ECLI:NL:RBMNE:2015:851

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
UTR 15-342
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake Wmo indicatie huishoudelijke hulp

Op 12 februari 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 23 december 2014, waarbij haar een indicatie voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) was toegekend voor 3 uren per week, geldig van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij stelde dat zij haar huishouden niet goed kon voeren en dat dit haar in ernstige problemen bracht.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. Verzoekster werd verzocht om haar spoedeisend belang nader te onderbouwen, maar heeft geen stukken overgelegd die dit belang onderbouwen. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen acute noodsituatie is die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De enkele stelling van verzoekster dat zij haar huishouden niet goed kan voeren, is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van spoedeisend belang.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/342

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 februari 2015 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: E.M. Schipper-van Ommen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder een indicatie voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aan verzoekster toegekend voor 3 uren per week, met een geldigheid van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. In een geschil als het onderhavige, dient de voorzieningenrechter daarbij de vraag te beantwoorden of uitblijven van de gevraagde voorziening in dit geval leidt tot het ontstaan van een zodanige ernstige situatie dat het niet mogelijk is om de behandeling van de bezwaarprocedure af te wachten.
3. Verzoekster heeft hierover in haar brief van 13 januari 2015 aangevoerd dat zij haar huishouden nu niet goed kan voeren en dat dit haar ernstig in de problemen brengt.
4. Bij brief van 23 januari 2015 is verzoekster verzocht het door haar gestelde spoedeisend belang binnen één week nader te onderbouwen. In deze brief staat dat als verzoekster niet (tijdig) reageert, dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk kan worden verklaard of kan worden afgewezen. Tot op heden verzoekster geen stukken overgelegd ter onderbouwing van het spoedeisend belang van haar verzoek.
5. Gelet op de gedingstukken en hetgeen onder 4. staat, stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoekster geen stukken heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat in haar geval sprake is van een acute noodsituatie die tot het treffen van een voorlopige voorziening noopt. De enkele stelling van verzoekster dat zij haar huishouden nu niet goed kan voeren en dat dit haar ernstig in de problemen brengt, is daarvoor onvoldoende. De voorzieningenrechter neemt daarom aan dat in dit geval het spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ontbreekt. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Bos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.