ECLI:NL:RBMNE:2015:880

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4299
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag financiële tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten op grond van de Wmo

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser had een aanvraag ingediend voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college heeft deze aanvraag op 17 februari 2014 afgewezen, met als reden dat er geen sprake was van een onvoorziene en onverwachte omstandigheid die de verhuizing medisch noodzakelijk maakte. De eiser was al sinds 2002 bekend met de diagnose MS en had vanaf 2009 kunnen sparen voor een verhuizing, aldus het college.

De eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij pas in het najaar van 2013 zich bewust werd van de noodzaak tot verhuizing. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser overwogen, waaronder de rol van zijn (inmiddels ex-)echtgenote en de financiële situatie van eiser ten tijde van de aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de eiser, gezien zijn woonsituatie en inschrijving bij Woningnet in 2009, redelijkerwijs had kunnen anticiperen op een verhuizing en de bijbehorende kosten. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag door het college terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van zelfredzaamheid en de verantwoordelijkheid van individuen om zich voor te bereiden op veranderingen in hun leefsituatie, zelfs wanneer zij te maken hebben met gezondheidsproblemen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/4299

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J. van Ewijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E.H. Siemeling).

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 6 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het bestreden besluit gaat over de afwijzing van eisers aanvraag voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een onverwachte en onvoorziene omstandigheid die de verhuizing van eiser medisch noodzakelijk maakt, omdat eiser al vanaf 2002 bekend was met de diagnose MS en vanaf december 2009 stond ingeschreven bij Woningnet. Om die reden had hij vanaf 2002, en in elk geval vanaf 2009 kunnen sparen voor een verhuizing. Ter zitting heeft verweerder slechts het standpunt gehandhaafd dat eiser vanaf
2009had kunnen sparen voor een verhuizing.
2. Eiser heeft aangevoerd dat hij er weliswaar vanaf 2002 van op de hoogte was dat hij leed aan de ziekte MS, maar dat volstrekt onduidelijk was in welke mate hij daardoor beperkingen zou ondervinden en welk tijdpad daarbij van toepassing zou zijn. De inschrijving bij Woningnet van 2009 was ingegeven door gezinsuitbreiding en had niets te maken met het verloop van de ziekte bij eiser. Pas in het najaar van 2013 waren zijn klachten zodanig, dat de noodzaak tot verhuizing voorzienbaar was. Verweerder heeft ten onrechte in het bestreden besluit geen overwegingen gewijd aan de stelling van de deskundige en behandelend specialist. Verweerder heeft bovendien onvoldoende onderzocht in hoeverre de cognitieve beperkingen van eiser die door de MS zijn ontstaan, hebben geleid tot een gunstiger inschatting van het ziektebeeld door eiser. Het standpunt van verweerder dat eiser een gezin en netwerk had om hem daarin te begeleiden gaat niet op, omdat de (inmiddels ex-)echtgenote van eiser weliswaar met eiser in één huis woonde, maar volstrekt haar eigen gang ging en de familie van eiser zich wat meer op afstand hield vanuit de gedachte dat zijn (inmiddels ex-)echtgenote hem steunde. Daarbij komt dat eiser niet over de financiële mogelijkheden beschikte om te reserveren voor zijn verhuizing. Ten tijde van de aanvraag van de urgentie was eiser verwikkeld in een echtscheiding en in de vier jaar voorafgaand daaraan had eiser evenmin een reële mogelijkheid om te reserveren. Er was toen weliswaar sprake van een hoger gezinsinkomen, maar eiser kon daarover niet beschikken omdat zijn (inmiddels ex-)echtgenote en hij hun afzonderlijke inkomsten niet met elkaar deelden en hij van zijn bescheiden inkomen de huur van de woning betaalde.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. Artikel 4, eerste lid, van de Wmo bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon met een beperking of een chronisch psychisch probleem en met een psychosociaal probleem ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:
  • a. een huishouden te voeren;
  • b. zich te verplaatsen in en om de woning;
  • c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;
  • d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Artikel 4, tweede lid, van de Wmo bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Artikel 3 van de Verordening voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning 2013 bepaalt dat als ondersteuning wordt aangevraagd het volgende afwegingskader gehanteerd:
  • a. er is sprake van een objectiveerbare belemmering;
  • b. de belanghebbende kan niet of niet voldoende in eigen oplossingen voorzien;
  • c. algemene of collectieve voorzieningen bieden geen of onvoldoende oplossing;
  • d. er is geen voorliggende voorziening;
  • e. de aangevraagde ondersteuning is, naar objectief geldende maatstaven, de goedkoopst compenserende voorziening;
  • f. de aangevraagde ondersteuning is in overwegende mate op het individu gericht waarbij rekening wordt gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende.
5. Met in achtneming van het voorgaande wettelijk kader, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het geval van eiser geen sprake was van een onvoorziene en onverwachte verhuizing, dat hij redelijkerwijs heeft kunnen sparen voor deze verhuizing en er daarom geen reden bestaat voor het verstrekken van een financiële tegemoetkoming.
6. Daargelaten de vraag of het uitgangspunt dat eiser vanaf 2002 al heeft kunnen sparen voor een eventueel noodzakelijke verhuizing een juiste is, volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat gezien de gezins- en woonsituatie van eiser een verhuizing vanaf 2009 voorzienbaar was. Dit blijkt uit de omstandigheid dat eiser zich zelf in 2009 heeft ingeschreven bij Woningnet voor een andere woning. Dat de reden voor het op termijn willen verhuizen naar een andere woning op dat moment gelegen was in de gezinsuitbreiding van eiser en niet in een verergering van zijn klachten als gevolg van zijn ziekte, doet niets af aan het gegeven dat eiser vanaf 2009 al rekening kon houden met de mogelijkheid van een verhuizing in de nabije toekomst en met de daarbij behorende kosten. De rechtbank ziet niet in waarom van eiser niet verwacht kan worden dat hij, evenals mensen zonder beperkingen, zich in financiële zin voorbereid op een gebeurtenis als een verhuizing, omdat een dergelijke gebeurtenis nu eenmaal onderdeel uitmaakt van het gebruikelijke leefpatroon van een mens met veranderende behoeften. Gesteld noch gebleken is dat eiser als gevolg van cognitieve beperkingen niet tot reserveren in staat was.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Slootweg, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.