ECLI:NL:RBMNE:2015:9163

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
C/16/396512 / FT RK 15/1528 en C/16/396517 / FT RK 15/1532
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord in het kader van de schuldsanering

In deze zaak hebben verzoekers, een echtpaar, op 25 augustus 2015 een verzoekschrift ingediend tot toelating tot de schuldsanering en tot vaststelling van een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 november 2015. Verzoekers boden hun schuldeisers een regeling aan waarbij zij een percentage van hun schulden zouden terugbetalen, maar verweerster, Implant Clinic, Training & Consultancy B.V., weigerde in te stemmen met deze regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers niet te goeder trouw zijn geweest bij het aangaan van hun schulden, vooral omdat verzoekster een dure tandheelkundige behandeling heeft gekozen zonder rekening te houden met haar financiële situatie. De rechtbank concludeert dat het belang van verweerster bij het weigeren van de regeling zwaarder weegt dan het belang van verzoekers bij een snelle schuldenvrije toekomst. Het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
locatie Utrecht
zaaknummers: C/16/396512 / FT RK 15/1528 en C/16/396517 / FT RK 15/1532
nummer verklaring: -
uitspraakdatum: 10 december 2015
uitspraak op grond van artikel 287a van de Faillissementswet (‘dwangakkoord’)
enkelvoudige kamer
in de zaak van
[verzoeker],
geboren op [1977] te [geboorteplaats] ,
hierna: verzoeker,
[verzoekster],
geboren op [1977] te [geboorteplaats] ,
hierna: verzoekster,
beiden wonende [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
gezamenlijk hierna: verzoekers,
tegen
IMPLANT CLINIC, TRAINING & CONSULTANCY B.V.,
gevestigd te Zeist,
vertegenwoordigd door dr. [A] , directeur,
hierna: verweerster.

1.De procedure

1.1.
Bij verzoekschrift van 25 augustus 2015 hebben verzoekers verzocht tot toelating tot de schuldsanering. In dat verzoekschrift hebben zij verzocht tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw.).
De mondelinge behandeling van het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord heeft plaatsgevonden ter zitting van 12 november 2015.
Op die zitting zijn gehoord verzoekers, bijgestaan hun schuldhulpverleenster mw. [B] , werkzaam bij de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug en, namens verweerster, dr. [A] voornoemd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
Verzoekers hebben in juni 2014 een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers. Dit akkoord houdt – samengevat – in dat verzoekers hun concurrente crediteuren een percentage aanbieden van 4,56% en hun preferente schuldeisers het dubbele daarvan. Voor de uitvoering van dat akkoord is een netto saneringskrediet van € 2.082,38 beschikbaar.
2.2.
De onder 2.1. bedoelde schuldregeling is door alle schuldeisers behalve verweerster aanvaard.
2.3.
Uit de toelichting op de aangeboden schuldregeling blijkt dat de verzoekers een maandelijks inkomen hebben van € 1.229,65 en dat voor hen een vrij te laten bedrag is berekend met behulp van de Recofa-methode van € 1.438,14. Bij gelijkblijvende omstandigheden is er derhalve bij toepassing van de schuldsaneringsregeling geen afloscapaciteit, terwijl aan bewindvoerderssalaris (ten minste) € 3.701,00 is verschuldigd.
2.4.
Verzoeker is 100% afgekeurd en ontvangt een WAO uitkering van € 1.138,84. Verzoekster werkt niet, maar ontvangt maandelijks € 97,92 aan heffingskorting. Uit de rapportage van De Medisch Adviseur van 20 april 2015 volgt dat verzoekster medisch gezien in staat is om te werken. Er zijn beperkingen ten aanzien van representatieve functies in verband met haar gebitsproblemen, ten aanzien van het werken onder grote werk- en tijdsdruk en met grote verantwoordelijkheid. Verzoekster heeft sinds 2002 niet meer gewerkt.
2.5.
Indien verzoekster 30 uur per week zou gaan werken, zou het gezamenlijk inkomen € 1.945,61 bedragen en het vrij te laten bedrag € 1.794,33. De afloscapaciteit bedraagt onder die omstandigheden € 54,00 per maand, aldus de schuldhulpverleenster. Waarom rekening is gehouden met een 30-urige werkweek in plaats van een 36-urige werkweek is niet toegelicht.
2.6.
Verzoekster heeft inmiddels haar gebitsproblemen in Rotterdam laten verhelpen. De broer van verzoekster heeft, naar zeggen van verzoekers, de daarmee gemoeide kosten voor zijn rekening genomen.
2.7.
Verzoekster heeft op 26 januari 2012 een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend. Omdat zij twee keer niet ter zitting verscheen, heeft de rechtbank dat verzoek als ingetrokken beschouwd.
2.8.
Verzoekers hebben tot nu toe € 1.718,60 gespaard voor de schuldeisers.

3.Het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord

3.1.
Verzoekers hebben in het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling de rechtbank verzocht verweerster te bevelen in te stemmen met de onder 2.1 bedoelde schuldregeling.
3.2.
Verweerster bestrijdt het verzoek. Zij heeft als reden voor het onthouden van haar instemming opgegeven dat verzoekster bij aanvang van de behandeling van haar gebitsproblemen wist dat zij niet in staat zou zijn deze te betalen. Verzoekster heeft voorafgaande de behandeling een schriftelijk behandelplan met gespecificeerde kosten gekregen en ondertekend. Zij is zich bewust geweest van de financiële consequenties. Verzoekster heeft de afbetalingsregeling voor het eerste deel van de behandeling gestaakt. Het tweede deel van de behandeling is nog niet afgerond en daarom niet bij verzoekster in rekening gebracht. Verweerster heeft hiervoor al kosten gemaakt (de implantaten zijn al besteld en gemaakt), maar deze zullen naar verwachting evenmin door verzoekster worden voldaan. Het tweede deel van de behandeling is in overleg met verzoekster opgeschort tot er duidelijkheid zou zijn over de kosten en de betaling. Verzoekster heeft hiermee ingestemd.
Doordat verweerster op enig moment werd benaderd door een Belgische tandarts met enkele vragen over de door verweerster bij verzoekster tot dan toe uitgevoerde behandelingen, kwam verweerster er toevallig achter dat verzoekster probeerde via die tandarts de behandeling af te laten maken.
Ter zitting heeft verweerster, bij monde van dr. [A] , nog aangevoerd, dat verzoekster, ondanks dat er goedkopere alternatieven zijn, gekozen heeft voor de meest luxe variant. Een variant waarvoor verzekeraars geen bijdrage betalen. Ondanks dat de kleur van de kronen niet goed was, heeft verzoekster er op aangedrongen deze toch te plaatsen. Verweerster heeft dat geweigerd omdat een dergelijke plaatsing niet in overeenstemming is met haar professionele standaard. Kort daarna kwam er bericht over de problematische schuldpositie. De broer van verzoekster heeft verweerster aangeboden de kosten in maandelijkse termijnen te betalen. Gelet op de door verzoekster afgebroken eerdere betalingsregeling heeft verweerster hiermee niet ingestemd.

4.De beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord

4.1.
Het verzoek zal slechts kunnen worden toegewezen als de verweerster in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de verzoekers of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
4.2.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van haar vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering van verweerster, is het belang van verweerster bij weigering van die regeling een gegeven.
4.3.
De bij de hiervoor onder 4.1. genoemde afweging betrokken belangen van de overige schuldeisers komt minder gewicht toe dan ten tijde van de aanvaarding van het aanbod door die schuldeisers en de verwerping van het aanbod door verweerster. Destijds leken de vooruitzichten voor de schuldeisers bij aanvaarding van het aangeboden akkoord gunstiger dan bij verwerping daarvan, zodat het uitgangspunt gold dat verweerster in redelijkheid niet tot weigering van instemming kon komen.
Inmiddels is de schuldenlast echter hoger dan de schuldenlast op basis waarvan in juni 2014 het akkoord werd aangeboden. Uit de door de schuldhulpverlener overgelegde stukken blijkt dat de schuldenlast thans € 42.044,54 bedraagt, daaronder begrepen aan preferente schulden € 5.060,24. Ten tijde van het aanbod bedroeg de schuldenlast € 41.566,54, waaronder begrepen aan preferente schulden € 4141,24.
Aangezien het saneringskrediet niet is verhoogd, staat nu al vast dat de schuldeisers in het minnelijke traject een lager bedrag krijgen uitgekeerd dan waar ze, toen ze het aanbod aanvaarden, vanuit gingen. Nu verzoekers het aangeboden akkoord niet kunnen nakomen, hebben de overige schuldeisers geen belang bij oplegging van het dwangakkoord.
4.4.
De afweging van de hiervoor onder 4.1. genoemde belangen van verzoekers enerzijds en verweerster anderzijds, valt uit in het nadeel van verzoekers.
Verzoekster heeft bij de totstandkoming en bij de uitvoering van de door haar en verweerster aangegane overeenkomst niet eerlijk gehandeld, terwijl verweerster daarentegen transparant is geweest. Niet weersproken is immers dat verweerster een behandelplan en een kostenopgave heeft opgesteld, de behandeling en kosten met verzoekster heeft besproken en verzoekster heeft gewezen op het bestaan van goedkopere ingrepen die verzoeksters gebitsproblemen ook zouden oplossen. Niettemin heeft verzoekster gekozen voor de duurste, niet verzekerde, variant en het daarbij behorende behandelplan ondertekend.
Gelet op het eerdere verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (in 2012) heeft verzoekster die keuze gemaakt terwijl zij al problematische schulden had. Nu er ook goedkopere varianten waren die ook tot een oplossing hadden geleid, is de rechtbank van oordeel dat verzoekster niet te goeder trouw is geweest bij het aangaan van deze verplichting.
Bij de uitvoering van de overeenkomst is verzoekster evenmin te goeder trouw geweest: zij heeft verweerster materialen laten bestellen hoewel zij, dat is ter zitting niet weersproken, na afronding van de voorbereidende behandeling verweerster had kunnen informeren over haar betalingsverplichting. Verweerster had dan de materiaalkosten ad € 1.800,-- kunnen vermijden. Bovendien heeft verzoekster door de behandeling te laten afmaken door een andere tandarts en die tandarts, volgens haar zeggen, te laten betalen door haar broer, aan verweerster de mogelijkheid onthouden om in ieder geval een deel van haar kosten vergoed te krijgen.
4.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan bij de beoordeling van het onderhavige verzoek de vergelijking van het aanbod in het minnelijke traject en de wettelijke regeling achterwege blijven: de kans dat verzoekers tot die wettelijke regeling worden toegelaten acht de rechtbank gering. Het aanbod zal moeten worden vergeleken met de situatie waarin de schuldeisers volgens de ‘normale regels’ verhaal kunnen nemen op het volledige vermogen van hun schuldenaar tot verzoekers in aanmerking komen voor een wettelijke schuldsaneringsregeling.
4.6.
Op basis van de huidige omstandigheden kunnen de schuldeisers hun vorderingen verhalen op alle goederen van verzoekers, inclusief het inkomen dat zij boven de beslagvrije voet – thans € 1.340,43 – ontvangen. Dit betekent dat op dit moment er geen verhaal op het inkomen van verzoekers mogelijk is, maar niet is uit te sluiten dat verzoekers, althans verzoekster, in de toekomst alsnog meer inkomen zullen verwerven. De door de Medische Adviseur vastgestelde beperkingen voor representatieve functies vanwege verzoeksters slechte gebit bestaan na de behandeling in Rotterdam niet meer, zo heeft de rechtbank ter zitting - zelfs van enige afstand - kunnen constateren. Dat verzoekster vanaf 2002 niet heeft gewerkt en zelf van mening is dat zij niet tot werken in staat is, doet daar niet van af.
Naast de vordering van verweerster op verzoekster zoals deze is meegenomen in het minnelijke traject, heeft verweerster voor het tweede deel van de behandeling van verzoekster al ongeveer € 1.800,00 aan leveranciers moeten betalen. Verweerster heeft dit bedrag tot nu toe niet in rekening kunnen brengen, omdat de behandeling nog niet afgerond was. Nu verzoekster haar gebitsproblemen – zonder overleg met verweerster – elders heeft laten verhelpen, kan verweerster de behandeling ook niet meer afronden. In geval van afwijzing van het dwangakkoord kan verweerster alsnog de reeds gemaakte kosten bij verzoekster in rekening en kan zij proberen ook die kosten op verzoekers te verhalen.
Het belang van verweerster bij afwijzing van het verzoek neemt daardoor in gewicht toe.
4.7.
Bij voormelde afwegingen lijkt vooral de keuzes van verzoekster een doorslaggevende rol te spelen bij de afweging van de belangen van verzoekers enerzijds en verweerster anderzijds. Daardoor zou ten onrechte de indruk kunnen ontstaan dat aan het handelen van verzoeker bij die belangenafweging geen betekenis toe komt.
Ten onrechte, omdat verzoeker door niet te verhinderen, althans niet te trachten te verhinderen, dat zijn echtgenote bij haar handelen de keuzes maakte die zij heeft gemaakt, dat handelen mede heeft bewerkstelligd. Verzoeker had zich bij (een poging tot) dat verhinderen gesteund kunnen voelen door het bepaalde in artikel 1:81 van het Burgerlijk Wetboek, welk artikel, voor zover hier relevant, mede voorschrijft dat echtgenoten elkander hulp en bijstand zijn verschuldigd, onder welke hulp en bijstand ook het (indien mogelijk) behoeden voor laakbaar gedrag mag worden begrepen. Verzoeker had zich in ieder geval kunnen laten leiden door eigen belang, nu op grond van het bepaalde in artikelen 1:84 en 1:85 van het Burgerlijk Wetboek de door verzoeksters keuzes opgeroepen kosten behoren tot de kosten van de (gewone gang van de) huishouding, zodat zij ten laste komen van het gemene inkomen en ook verzoeker geheel aansprakelijk is voor de door verzoekster jegens verweerster aangegane verbintenissen.
4.8.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van verzoekers op een snelle schuldenvrije toekomst niet opweegt tegen het belang van verweerster bij weigering. Het verzoek zal dus worden afgewezen.
4.9.
Verzoekers hebben desgevraagd verklaard dat in geval van afwijzing van het verzoek tot vaststellen van een dwangakkoord het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te willen handhaven. Op het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wordt bij afzonderlijk vonnis beslist.

5.5. De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.F. van Vugt en in het openbaar uitgesproken op
10 december 2015.