Op 12 februari 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 23 december 2014, waarbij haar een indicatie voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) was toegekend voor 3 uren per week, geldig van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij stelde dat zij haar huishouden niet goed kon voeren en dat dit haar in ernstige problemen bracht.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. Verzoekster werd verzocht om haar spoedeisend belang nader te onderbouwen, maar heeft geen stukken overgelegd die dit belang onderbouwen. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen acute noodsituatie is die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De enkele stelling van verzoekster dat zij haar huishouden niet goed kan voeren, is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van spoedeisend belang.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.