ECLI:NL:RBMNE:2015:8353

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
4248007 UE VERZ 15-342 HV/1325
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een groepsleerkracht wegens verstoorde arbeidsrelatie en functioneren

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 september 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder], een groepsleerkracht bij de Utrechtse Schoolvereniging (USV). Het verzoek is ingediend door USV op grond van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding, die volgens hen is ontstaan door functioneringsproblematiek en een gebrek aan vertrouwen. USV stelt dat de samenwerking met [verweerder] met de directie en teamleden ernstig is verstoord, wat heeft geleid tot zijn langdurige ziekteverzuim.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 30 juni 2015 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift van [verweerder]. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 augustus 2015 zijn de standpunten van beide partijen toegelicht. [verweerder] heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van een onoplosbaar conflict. Hij stelt dat de mediation die heeft plaatsgevonden niet gericht was op zijn terugkeer, maar op zijn vertrek.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzoek tot ontbinding is ingediend vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving op 1 juli 2015, waardoor de oude regels van toepassing zijn. De rechter oordeelt dat USV onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter wijst het verzoek tot ontbinding af en veroordeelt USV in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een goede werkgever-werknemer relatie en de noodzaak voor USV om meer inspanningen te leveren voor de terugkeer van [verweerder].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4248007 UE VERZ 15-342 HV/1325
Beschikking van 21 september 2015
inzake
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Utrechtse Schoolvereniging,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen USV,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. H.S.P. Stuiver,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. G.G.A.J.M. van Poppel.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 30 juni 2015 ter griffie ingekomen verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met producties;
- de pleitnota van mr. Stuiver met een aanvullende productie;
- de mondelinge behandeling op 25 augustus 2015, waarvan door de griffier aantekening is gehouden.
1.2. Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1. USV is een schoolvereniging met één basisschool (hierna: de school). Per 15 juni 2015 had de school 238 leerlingen en 23 medewerkers, waarvan 15 groepsleerkrachten. Het bestuur van USV wordt benoemd door de algemene ledenvergadering (gevormd door ouders) en bestaat uit ouders en één extern lid met als specialisme het onderwijs. De dagelijkse leiding van de school berust bij de directie en het managementteam. Het bestuur van USV bestaat thans uit zeven personen, onder wie mevrouw [A] (in functie vanaf 9 januari 2013; hierna: [A] ), de heer [B] (in functie vanaf 9 januari 2013; hierna: [B] ) en mevrouw [C] (in functie vanaf 1 juli 2014; hierna: [C] ).
2.2. [verweerder] , geboren op 6 december 1969, is op 7 december 2005 in dienst getreden van USV in de functie van groepsleerkracht. Het laatstgenoten bruto salaris bedraagt € 2.080,23 per maand op basis van een werktijdfactor van 0,6279 (ongeveer 23 uur per week), exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.3. Op 28 juni 2006 heeft er een functioneringsgesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] en de toenmalige directeur van de school, mevrouw [D] (hierna: [D] ). In het van dit gesprek opgemaakte verslag is onder meer vermeld:
“1. Afspraken die tijdens het vorige gesprek zijn gemaakt
N.v.t. Dienstverband op 6 december 2005 gestart.
Wel afspraken gemaakt over omgang met duopartner; gaat in het algemeen veel beter, beter op elkaar afgestemd, maar het blijft een kwetsbare verhouding, waarvan de oorzaken bekend zijn.
(…)
2. Wijze waarop de taak wordt uitgevoerd
Groep 6 is nieuw voor je. Je hebt de lesgevende taak snel onder controle, omdat je je dagelijks heel goed voorbereid. Je hebt de sturende rol van jouw duopartner wel gemist, iemand die er plezier in heeft om een nieuwe collega echt wegwijs te maken. (…)
Wat ik op bezoek in de klas heb gezien, ging goed. (…)
3. Taaktoedeling en wensen op dit gebied
(…) Zo heb je bij de organisatie van het teamuitje en de sportdag geholpen. De samenwerking is prima verlopen en je stelde je actief op. (…)
(…)
7. Samenwerking met en binnen het team
Heel plezierig, je kunt met iedereen goed opschieten (…) Je voelt je als een vis in het water, de mensen zijn collegiaal, er is belangstelling voor elkaar, men is behulpzaam. (…) De samenwerking met de duopartner is bekend, zou prettiger kunnen. De toon is onprettig, maar wordt ook aangeslagen naar anderen.
8. Samenwerking met de direct leidinggevende(n)
Zeer tevreden, heel open en eerlijk; dat is wederzijds. Je voelt je gehoord en er is tijd om zaken te overleggen. Afspraken worden goed nagekomen en je voelt je serieus genomen en je mag eigenlijk alles.
9. Samenwerking/contacten met de ouders/verzorgers van de leerlingen
Gaat goed. Er zijn een paar voorvallen geweest, die heb je gemeld en die zijn naar tevredenheid opgelost. Het zou een aandachtspunt kunnen worden, hangt af van het verdere verloop.
(…)
11. Doelen voor de komende periode
(…)
+ Blijven werken aan goede communicatie
(…)”
2.4. Het tweede functioneringsgesprek tussen [verweerder] en [D] vond plaats op 15 november 2006. Het daarvan opgemaakte verslag bevat onder meer de volgende passages:
2. Wijze waarop de taak wordt uitgevoerd
Je staat inmiddels als een ervaren leerkracht voor groep 6, je gebruikt de lestijd goed, de leerlingen zijn geconcentreerd bezig en je stelt tamelijk hoge eisen als het gaat om het gedrag van kinderen. De huidige groep 7 ervaart de groep als zeer prettig en daar heb jij ook jouw steentje aan bijgedragen.
3. Taaktoedeling en wensen op dit gebied
De taaktoedeling is in orde; je zet je actief in voor het kerstfeest, regelt de dingen op tijd. (…) en het hele jaar is er de MR-taak. Je vindt deze taak zinvol, omdat je een bijdrage wilt leveren aan een goede onderlinge afstemming en communicatie. Op jouw vorige school heb je ervaren wat er kan gebeuren als dat niet het geval is.
4. Taakbelasting en eventuele wensen op dit gebied
De schooltaken zijn goed. Er is misschien een wat onevenredige taakverdeling tussen jou en jouw duopartner als het gaat om het dagelijkse correctiewerk. De groep heeft relatief veel kinderen die extra zorg nodig hebben en er zijn veel oudergesprekken. De belasting om voor een gesprek van een uur terug te komen is groot.
We praten erover hoe we dit anders kunnen regelen en mijn voorstel om zaken te bundelen lijkt je het uitproberen waard.
(…)
7. Samenwerking met en binnen het team
Geen veranderingen ten opzichte van juni 2006.
8. Samenwerking met de direct leidinggevende(n)
Geen veranderingen ten opzichte van juni 2006.
9. Samenwerking/contacten met de ouders/verzorgers van de leerlingen
Gaat naar tevredenheid.
(…)
11. Doelen voor de komende periode
Blijven werken aan de doelen van juni 2006.”
2.5. Op 27 mei en 3 juni 2009 is het derde functioneringsgesprek gehouden. Het verslag daarvan luidt onder meer als volgt:
“1. Afspraken die tijdens het vorige gesprek zijn gemaakt
Het blijven werken aan goede communicatie en afstemming met duopartner. (…)
2. Wijze waarop de taak wordt uitgevoerd
(…)
Eerste jaar groep 5, nieuwe lesstof, kost meer tijd en dat geldt ook voor het samenwerken met een nieuwe duopartner.
(…)
4. Taakbelasting en eventuele wensen op dit gebied
Het terugkomen op werkdagen en op niet-werkdagen is in evenwicht. De verdeling oudergesprekken tussen jou en jouw duopartner is goed.
Je hebt [E] ontlast m.b.t. de informatieavond en w.b. het aanleveren van beoordelingen voor het rapport. (…) Je hoopt dat in het volgend schooljaar een evenredige belasting mogelijk zal zijn.
Je hebt het gevoel dat je in de samenwerking met [E] moet uitkijken wat je zegt, dat het tegen je gebruikt kan worden.
[E] ervaart een opmerking al snel als kritiek, is gauw beledigd.
Ze maakt een jachtige indruk, zet zaken onder druk en dat vindt je niet prettig.
Begeleiding door Eduniek twee jaren gehad: in groep 6 vanwege de groep en in groep 5 i.v.m. samenwerking/communicatie/afstemming.
We hebben het erover of er nog een tijd begeleiding nodig is. We besluiten zonder uit te proberen en spreken af een aantal keren te evalueren, met [E] en [F] erbij.
(…)
7. Samenwerking met en binnen het team
Je vindt dat sommige collega’s wel een kort lontje hebben en niet goed kunnen luisteren, dat zit je met name m.b.t. [G] dwars.
Je vindt mij evenwichtig, gelijkmatig, altijd een luisterend oor.
We praten over jouw rol binnen het team; die is niet heel erg vanzelfsprekend en automatisch en in die zin zou je best een klas alleen willen.
In ’t algemeen kom je wat terughoudend over.
Als toch samen een klas, dan graag met: [H] , [I] , [J] of [K] .
Voorlopig richten we ons op de samenwerking in de huidige groep.
8. Samenwerking met de direct leidinggevende(n)
Je vindt onze samenwerking heel prettig, grote waardering voor mijn werk. (…)
9. Samenwerking/contacten met de ouders/verzorgers van de leerlingen
Gaat goed, plezierige ouders en plezierige contacten. (…)
Je ontvangt positieve feedback.
(…)
11. Doelen voor de komende periode
(…)
- Samenwerking nog meer versoepelen”
2.6. In 2010 heeft er een directiewisseling plaatsgevonden en is [D] als directeur opgevolgd door de heer [L] (hierna: [L] ).
2.7. In het verslag dat is opgemaakt van het functioneringsgesprek tussen [verweerder] en [L] op 10 juni 2011 is onder meer het volgende vermeld:
Samenwerking met en binnen het team:
De samenwerking met [M] vindt hij super, met [H] goed. ( [M] nam het ouderschapsverlof van [H] over.) Hij voelt zich blij in de bovenbouw. [verweerder] geeft wel aan moeite te hebben met de regelmatige wisseling van duo-partners.
Samenwerking met leidinggevende:
Hij vindt het fijn dat hij aangesproken wordt op wat [L] waarneemt. Hij vindt [L] open en waardeert het dat er grappen gemaakt (kunnen) worden.
Contacten met ouders:
Goed.
(…)”
Eigen punten:
Hij zou het prettig vinden als teamleden hem rechtstreeks benaderen als er iets is. Via via vindt hij vervelend. Hij waardeert het als er leuke dingen ondernomen worden.
[L] heeft zelf ook drie punten die hij bij [verweerder] onder de aandacht wil brengen.
(…)
3. Afspraken nakomen of daarover goed communiceren met duo.
Deze punten zijn onderwerp van een volgend gesprek en kunnen als dit nog nodig is in de gesprekcyclus terugkomen.”
2.8. Op 5 april 2012 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [L] , [verweerder] en mevrouw [F] , IB-er (Intern Begeleider) bij USV (hierna: [F] ). Het van dat gesprek door [L] opgemaakte verslag luidt als volgt:
“Een gesprek over het functioneren van [verweerder]
[L] geeft aan dat hij zich zorgen maakt. Hij constateert dat [verweerder] op een aantal gebieden als leerkracht niet voldoet aan de eisen die aan een groepsleerkracht gesteld worden. Als directie krijgt [L] ook van ouders, collega’s en duo’s signalen. De punten waar het om gaat zijn volgens [L] al langere tijd aan de orde. Ook vorig jaar had dit gesprek gevoerd kunnen worden. Dit gesprek heeft niet direct te maken met de onrust in groep 5.
[verweerder] moet als leerkracht op een aantal gebieden verbeteren. Het is de intentie van [L] om [verweerder] voor de USV te behouden en daar willen [L] en [F] graag mee helpen. [L] en [F] staan achter [verweerder] .
Het betekent wel dat [verweerder] duidelijk moet kiezen of hij voor deze kans wil gaan om beter te functioneren. Mocht [verweerder] er niet voor kiezen om zich als leerkracht te ontwikkelen dan wordt er een dossier opgebouwd, waarmee later mogelijk afscheid van elkaar genomen kan worden. Er is op dit moment geen dossier opgebouwd.
[L] noemt, als voorbeeld, een aantal punten op die hij onvoldoende beoordeeld:
1.
Als duo met leidende rol neemt [verweerder] (…) onvoldoende het initiatief. Duo’s weten ook niet goed waar ze aan toe zijn. (…)
2.
De communicatie verloopt stroef. De overdrachten met duo’s en verslagen van gesprekken zijn summier en onvolledig.
3.
Er kan veel meer uit de leerlingen gehaald worden. (…)
4.
In de vergaderingen en overleggen mag [verweerder] vaker met ideeën en een eigen mening komen.
5.
[verweerder] zet zichzelf vaak in de slachtofferrol en plaatst het probleem buiten zichzelf.
6.
Afspraken worden regelmatig maar voor korte tijd nagekomen.
[verweerder] geeft aan dat hij alles even wil laten bezinken. Hij vraagt zich ook af hoe het tijdpad eruit ziet, hoe de wijze van begeleiden is en hoe lang hij de tijd krijgt om hier aan te voldoen. Dit bespreken we in een volgend overleg.
[verweerder] geeft aan dat hij zich afvraagt hoe het staat met het vertrouwen van het team in hem. Over het voeren van oudergesprekken geeft hij aan, dat hij al vaker[
heeft; toevoeging ktr.]
aangegeven dit soms lastig te vinden. Ten aanzien van zijn inbreng in vergaderingen geeft hij aan dat hij zich rustig houdt, omdat de hardst roependen vooral aan het woord zijn.
(…)
We sluiten af en spreken af dat we er binnenkort verder over praten.”
2.9. In vervolg op het gesprek van 5 april 2012 heeft er op 8 juni 2012 opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen [L] , [verweerder] en [F] . [L] heeft van het gesprek van 8 juni 2012 een verslag gemaakt, waarin onder meer is opgenomen:
“(…) [verweerder] geeft aan dat hij, vanwege de beperkte tijd voor het eerste gesprek, slechts aan heeft kunnen horen. Het feit dat het gespreksonderwerp onaangekondigd was én er eigenlijk over iets anders gesproken zou worden vond hij heel vervelend.
(…)
Tussen het eerste en tweede gesprek heeft [verweerder] aangegeven dat bepaalde punten niet genoemd zijn door [L] , zoals ze in het eerste gespreksverslag staan. [L] geeft nu aan dat wat er staat zijn punten zijn en dat hij het bedoelt en bedoeld heeft zoals het er staat.
(…)
In het vervolg van het gesprek worden de 6 punten door [L] toegelicht. [verweerder] vindt het namelijk fijn om concretere voorbeelden te horen. (…)
(…)
Ten aanzien van het verbeteren van genoemde punten geeft [L] aan dat [verweerder] dit zelf moet willen en doen. [L] of [F] kunnen alleen ondersteunen. [L] geeft aan dat [verweerder] de verantwoordelijkheid krijgt om zelf een plan van aanpak op te stellen. (…)
[L] geeft tenslotte aan dat hij denkt dat als [verweerder] meer bevlogenheid in zijn werk legt, meer tijd investeert en het vuur voor het schoolwerk harder kan laten branden, alle punten voor een deel al vanzelf zullen gaan verbeteren. Hier zou volgens [L] de grootste winst kunnen worden behaald.
Voor de zomervakantie wil [L] graag horen wat de plannen zijn. [verweerder] krijgt de tijd tot eind maart 2013 op tot voldoende niveau te komen. (…)”
2.10. Na het gesprek van 8 juni 2012 zijn er in de periode juni 2012-april 2013 vijf evaluatiegesprekken gevoerd tussen [L] en [verweerder] . In het door [L] opgestelde verslag van de evaluatie op 1 maart 2013 (de vierde evaluatie) is onder meer aangegeven:
Punt 1: leidende rol: 9
[L] krijgt van [M] terug dat het prettig werken is met [verweerder] . Hij neemt initiatief en gaat er niet vanuit dat alles wel duidelijk is. Hij geeft [M] ook veel praktische tips (…).
Punt 2: communicatie: 9
[L] krijgt van [M] terug dat het veel duidelijker is dan afgelopen jaar. (…)
Punt 3: kwaliteit: 9
(…)
Hij leidt nu vaker zelf de oudergesprekken. Hij merkt dat dit beter loopt als ze daadwerkelijk goed voorbereid zijn.
(…)
Punt 4: vergaderingen: 8
(…)
Punt 5: slachtofferrol: 8/9
(…)
Punt 6: afspraken: 9
(…)
De laatste evaluatie is op woensdag 27 maart 2013”
2.11. De vijfde en laatste evaluatie heeft begin april 2013 plaatsgevonden. In het betreffende verslag van [L] is onder meer opgenomen:
“Het proces dat indertijd ingezet is om tot een aantal verbeteringen te komen is vandaag officieel en voldoende afgerond.
Bij de afgelopen evaluaties functioneerde [verweerder] op alle gebieden qua beoordeling al op niveau; dat is nu niet anders. [verweerder] heeft duidelijk blijk gegeven van verbetering en op alle 6 gebieden functioneert hij op dit moment naar tevredenheid van de directeur. (…)”
2.12. In het schooljaar 2013/2014 was mevrouw [N] (hierna: [N] ) de duo-partner van [verweerder] . [N] is thans niet meer werkzaam bij USV.
2.13. Op 9 oktober 2013 heeft [N] een Whats app bericht aan [verweerder] gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“(…) Ik heb van [L] begrepen dat er een aantal ouders vragen bij hem neer hebben gelegd. Waarover hij vindt dat we moeten praten. Ouders [leerling 1] en de [leerling 2] . Meer weet ik niet. Wat weet jij? (…)
Nogmaals ik vind dat wij die klas, moeilijke ouders, prima draaien samen. Mocht je daar twijfels over hebben.(…)”
2.14. Eind oktober 2013 is er tussen [L] en [verweerder] gecorrespondeerd en gesproken over het functioneren [verweerder] , waarbij ook de samenwerking tussen [verweerder] en [N] aan de orde is gekomen. Een memo van [L] met vragen aan [verweerder] vangt aan met de volgende passage:
“Afgelopen schooljaar hebben we samen een langdurig traject gelopen. Richting het einde van het afgelopen schooljaar en ook aan het begin van dit schooljaar liep het in mijn ogen naar wens.
Ik wil je graag spreken omdat er een aantal dingen gebeurd zijn die me zorgen baren. Deze wil ik met je bespreken. Hiervoor heb ik een aantal vragen opgesteld.
We kunnen echter alleen constructief aan dingen werken als jij niet direct op alles in de verdediging schiet, schuld of oorzaak bij een ander neerlegt, ontkent of over zaken als “toonzetting” gaat klagen. Daarmee neem je de aandacht weg bij datgene wat mij, als eindverantwoordelijke, zorgen baart. En juist als eindverantwoordelijke spreek ik je nu weer aan op een aantal zaken. Doe in je eigenbelang je voordeel met deze opmerking.
2.15. Op 8 januari 2014 heeft [N] een e-mail gestuurd aan [L] en [verweerder] met als onderwerp “FW: overdracht 7 januari 2014” en met de volgende inhoud:
“ [L] ; zie hieronder[betreft e-mailwisseling tussen [N] en [verweerder] ; toevoeging ktr.]
. Kort samengevat: ik stuur een normale/positieve overdrachtsmail aan mijn duo n.a.v. eerste schooldag na Kerst, krijg daarop als reactie een negatieve reactie van [verweerder] met alleen maar kritiek op wat niet precies zo is gegaan als hij zou willen. Soms lopen dingen klein beetje anders, zeker zo’n eerste dag. Ondanks dat blijft [verweerder] zijn gelijk willen halen, zonder positieve/collegiale insteek; zelfs dreigen met escalatie aan directie.
[verweerder] , bij deze dit voorgelegd aan [L] wat jij zo graag wilt.
Laten we - alsjeblieft - vooral transparant, constructief en positief met elkaar blijven communiceren en overleggen.
[verweerder] , ik snap dat je het vervelend vindt dat je iets voorbereid en dat het dan een beetje anders loopt. Maar elke dag in het onderwijs loopt wel eens een beetje anders. We moeten het sámen, met elkaar doen. (…)”
2.16. In de door [L] op zondag 12 januari 2014 aan [N] en [verweerder] gezonden e-mail is onder meer het volgende opgenomen:
“Het resultaat van jullie samenwerking kan en moet veel beter. Er zijn irritaties over en weer (terecht of onterecht). Dit komt in de gesprekken met jullie duidelijk naar voren. Dit is voor jullie, voor de kinderen en voor de school niet goed. Jullie zijn blijkbaar daarbij nog niet in staat dit zelf op te lossen. Vanuit mijn functie zal ik helaas hier moeten inspringen..
Omdat ik het idee heb dat jullie daar nog hulp bij nodig hebben, wil ik in de komende maanden 2 keer met jullie te overleggen.
De eerste keer op korte termijn om het verleden achter ons te laten en met een goed gevoel verder te gaan.
De tweede keer over een maand of twee om te evalueren.
(…)
Als basis hecht ik veel waarde aan de mail van [N] . Ik waardeer en ondersteun de zeer goed bedoelde tweede alinea van [N] volledig en van harte.
(…)”
2.17. [verweerder] heeft zich op 15 januari 2014 ziek gemeld.
2.18. In een e-mail van 20 januari 2014 heeft [L] aan [verweerder] het volgende medegedeeld:
“Vorige week heb je je ziekgemeld. In het weekend heb je aangegeven dat je nog niet in staat bent om voor de klas te staan.
Op school functioneer je de laatste maanden niet goed. Tussen jou en je duo-collega gaat het stroef en ik heb je (evenals vorig jaar) aangesproken op je functioneren als duo, in de klas, in een groep en in relatie tot een ouder.
Met [O] zijn gesprekken om te voorkomen dat frequent verzuim over gaat in langdurig verzuim.
Je hebt aangegeven dat de huisarts je geadviseerd heeft rust te nemen. Het oordeel van de huisarts heeft zoals je weet geen geldigheid en gezien de hierboven genoemde problemen heb ik voor jou een afspraak gemaakt met de Arbo-arts.
Je wordt dinsdag 21 januari om 12.00 uur verwacht bij Mvr. [P] . Je hebt een verplichting mee te werken aan je re-integratie, dus verwacht ik dat je morgen gaat. (…)
Op donderdag staat een gesprek gepland met [O] van het vervangingsfonds. Jij moet bij dit gesprek aanwezig zijn, anders worden daar consequenties aan verbonden.”
2.19. [verweerder] heeft op 20 en 21 januari 2014 via e-mail bij [L] bezwaar gemaakt tegen de korte termijn waarop hij bij de Arboarts zou moeten verschijnen. Hij heeft aangegeven (nog steeds) gespannen te zijn en heeft [L] verzocht om daar rekening mee te houden.
2.20. [verweerder] is op 23 januari 2014 gezien door de Arboarts de heer Tap. De Arboarts heeft geconcludeerd dat [verweerder] op dat moment mentaal niet in staat was om zijn werk te verrichten.
2.21. In een e-mail van 3 februari 2014 heeft [L] aan [verweerder] onder meer het volgende meegedeeld:
“De volgende drie zaken zijn belangrijk:
1. Ik berisp je voor het niet op komen dagen bij de afspraak met [O] van het VVF[Vervangingsfonds; toevoeging ktr.]
op 30 februari[lees: januari; ktr.]
2014. Zoals eerder al aangegeven vind ik het belangrijk met elkaar in gesprek te blijven en daarbij stappen te zetten. Ik heb je geen toestemming gegeven om thuis te blijven.
2. In overleg en op advies van Dhr. Tap van Arboned en [O] van het VVF meld ik je, als eerste stap vanaf nu, aan voor een onderzoek bij “Balans en Impuls”. Zij gaan bij jou een psychologisch belastbaarheidsonderzoek afnemen. (…)
3. Je ontvangt een enveloppe met daarin alle verslagen van de gesprekken die wij gevoerd hebben. Ik wil deze graag binnen een week (…) ondertekend (voor gezien) terug (…)”
2.22. [verweerder] heeft zich via zijn huisarts in februari 2014 gewend tot SGGZ Pro Persona te Nijmegen (hierna: Pro Persona). In een brief van 23 april 2014 van M.C.H. Bakker, als Klinisch psycholoog – psychotherapeut verbonden aan Pro Persona, heeft deze onder meer het volgende verklaard:
“Cliënt is na de intake nog een keer gezien, samen met collega M. Bracelly, psychiater. We hebben daarin een man gezien die last heeft van angst en spanningsklachten naar aanleiding van problemen op zijn werk. Dit conflicten[lees: conflict]
maakt hem gespannen wat vervolgens invaliderend werkt op zijn lichamelijke klachten. Deze op hun beurt hebben weer een invaliderende werking op zijn psychische gesteldheid.
In de twee gesprekken zijn geen bijzonderheden aangetroffen ten aanzien van de persoonlijkheid van cliënt en ook zijn er geen aanwijzingen gevonden voor externaliserend gedrag, dawel agressief, onvoorspelbaar gedrag.
De klachten kunnen gezien worden in het licht van een acute stresssituatie.”
2.23. USV heeft het bureau Ergatis B.V. te Nijmegen (hierna: Ergatis) ingeschakeld om de situatie van [verweerder] te beoordelen. In het rapport van Ergatis van 17 juni 2014 is onder meer vermeld:
Conclusies
Is sprake van arbeidsongeschiktheid als rechtstreeks en medisch objectiveerbaar gevolg van ziekte?
Ja, cliënt is ongeschikt door ontstane spanningen, die tijdelijk van aard zijn. Bij terugkeer in de gelijke situatie is de verwachting dat er op korte termijn weer arbeidsongeschiktheid ontstaat, aangezien de omstandigheden die inherent zijn aan werken in het onderwijs niet voldoen aan de gestelde beperkingen van cliënt.
(…)
Welke vervolgactie wordt geadviseerd voor een sluitende aanpak van herstel en re-integratie?
Hoe kan ter bevordering van duurzame inzetbaarheid recidief van de gezondheidsklachten en terugval in ziekteverzuim worden voorkomen?
Geadviseerd wordt dat cliënt door een coach gedragsmatig begeleid wordt. Daarnaast dient er een arbeidsdeskundige ingeschakeld te worden om naar de mogelijkheden in spoor 1 te kijken en evt spoor 2 te gaan starten. Terugkeer in exact dezelfde werkomstandigheden wordt afgeraden ivm verwachte hernieuwde uitval.”
2.24. Op 25 juli 2014 heeft mevrouw C.W.M. Tas, arbeidsdeskundige bij ArboNed een Arbeidsdeskundig Re-integratie Onderzoek met betrekking tot [verweerder] uitgevoerd. In het onderzoeksrapport van 5 augustus 2014 is onder meer het volgende opgenomen:
“2.3. Conclusie en advies

Uitgaande van de huidige belastbaarheid is werknemer ongeschikt voor het eigen werk bij de eigen werkgever.

Het eigen werk is niet passend te maken door voorzieningen of aanpassingen.

Er zijn geen passende functies bij de eigen werkgever.
De werknemer is geschikt voor passende arbeid op de arbeidsmarkt. Het advies is om werknemer in het kader van een 2-sporenbeleid aan te melden bij een re-integratiebureau.”
2.25. [verweerder] heeft USV laten weten het niet eens te zijn met de conclusies van Ergatis en ArboNed dat hij niet geschikt is voor het eigen werk bij USV.
2.26. In het kader van het door USV ingezette tweede spoor-traject heeft [verweerder] een loopbaantraining en een sollicitatiecursus gevolgd.
2.27. [verweerder] heeft op 22 september 2014 een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV met betrekking tot de re-integratie-inspanningen van USV wat betreft het eerste spoor (re-integratie bij USV zelf). De rapportage van de arbeidsdeskundige B.A.J. Kamphuis van 15 december 2014 bevat onder meer de volgende passage:
3. ARBEIDSKUNDIGE OORDEELSVORMING
3.1. Beoordeling re-integratie-inspanningen
(…)
De vraag doet zich voor of cliënt nog steeds arbeidsongeschikt op grond van ziekte is. Eveneens doet zich de vraag voor of de diagnose gesteld door Ergatis een verandering in het functioneren teweeg gebracht heeft. Cliënt is immers wie hij is en wie hij was.
Het moment dat disfunctioneren met hem besproken wordt, kan leiden tot kortdurend verzuim. Echter normaliter zal een iemand hiervan snel herstellen en zou hij weer in staat zijn werkzaamheden te verrichten, al dan niet het eigen werk. Op dat moment zou het advies van de bedrijfsarts zijn: geen beperkingen op grond van ziekte en de werkgever kan overgaan tot een hersteldverklaring. Dit staat echter los van het feit of iemand inadequaat functioneert. Cliënt kan terugkeren in zijn eigen werk, of indien aantoonbaar is dat adequaat functioneren uitgesloten is en indien aan de hiertoe gestelde voorwaarden wordt voldaan, kan een traject gestart worden, dat leidt tot plaatsing bij een andere werkgever. (…)
M.i. dient allereerst beoordeeld te worden of op dit moment nog sprake is van arbeidsongeschiktheid op grond van ziekte. Zo neen kan de werkgever overgaan tot arbeidsgeschikt verklaring.
Is er nog sprake van arbeidsongeschiktheid op grond van ziekte, dienen de mogelijkheden van cliënt beschreven te worden, zodat een afweging gemaakt kan worden of cliënt in staat is tot re-integratieactiviteiten.
Bij arbeidsgeschiktheid kan cliënt terugkeren in zijn bedongen arbeid. Mocht er sprake zijn van disfunctioneren dat niet verbeterd kan worden dienen werkgever en werknemer afspraken te maken hoe nu verder. Outplacement kan aan de orde zijn.
(…)

4.CONCLUSIE

De door de werkgever uitgevoerde re-integratie-inspanningen zijn niet voldoende”

2.28.
In een e-mail van 29 december 2014 heeft [verweerder] aan [L] laten weten:
“Naar aanleiding van het deskundigenoordeel UWV d.d. 17 december 2014 stel ik voor om het Plan van Aanpak binnenkort weer enigszins aan te passen.
Na lange afwezigheid voel ik me nu weer helemaal gezond en in staat om na de kerstvakantie weer de nodige werkzaamheden op school te verrichten. Het liefst zou ik daar dan ook meteen na de vakantie op woensdag 7 januari 2015 mee starten.
Waarschijnlijk is het niet raadzaam om mijn taak als groepsleerkracht weer meteen in volle omvang op me te nemen. (…) Op deze manier kan de overgang naar volledige inzetbaarheid als groepsleerkracht geleidelijk plaatsvinden. (…)”
2.29.
USV heeft [verweerder] , overeenkomstig het advies van de bedrijfsarts, niet toegelaten om zijn (aangepaste) werkzaamheden bij USV te hervatten en is doorgegaan met het tweede spoor.
2.30.
Op 5 maart 2015 heeft USV in overleg met [verweerder] een deskundigenoordeel aangevraagd bij UWV over de arbeids(on)geschiktheid van [verweerder] . In het rapport van T.H.J. Lahaije, verzekeringsarts bij UWV is onder meer overwogen:
“Hierbij kan opgemerkt wordt dan[lees:
worden dat]
in de lijn van dezelfde problematiek een eerdere uitspraak door[lees:
UWV]
is afgegeven waarbij er geen harde medische problematiek wordt gezien die een langdurige arbeidsongeschiktheid zouden kunnen onderbouwen, eerder wordt een problematiek in de werksfeer gesignaleerd en wordt gewezen op de STECR richtlijnen.
Cliënt wordt op het spreekuur van 25 maart 2015 gezien. Ook in dit directe contact laat zich geen medische problematiek vermoeden die grond zou geven aan een langdurige ongeschiktheid voor zijn werk..
Er kan gesteld worden dat mogelijk een jaar geleden er bij cliënt klachten waren die vervolgens door de arboarts als zodanig geduid zijn en tot een advies rond werk hebben geleid.
Daarna lijkt er onvoldoende exploratie geweest te zijn wat de spanningsklachten kunnen verklaren, welke signaal functie de ervaren klachten boden. Zou dat wel gedaan zijn dan zou uiteindelijk de conclusie zijn geweest dat er op het werk met elkaar gesproken dient te worden met het zoeken naar probleem velden en het vinden van oplossingen.

Uitgaande van voorgaande is het niet aannemelijk dat vanuit medische optiek er sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte.

Het is niet aannemelijk dat dit zou leiden tot langdurige afwezigheid op grond van een ziekteproces.

Het is zeker niet aannemelijk dat deze vermeende ongeschiktheid of afwezigheid van werk gedurende de duur van één jaar, 52 weken kan worden gelegitimeerd.
Er is geen sprake van ziekte - stoornis- beperkingen. Er is mogelijk sprake van een kortdurende uitval in het verleden.
Er lijkt sprake van conflict op het werk. Er zal een oplossing op niveau van arbeidsrechtelijkheid moeten worden gezocht. STECR van toepassing.

4.Conclusie


Er is geen medische grond tot arbeidsongeschiktheid voor het eigen werk te duiden.

Cliënt iswelgeschikt te achten voor het eigen werk conform kracht en bekwaamheden.
(…)”
2.31.
Op 4 april 2015 hebben zowel [A] namens het bestuur van USV als [L] een e-mail aan [verweerder] gestuurd, in reactie op het deskundigenoordeel van het UWV van 31 maart 2015. Daarin wordt gesproken over het hersteld melden van [verweerder] en over een op korte termijn te voeren overleg. [A] schrijft daarover:
“We vinden het belangrijk om op korte termijn om de tafel te gaan om elkaar te spreken, er heeft zich het nodige voorgedaan en afgespeeld. Wij willen ‘deze periode sluiten’ en met jou vooruit blikken over hoe nu verder. Wij hechten veel waarde aan dit gesprek. Twee bestuursleden, die niet eerder bij dit traject betrokken zijn, zullen met jou spreken. (…)”
2.32.
Op 8 april 2015 heeft [verweerder] met twee bestuursleden van USV, [B] en [C] , gesproken. [verweerder] heeft aangegeven dat hij er vanuit gaat, dat hij na een inwerk-/gewenningsperiode zijn werkzaamheden als groepsleerkracht weer kan hervatten. In een e-mail van 13 april 2015 van [C] , mede namens [B] , is omtrent het gesprek van 8 april 2015 het volgende aan [verweerder] gecommuniceerd:
“Daarin hebben we onder meer aangegeven dat er op dit moment twee opties liggen die wij als bestuur verder willen onderzoeken: of er is vertrouwen om door te gaan met elkaar óf dat vertrouwen is er onvoldoende. We hebben dat in de eerste plaats onderzocht door met jou in openheid te spreken. Vervolgens hebben wij aangegeven dat wij intern ook zouden nagaan of er voldoende draagvlak is voor jouw terugkeer en dat we in de loop van deze week bij jou zouden terugkomen met ons besluit daarover.”
2.33.
Op 17 april 2015 heeft een tweede gesprek met [B] en [C] plaatsgevonden. Vervolgens hebben zij bij brief van diezelfde datum aan [verweerder] laten weten dat het bestuur van USV heeft besloten dat zij de arbeidsovereenkomst op korte termijn wil beëindigen. Als reden daarvoor is in de brief van 17 april 2015 het volgende weergegeven:
“Wij hebben als bestuur geoordeeld dat in belang van een stabiele en kwalitatief goede onderwijsomgeving voor de kinderen er onvoldoende basis is voor een succesvolle terugkeer van u als groepsleerkracht op onze school. De redenen hiervoor zijn: de uiterst moeizame werkrelatie over en weer tussen u, de directie en het team die mede hebben geleid tot uw uitval, de lange ziekteperiode én de op de persoon gerichte wederzijdse communicatie gedurende uw herstelproces die de situatie verder verslechterd heeft. Wij zijn van mening dat het voor zowel u als de USV beter is om op een respectvolle manier afscheid van elkaar te nemen en zijn bereid daar een passende regeling voor te treffen.”
2.34.
[verweerder] heeft zich vervolgens tot de Algemene Onderwijsbond (de AOb) gewend. Bij brief van 29 april 2015 heeft mr. J.J. Pinkster van de AOb (hierna: Pinkster) namens [verweerder] laten weten dat niet wordt ingestemd met beëindiging van de arbeidsovereenkomst, dat [verweerder] wenst terug te keren als groepsleerkracht bij USV en dat in dat kader uitdrukkelijk bezwaar wordt gemaakt tegen de door USV aangezegde vrijstelling van werkzaamheden (schorsing met behoud van salaris). Namens [verweerder] is verzocht om een op zijn terugkeer gerichte mediation te initiëren.
2.35.
USV heeft [verweerder] per 1 mei 2015 hersteld gemeld en hem geschorst met behoud van salaris.
2.36.
Er is uitvoerig tussen [C] en Pinkster gecorrespondeerd met betrekking tot de schorsing, salarisbetaling en mediation.
2.37.
In juni 2015 is een mediationtraject gevolgd, hetgeen niet tot overeenstemming tussen partijen heeft geleid.
3. Het verzoek en het verweer
3.1.
USV verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van verandering van omstandigheden ex artikel 7:685 (oud) BW, zonder toekenning van een vergoeding aan [verweerder] . Zij voert daartoe - samengevat - aan dat er thans sprake is van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding, welke is voorafgegaan door - onder meer - functioneringsproblematiek. Volgens USV bestaat in de gegeven omstandigheden, waarbij [verweerder] na ontbinding van de arbeidsovereenkomst aanspraak zal kunnen maken op een WW-uitkering en een bovenwettelijke aanvullende en na-wettelijke uitkering, geen aanleiding om aan [verweerder] een aanvullende vergoeding toe te kennen. Dit te meer nu USV zich een dergelijke vergoeding gezien haar budget niet kan veroorloven, aldus USV.
3.2.
[verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd op de inhoud waarvan hierna - voor zover van belang - zal worden ingegaan. [verweerder] concludeert primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair tot toekenning van een vergoeding volgens de kantonrechtersformule met een factor C=2, ongeacht alle eventuele overige aanspraken van [verweerder] .
4. De beoordeling
4.1.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is ingediend vóór 1 juli 2015. Daarmee is het geding aangevangen vóór inwerkingtreding van afdeling 9 van Boek 7, titel 10 (nieuw) BW (Wet werk en zekerheid) op 1 juli 2015, zoals bedoeld in artikel XXII lid 1 onder c van de Wet werk en zekerheid, zodat op deze procedure het bepaalde in afdeling 9 van Boek 7, titel 10 BW zoals dit luidde vóór 1 juli 2015 van toepassing is gebleven.
4.2.
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist of het verzoek verband houdt met het bestaan van enig opzegverbod, hetgeen niet het geval is. Niet in geschil is dat in ieder geval ten tijde van de indiening van het verzoekschrift geen sprake (meer) was van arbeidsongeschiktheid door ziekte van [verweerder] .
4.3.
Volgens USV strekt haar verzoekschrift niet tot ontbinding wegens disfunctioneren, maar tot ontbinding wegens een in de loop van de jaren verstoord geraakte arbeidsverhouding, die is gerelateerd aan eerder disfunctioneren. USV stelt dat de arbeidsrelatie tussen [verweerder] en de directie en diverse teamleden van de USV verstoord is geraakt en het vertrouwen niet meer te herstellen is. De reden daarvan is volgens USV dat er sprake was van telkens terugkerende problemen in de samenwerking en de communicatie die door diverse duo’s, alsmede door de IB-er (Intern Begeleider) en de directie als zodanig werden ervaren. Deze problemen zijn ondanks gesprekken en begeleiding niet op structurele wijze verbeterd, aldus USV. Dit standpunt van USV komt er op neer dat zij er geen vertrouwen (meer) in heeft dat er tussen de directie (dus [L] ) en de collega-leerkrachten enerzijds en [verweerder] anderszijds nog naar behoren kan worden samengewerkt. De te beantwoorden vraag is dus of deze vrees de gevraagde ontbinding als zodanig en haar gevolgen rechtvaardigt.
4.4.
[verweerder] bestrijdt dat er sprake is van een onoplosbaar conflict en een onherstelbare vertrouwensbreuk. Volgens [verweerder] was de mediation die uiteindelijk heeft plaatsgevonden wat betreft USV uitsluitend gericht op het vertrek van [verweerder] bij USV (exit-mediation) en heeft een werkelijk inhoudelijk overleg tussen betrokkenen tot op heden niet plaatsgevonden. Nu vast staat dat van arbeidsongeschiktheid voor het eigen werk geen sprake is, zal dit alsnog moeten gebeuren, in die zin dat er daadwerkelijk (en met name met [L] ) over inhoudelijke zaken en over de samenwerking binnen de school zal moeten worden gesproken, aldus [verweerder] . Pas als zodanig overleg uiteindelijk niet tot een basis voor verdere samenwerking mocht kunnen leiden, is er volgens [verweerder] reden om met elkaar over ontbinding van de arbeidsovereenkomst te praten. Het verzoek tot ontbinding is dan ook prematuur, aldus [verweerder] .
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat USV in deze procedure onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat thans sprake is van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding en dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet langer van USV kan worden gevergd. Aan dit oordeel liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
4.6.
Uit het (hiervoor weergegeven) feitenrelaas in deze zaak volgt dat USV lange tijd heeft vastgehouden aan het standpunt dat [verweerder] ongeschikt is voor zijn eigen werk als groepsleerkracht en dat USV [verweerder] om die reden - ondanks zijn verzoeken daartoe - niet heeft toegelaten zijn werk te hervatten. Eerst ná het deskundigenoordeel van het UWV van 31 maart 2015 waarin is geconcludeerd dat [verweerder] wel geschikt is voor het eigen werk, heeft USV een geheel ander standpunt ingenomen, namelijk dat er sprake is van een onherstelbaar verstoorde verhouding. USV heeft zich bij het deskundigenoordeel van het UWV van 31 maart 2015 neergelegd, echter zonder [verweerder] weer tot zijn werkzaamheden toe te laten. Het (gewijzigde) standpunt van USV kan naar het oordeel van de kantonrechter (op dit moment) niet worden gevolgd.
4.7.
Vast staat dat al vanaf het begin van het dienstverband in 2005 vanuit USV, eerst door [D] en later door [L] , met [verweerder] is gesproken over de samenwerking binnen de school en meer in het bijzonder met zijn duo-partners. Dit is een steeds terugkerend thema geweest dat echter gedurende 8 jaar (periode december 2005 tot en met december 2013) geen reden is geweest voor USV om beëindiging van het dienstverband na te streven. Gebleken is dat zowel door de directie als door [verweerder] zelf van tijd tot tijd aandachtspunten zijn geconstateerd en besproken, dat er in de periode juni 2012-april 2013 een verbetertraject is gevolgd, als ook dat dit verbetertraject in april 2013 positief is afgesloten. De directie heeft destijds expliciet geconcludeerd dat [verweerder] naar tevredenheid functioneerde. Van disfunctioneren was in het voorjaar van 2013 dus geen sprake en van een ernstig verstoorde verhouding evenmin.
4.8.
Dat een ernstig verstoorde verhouding (met de directie dan wel een collega-leerkracht) is ontstaan in de periode vanaf mei 2013 tot het moment waarop [verweerder] begin januari 2014 wegens ziekte is uitgevallen, valt niet aan te nemen. Zo heeft [L] eind oktober 2013 nog aangegeven (zie zijn hiervoor onder 2.14. aangehaalde memo), dat het ook aan het begin van dat schooljaar (dus het schooljaar 2013-2014) in zijn ogen nog steeds naar wens verliep. Dat hij daarbij tegelijkertijd tegenover [verweerder] zorgen heeft geuit en vragen heeft gesteld (zoals over de samenwerking met [N] en contact met ouders) en ook een opmerking heeft gemaakt over de manier waarop [verweerder] volgens hem in de onderlinge communicatie reageert, doet daar niet aan af en kan er in ieder geval niet toe leiden dat moet worden aangenomen dat er destijds sprake was van (een begin van een) ernstig verstoorde verhouding en een gebrek aan vertrouwen in de verdere samenwerking. Dit volgt evenmin uit de door [L] op zondag 12 januari 2014 (kort voor de ziekmelding van [verweerder] op 15 januari 2014 ) aan [N] en [verweerder] gezonden e-mail (zie onder 2.16.). Uit die e-mail als ook uit de daaraan voorafgaande e-mail van [N] van 8 januari 2014 (zie onder 2.15.) blijkt weliswaar dat er destijds in de samenwerking tussen [verweerder] en [N] over en weer wat irritaties waren (hetgeen op zichzelf bij een dergelijke intensieve samenwerking niet uitzonderlijk kan worden genoemd), maar ook dat gezamenlijk zou worden gezocht naar een oplossing daarvoor.
4.9.
Kortom, van signalen ín de periode tot de uitval van [verweerder] in januari 2014, dat er sprake zou zijn van ernstig disfunctioneren dan wel een ernstig verstoorde arbeidsrelatie met [verweerder] blijkt niet. De later afgelegde en door USV in het geding gebrachte verklaringen van enkele collega’s maken dit niet anders en de eerst in juni 2015 schriftelijk afgelegde verklaring van [L] ook niet. De kantonrechter volgt USV dan ook niet in haar standpunt dat zich tot aan de ziekmelding van [verweerder] een verstoorde verhouding tussen [verweerder] enerzijds en de directie en (de overige mensen binnen) het team anderzijds heeft opgebouwd. Weliswaar waren er moeilijkheden in de samenwerking, maar deze rechtvaardigen op zichzelf de kwalificatie ernstig verstoorde arbeidsverhouding niet. Duidelijk is wel dat destijds over die moeilijkheden tussen betrokkenen verder overleg had moeten worden gevoerd, hetgeen echter vanwege de uitval van [verweerder] op 15 januari 2014 en alles wat zich vervolgens daarna heeft afgespeeld, niet is gebeurd.
4.10.
[verweerder] heeft vanaf 15 januari 2014 niet kunnen werken. Zijn enige contact binnen USV was met [L] . USV voert aan dat de relatie tussen USV en [verweerder] gedurende de ziekteperiode (verder) is verhard. Zij wijst er op dat volgens [L] (blijkens zijn schriftelijke verklaring van 15 juni 2015) sprake is een ernstig verstoorde arbeidsrelatie en dat hij het niet verstandig en niet wenselijk acht om met [verweerder] verder samen te werken. Deze verklaring (waarop de kantonrechter bij afwezigheid van [L] bij de mondelinge behandeling geen nadere toelichting van [L] zelf heeft kunnen krijgen), legt bij beantwoording van de vraag of de arbeidsovereenkomst thans moet worden ontbonden echter onvoldoende gewicht in de schaal. Vast staat dat [L] kort voor de uitval van [verweerder] nog aanstuurde op constructief, dus op verdere samenwerking gericht, overleg tussen hem en [verweerder] en [N] en daartoe dus kennelijk mogelijkheden zag. De ziekmelding van [verweerder] en hetgeen daarna heeft plaatsgevonden, kan daar niet aan af doen. Duidelijk is dat [verweerder] zijn werk (al dan niet in aangepaste vorm) bij USV (eerste spoor) medio 2014 en in ieder geval in januari 2015 heeft willen hervatten. USV heeft dat geweigerd en heeft alleen het tweede spoor ingezet en gevolgd, hetgeen de relatie tussen USV, dat wil zeggen [L] , en [verweerder] naar mag worden aangenomen verder heeft bemoeilijkt. Dit valt [verweerder] echter in de gegeven omstandigheden niet aan te rekenen en kan niet dienen als een gegronde reden om thans tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen.
4.11.
USV heeft in dit verband onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een verdere vruchtbare samenwerking tussen [L] en [verweerder] uitgesloten moet worden geacht. Dat er in juni 2015 mediation heeft plaatsgevonden en dit niet tot een onderlinge oplossing heeft geleid, is daartoe onvoldoende. Partijen kunnen zich vanwege de overeengekomen vertrouwelijkheid over de inhoud van die mediation niet uitlaten. Wel staat vast dat partijen het in ieder geval niet eens zijn over de insteek die USV bij deze mediation heeft gehad (alleen gericht op vertrek van [verweerder] of (ook) op terugkeer op de werkvloer).
4.12.
Van USV mag in de gegeven omstandigheden, mede in aanmerking genomen dat [verweerder] al sinds 2005 verbonden is aan de school, worden gevergd dat zij zich als goed werkgever meer inspanningen getroost om de mogelijkheden van terugkeer van [verweerder] samen met hem te bespreken en daadwerkelijk te onderzoeken, desnoods met inschakeling van een onafhankelijke derde.
4.13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevraagde ontbinding zal worden afgewezen.
4.14.
USV zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden
veroordeeld.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt USV in de proceskosten aan de zijde van [verweerder] , tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 september 2015.