ECLI:NL:RBMNE:2015:8867

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
UTR 15/6316
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot uitsluiting van Ajax-supporters bij uitwedstrijd tegen FC Utrecht

Op 11 december 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen de Supportersvereniging AJAX en de burgemeester van de gemeente Utrecht. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening tegen het besluit van de burgemeester om supporters van Ajax niet toe te laten bij de uitwedstrijd tegen FC Utrecht op 13 december 2015. De burgemeester had op 23 november 2015 een vergunning verleend aan FC Utrecht voor het houden van de wedstrijd, maar met de voorwaarde dat het vak voor uitsupporters leeg zou blijven, vanwege zorgen over de openbare orde en veiligheid. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot dit besluit had kunnen komen, gezien de risico's van ordeverstoringen tussen de supportersgroepen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de Ajax-supporters niet zwaarder wogen dan de noodzaak om de openbare orde te waarborgen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/6316
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 december 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
Supportersvereniging AJAX, te Amsterdam, verzoeker
(gemachtigde: mr. T.J. van Vugt en mr. R. Rensing),
en
de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. N. Verkerk en mr. P. van Doorn).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: FC Utrecht B.V., te Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2015 (het besluit) heeft verweerder aan FC Utrecht B.V. (FC Utrecht) een vergunning verleend voor het houden van de wedstrijd FC Utrecht-AFC Ajax op 13 december 2015 in stadion Galgenwaard te Utrecht.
Verzoeker heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2015. Namens verzoeker is verschenen [vertegenwoordiger verzoeker] , bijgestaan door diens gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is verschenen: [basisteamchef] , basisteamchef politie Utrecht. Namens de derde-partij is verschenen: [coördinator] , coördinator wedstrijdorganisatie en veiligheid FC Utrecht.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verweerder heeft op grond van artikel 2.17 van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010 (APV) aan FC Utrecht een vergunning verleend voor de wedstrijd FC Utrecht-AFC Ajax op 13 december 2015 in stadion Galgenwaard te Utrecht. De wedstrijd is aangemerkt als een wedstrijd met een hoog risico (categorie C). Aan de vergunning zijn aanvullende voorschriften verbonden, waaronder het voorschrift dat het vak voor uitsupporters leeg blijft. Dit betekent dat Ajax-supporters de wedstrijd niet kunnen bijwonen. Verweerder heeft zich daartoe genoodzaakt gezien nadat de KNVB, vanwege het feit dat een aantal FC Utrecht-supporters spreekkoren heeft geuit tijdens de wedstrijd FC Utrecht-AFC Ajax op 5 april 2015, aan FC Utrecht de sanctie heeft opgelegd dat de Bunnikside bij de komende wedstrijd op 13 december 2015 leeg moet blijven, en FC Utrecht vervolgens heeft besloten de seizoenkaarthouders van de Bunnikside elders in het stadion te plaatsen. Volgens verweerder zouden de beide supportersgroepen daardoor te dicht bij elkaar zitten waardoor het risico op ordeverstoringen zodanig groot is, dat een veilig verloop van de wedstrijd niet kan worden gegarandeerd.
3. De voorzieningenrechter heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennis genomen van het door verweerder vertrouwelijk overgelegde document. Verzoeker heeft daartoe ter zitting toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
4. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verzoeker belanghebbende is bij het besluit. Anders dan verweerder heeft betoogd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker een rechtstreeks belang heeft bij het besluit. Gelet op de statutaire doelstelling van verzoeker behartigt verzoeker het collectieve belang van alle Ajax-supporters en met name dat van haar leden. Nu het feit dat de Ajax-supporters de wedstrijd niet kunnen bijwonen een direct gevolg is van het besluit, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker rechtstreeks in haar belangen is geraakt. Verzoeker moet dan ook worden aangemerkt als belanghebbende bij het besluit.
5. De voorzieningenrechter zal derhalve een voorlopig oordeel geven over de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om in het kader van de openbare orde en veiligheid aan de vergunning het voorschrift te verbinden dat het uitvak leeg blijft.
6. Verzoeker betoogt dat aan het opnemen van het voorschrift een ondeugdelijke belangenafweging ten grondslag is gelegd en voert daartoe het volgende aan. FC Utrecht heeft naar aanleiding van de sanctie van de KNVB niet besloten de seizoenkaarthouders van de Bunnikside uit het stadion te weren, maar heeft besloten die seizoenkaarthouders elders in het stadion een plek te bieden. Dit zou FC Utrecht contractueel tegenover hen verplicht zijn. Blijkbaar heeft verweerder aan het contractueel belang van FC Utrecht een zodanig gewicht toegekend dat niet is besloten de seizoenkaarthouders van de Bunnikside uit het stadion te weren, maar, in plaats daarvan, de Ajax-supporters. Door het contractuele belang van FC Utrecht te laten prevaleren, heeft verweerder voorts in strijd gehandeld met het specialiteitsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 3:4, eerste lid, van de Awb. Op grond van dit artikel weegt een bestuursorgaan slechts die belangen af waarvoor de betreffende regeling in het leven is geroepen. Nu artikel 2:17 van de APV in het leven is geroepen om de openbare orde en veiligheid bij voetbalwedstrijden te kunnen garanderen, mag verweerder bij de verlening van dergelijke vergunningen en het verbinden van voorschriften daaraan slechts openbare orde-aspecten betrekken. Het contractuele belang van FC Utrecht valt daar niet onder. Het besluit kan daarom niet in stand blijven, aldus verzoeker.
7. De voorzieningenrechter deelt het standpunt van verzoeker niet. Uit het besluit, in samenhang bezien met de brief aan de raadscommissie Mens en Samenleving van 29 oktober 2015, die wat betreft de motivering van de in het besluit opgenomen voorschriften als ingelast moet worden beschouwd, maakt de voorzieningenrechter op dat er vanuit de raadscommissie vragen zijn gesteld over de sanctie van de KNVB, alsook over het plan van FC Utrecht om de seizoenkaarthouders van de Bunnikside elders in het stadion te plaatsen. Verweerder heeft daarom onderzoek gedaan naar de vraag of seizoenkaarthouders uit de Bunnikside wel plaats mochten nemen in andere vakken, en heeft die vraag, zo begrijpt de voorzieningenrechter, in dat kader voor een second opinion voorgelegd aan advocatenkantoor Van Benthem & Keulen. Uit het onderzoek is volgens verweerder gebleken dat de door de KNVB opgelegde sanctie niet inhoudt dat de seizoenkaarthouders van de Bunnikside (ongeveer 2.000 personen) uit het stadion worden geweerd, maar alleen dat het betreffende vak leeg blijft. Verweerder zag zich derhalve geconfronteerd met het plan van FC Utrecht om de seizoenkaarthouders van de Bunnikside elders een plek in het stadion te bieden en heeft, gelet daarop, aanvullende maatregelen noodzakelijk geacht. Uit het voorgaande maakt de voorzieningenrechter op dat verweerder onderzoek heeft gedaan naar de ontstane situatie, maar de contractuele plicht als zodanig niet als belang heeft meegewogen in het kader van de openbare orde.
8. Zoals blijkt uit het besluit, alsook uit de toelichting van verweerder ter zitting, hebben de Bunnikside-supporters, nu zij bij deze wedstrijd verspreid over de lange zijdes van het stadion komen te zitten, makkelijker toegang tot het uitvak dan wanneer zij, zoals normaal gesproken het geval is, in het vak van de Bunnikside zitten. Gelet op de grote animositeit tussen de beide supportersgroepen is het risico op provocaties en het daadwerkelijk moeten ingrijpen daardoor groter dan anders en is er ook een groter risico voor de veiligheid van de overige supporters in het stadion. Bovendien zijn, zoals ter zitting eveneens is toegelicht, de lange zijdes van het stadion minder goed ingericht voor handhavend optreden dan de Bunnikside en het uitvak, die tegenover elkaar zijn gelegen aan de uiteinden van het stadion. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat de feitelijke situatie in het stadion een groot risico op verstoring van de openbare orde en veiligheid met zich brengt. Verweerder heeft daarom in redelijkheid ten behoeve van de openbare orde en veiligheid aanvullende maatregelen noodzakelijk geacht. De stelling van verzoeker dat aanvullende maatregelen niet nodig zijn, onder meer omdat de Ajax-supporters het stadion via een tunnel ingaan, slaagt daarom niet.
9. Hoewel in het besluit als zodanig niets is vermeld over de vraag of verweerder heeft gekeken naar alternatieven, blijkt uit de brief aan de raadscommissie van 29 oktober 2015, alsook uit de toelichting van verweerder ter zitting, dat verweerder de alternatieven heeft overwogen. Uit de brief van 29 oktober 2015 blijkt dat verweerder heeft overwogen de supporters die zich schuldig hebben gemaakt aan de spreekkoren uit het stadion te weren, maar dat dit niet mogelijk is omdat deze niet konden worden geïdentificeerd. Ook het weren van de seizoenkaarthouders van de Bunnikside is geen optie, nu het om ongeveer 2000 mensen gaat, terwijl de Bunnikside in totaal uit 5000 mensen bestaat. De identiteit van de overige 3000 Bunnikside-supporters zonder seizoenkaart is niet bekend. Zij zouden dus alsnog een toegangskaart voor elders in het stadion kunnen verkrijgen, waardoor de kans op ordeverstoring blijft bestaan. Omdat de identiteit van de overige 3000 Bunnikside-supporters niet bekend is, is het evenmin mogelijk om de hele Bunnikside te weren. Verweerder heeft voorts ter zitting aangegeven dat het weren van alle FC Utrecht-supporters, gelet op het aantal mensen dat daardoor benadeeld zou worden, buitenproportioneel zou zijn. Het weren van de Ajax-supporters is daarom, nu dit een kleinere groep betreft (ongeveer 1200 personen) de minst slechte optie, aldus verweerder. De voorzieningenrechter acht de afweging van verweerder niet onredelijk.
10. De voorzieningenrechter begrijpt dat het voor de supporters van Ajax oneerlijk voelt dat zij in dezen worden geraakt terwijl de sanctie van de KNVB aan FC Utrecht is gericht. Het besluit van verweerder is echter niet gericht op het recht doen aan die sanctie, maar op het waarborgen van de openbare orde en veiligheid tijdens de wedstrijd. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding voor de conclusie dat het in het kader van openbare orde en veiligheid beter was geweest om alle supporters van FC Utrecht te weren, dan wel de wedstrijd geheel zonder publiek te laten plaatsvinden.
11. Nu verweerder in het kader van de openbare orde en veiligheid in redelijkheid heeft kunnen besluiten aan de vergunning het voorschrift te verbinden dat het uitvak leeg blijft, ziet de voorzieningenrechter, anders dan verzoeker voorts heeft betoogd, geen aanleiding voor de conclusie dat sprake is van misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:3 van de Awb. De voorzieningenrechter acht daarnaast de stelling van verzoeker dat het voorschrift onverbindend zou zijn, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, onbegrijpelijk. De vergelijking met de in dit verband door verzoeker aangehaalde jurisprudentie gaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op.
12. Nu het bezwaar gelet op het voorgaande geen redelijke kans van slagen heeft, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Praamstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.