In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 november 2015 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser], trainer van [voetbalclub 2], vorderde om de uitspraak van de tuchtcommissie van de KNVB te schorsen. De tuchtcommissie had [eiser] op 24 juni 2015 gestraft met een schorsing van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, vanwege ongepast gedrag tijdens en na een amateurvoetbalwedstrijd op 25 mei 2015. Tijdens deze wedstrijd kreeg [eiser] een rode kaart en beledigde hij de scheidsrechters in de bestuurskamer. De tuchtcommissie oordeelde dat zijn gedrag excessief was en dat de opgelegde straf in lijn was met de richtlijnen voor tuchtrechtspraak in het amateurvoetbal.
In het kort geding stelde de voorzieningenrechter vast dat de tuchtcommissie haar uitspraak had gedaan op basis van de relevante feiten en dat de opgelegde straf niet disproportioneel was. [eiser] voerde aan dat de tuchtcommissie ten onrechte geen getuigen had gehoord en dat de straf te zwaar was, maar de rechter oordeelde dat [eiser] de mogelijkheid had gehad om getuigen te laten horen en dat de tuchtcommissie in redelijkheid tot haar beslissing was gekomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering van [eiser] niet kon worden toegewezen en wees deze af, waarbij hij [eiser] ook in de proceskosten veroordeelde.
De uitspraak benadrukt het belang van de tuchtrechtspraak binnen de KNVB en de noodzaak om geweld en agressie in het amateurvoetbal tegen te gaan. De rechter bevestigde dat de tuchtcommissie binnen haar bevoegdheden had gehandeld en dat de opgelegde straf gerechtvaardigd was.