden aangemerkt als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II van het Bor, nu het bestemmingsplan hier verbiedt dat het perceel wordt ingericht ten dienste van het gebruik van de woning. Dat betekent dat de schutting niet omgevingsvergunningvrij is op grond van artikel 2, aanhef en twaalfde lid, aanhef en onder b, van bijlage II bij het Bor.
De beroepsgrond slaagt niet.
4.1.
Eiser heeft zich vervolgens afgevraagd waarom de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de erfafscheiding niet net als de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de overkapping door verweerder is aangehouden in afwachting van het nieuwe bestemmingsplan “Landelijk Gebied Noord”.
4.2.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat eiser is geadviseerd om de aanvraag voor de overkapping in te trekken, omdat anders de uitgebreide voorbereidingsprocedure doorlopen moest worden en eiser nog meer leges kwijt zou zijn. Zodra het nieuwe bestemmingsplan “Landelijk Gebied Noord” in werking is getreden, kan de overkapping via een minder ingrijpende procedure worden vergund.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat het ontwerpbestemmingsplan “Landelijk Gebied Noord” van 13 november 2014 tot en met 24 december 2014 ter inzage heeft gelegen. Nu de aanvraag van eiser is ingediend op 22 april 2013 en de beslissing op bezwaar is genomen op 7 januari 2014, derhalve beide zeer geruime tijd voor de periode van terinzagelegging, was er op beide momenten voor verweerder dus geen reden om de beslissing op de aanvraag, dan wel op de bezwaren aan te houden. Gelet op voor beide besluiten geldende beslistermijnen had verweerder dat overigens ook niet gemogen. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. Tot slot heeft eiser de rechtbank verzocht verweerder in het geval van een (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het beroep te gelasten tot het vergoeden van de door hem geleden schade wegens onder andere onbehoorlijk bestuur, onrechtmatige daad en andere, in zijn ogen van toepassing zijnde (ambtelijke) overtredingen. Nu het beroep echter ongegrond is, wijst de rechtbank dit verzoek van eiser om schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M.M. van Amstel, voorzitter, en mr. drs. S. Wijna en mr. dr. M.F.J.M. de Werd, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.