ECLI:NL:RBMNE:2015:9197

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
UTR - 15/2763
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning WGA-uitkering gegrond, bestreden besluit vernietigd, rechtsgevolgen in stand gelaten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 december 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan eiseres door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 april 2015, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, geboren in 1975, arbeidsongeschikt was geraakt als gevolg van langdurige psychische problemen. De rechtbank heeft de feiten en de besluitvorming van het UWV beoordeeld, waarbij zij heeft gekeken naar de medische en arbeidsdeskundige rapportages die aan de besluitvorming ten grondslag lagen.

De rechtbank oordeelde dat het UWV de toekenning van de WGA-uitkering op een zorgvuldige manier had onderbouwd, maar dat het bestreden besluit niet volledig was, omdat het UWV niet had gereageerd op de beroepsgrond van eiseres over de berekening van het dagloon. Dit was in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de toekenning van de WGA-uitkering aan eiseres blijft bestaan, maar dat het UWV het griffierecht en de proceskosten van eiseres moet vergoeden. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 980,- en het griffierecht op € 45,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/2763

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. O. Labordus),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres per
16 oktober 2014 een loongerelateerde uitkering toegekend als bedoeld in de regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikte (WGA), op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 15 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2015. Eiseres is niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. E. Witte.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is geboren op [1975] . Eiseres had van 1 november 2011 tot 1 november 2012 een tijdelijk contract bij de [naam stichting] ( [naam stichting] ) te Hazerswoude. Op 18 oktober 2012 is eiseres in verband met langdurige psychische problemen arbeidsongeschikt geraakt voor haar werk als projectcoördinator (maatgevende functie) voor 30 uur in de week. Eiseres heeft op 30 juni 2014 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Vervolgens is verweerder gekomen tot de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluitvorming.
2. Het bestreden besluit gaat over de beslissing van verweerder tot toekenning van een WIA-uitkering in de vorm van een loongerelateerde WGA-uitkering aan eiseres met ingang van 16 oktober 2014, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-80% (67,94%). Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op medische en arbeidsdeskundige rapportages, die onderdeel uitmaken van het bestreden besluit.
3. Ter zitting heeft eiseres de beroepsgrond betreffende de hoogte van het maatmanloon en het verzoek om schadevergoeding ingetrokken. De rechtbank zal die grond en dat verzoek dan ook niet bespreken.
4. Eiseres betoogt dat zij medisch meer beperkt is dan door verweerder aangenomen en dat zij de geduide functies niet kan uitvoeren.
5. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. Dit is bepaald in artikel 4 van de Wet WIA.
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Dit is bepaald in artikel 5 van de Wet WIA.
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek waarvan de strekking en vereisten zijn omschreven in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb). Dit is bepaald in artikel 6 van de Wet WIA.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze rapportages op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapportages en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht is het echter aan eiser om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een medicus noodzakelijk. De rechtbank verwijst naar de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals de uitspraak van 29 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4449.
7. Verzekeringsarts [A] heeft de dossiergegevens bestudeerd, eiseres onderzocht en aanvullend informatie ingewonnen bij de medisch specialist. In zijn rapportage van 19 september 2014 is hij uitgegaan van een hoofddiagnose persoonlijkheidsstoornis NAO en hiermee verband houdende slaapstoornis, naast een eetstoornis. Op basis van het onderzoek heeft hij geconcludeerd dat bij eiseres sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Eiseres is aangewezen op werkzaamheden met een goed afgebakend en duidelijk takenpakket in een voorspelbare werksituatie waarbij er geen sprake is van een bovennormale tijdsdruk en conflicthantering, waarbij zij geen ingrijpende beslissingen hoeft te nemen, geen bovennormale verantwoordelijkheid heeft en zij geen leiding hoeft te geven. In verband met haar medicatie mag eiseres niet werken op risicovolle plaatsen en niet beroepsmatig voertuigen besturen. Eiseres is aangewezen op niet zwaar lichamelijk belastende werkzaamheden. De verzekeringsarts acht eiseres voor ongeveer 6 uur per dag belastbaar, en er dient sprake te zijn van regelmatige werktijden. De belastbaarheid van eiseres is vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 september 2014.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep, [B] , heeft het dossier bestudeerd met daarin informatie van de huisarts van 31 juli 2014, van PsyQ van
21 juli 2014 en van de neuroloog van 30 mei 2015. Hij heeft de hoorzitting bijgewoond en aansluitend eiseres lichamelijk onderzocht en zich een indruk van haar psyche gevormd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapportage van 4 februari 2015. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is geen sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres meer beperkt geacht ten aanzien van conflicthantering. Daarom heeft hij een aangepaste FML van 4 februari 2015 opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet gelet op het dagverhaal van eiseres en de rustmomenten geen aanleiding om een verdergaande urenbeperking dan 6 uur per dag / 30 uur per week aan te nemen.
9. In beroep heeft eiseres niet uiteengezet op welke wijze zij medisch meer beperkt zou zijn dan aangenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarnaast heeft eiseres geen medische informatie overgelegd waarin steun kan worden gevonden voor haar betoog. Eiseres heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat het medische oordeel van verweerder bij het bestreden besluit onjuist is. De tegen de medische beoordeling gerichte beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiseres heeft, met betrekking tot het arbeidskundige aspect van de schatting, gesteld de geduide functies niet te kunnen verrichten, maar geen – specifieke – overschrijdingen van haar belastbaarheid aangevoerd.
11. De arbeidsdeskundige [C] heeft eiseres blijkens zijn rapportage van
19 september 2014 in staat geacht de geduide functies van wikkelaar (SBC-code 267050), machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) en de aanvullend geduide functies inpakker (SBC-code 111190) en productiemedewerker textiel (SBC-code 272043) te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep,
[D] , heeft in de in bezwaar aangepaste FML aanleiding gezien in plaats van de twee laatstgenoemde functies twee andere functies te selecteren, namelijk: productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en inpakker (SBC-code 111190). Dit blijkt uit zijn rapportage van 15 april 2015.
12. Met de rapportages van de arbeidsdeskundigen van 19 september 2014 en
15 april 2015, gelezen in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige rapportages en de gegevens uit het Claim- Beoordelings en BorgingsSysteem (CBBS), is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiseres zoals omschreven in de FML van 4 februari 2015.Uitgaande van de juistheid van de door verweerder bij eiseres aangenomen beperkingen, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres de werkzaamheden behorende bij de aan haar voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten. Verweerder heeft deze functies aan de schatting ten grondslag kunnen leggen.
13. Aan de hand van de middelste van de drie functies waarmee het hoogste inkomen kan worden verworven (het mediane loon), heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de verdiencapaciteit van eiseres bepaald en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres gehandhaafd op 67,94%. Dat is tussen 35% en 80%, zodat verweerder de uitkering ingevolge de Wet WIA (WGA) terecht per 16 oktober 2014 aan eiseres heeft toegekend.
14.1
Eiseres heeft vervolgens aangevoerd dat het dagloon onjuist is vastgesteld, doordat geen rekening is gehouden met de opgebouwde 13e maand. Ter zitting heeft eiseres nog gewezen op de salarisstrook van oktober 2012. Daarin wordt de 13e maand wel specifiek genoemd. De 13e maand is niet uitbetaald maar wel opgebouwd, en volgens eiseres daarom genoten in de zin van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit).
14.2
Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 13 oktober 2015 specifiek de berekening van het dagloon uiteengezet. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de opgebouwde vakantietoeslag en 13e maand in de referteperiode wel mee worden genomen bij de berekening van het maatman-inkomen, maar niet bij de berekening van het dagloon. Deze berekening is bij eiseres correct toegepast.
15.1
Op 1 juni 2013 is het Dagloonbesluit in werking is getreden. Bij dat besluit is onder andere de berekening van het dagloon vereenvoudigd. Hoofdstuk 3 van het Dagloonbesluit bevat bepalingen voor vaststelling van dagloon Wet WIA en WAO.
Artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit (dagloon en maandloon) bepaalt dat voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Artikel 13, tweede lid, van het Dagloonbesluit bepaalt dat in afwijking van het eerste lid in het in artikel 21 bedoelde geval het dagloon op de daar genoemde wijze wordt vastgesteld.
Artikel 13, derde lid, van het Dagloonbesluit bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld.
Artikel 15, eerste lid, van het Dagloonbesluit bepaalt dat voor de toepassing van dit hoofdstuk de werknemer geacht wordt zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover een werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
Artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit bepaalt dat het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA en de WAO de uitkomst is van de volgende berekening:
[(A–B) x 108/100 + C] / D, waarbij `A’ staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert, `B’ staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten, `C’ staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert en `D’ staat voor 261.
15.2
De Nota van Toelichting bij het Dagloonbesluit (Staatsblad 2013, nr. 185) vermeldt onder het kopje “De verwerking van vakantiebijslag en extra periodiek salaris” onder andere dat de bedragen aan vakantiebijslag en extra periodiek salaris die zijn uitbetaald in het refertejaar, de voor de dagloonvaststelling relevante periode, niet rechtstreeks gerelateerd zijn aan het loon dat is betaald in het refertejaar. De in het refertejaar door de werkgever feitelijk uitbetaalde vakantiebijslag blijft buiten de berekening van het dagloon en in plaats daarvan wordt het aldus ‘geschoonde’ loon van werknemers die naast hun loon recht hebben op vakantiebijslag, verhoogd met 8% van het loon als vakantiebijslag. Bij werknemers die extra periodiek salaris genieten wordt niet meer uitgegaan van het opgebouwde bedrag. Vanuit een oogpunt van vereenvoudiging wordt in het bedrag bij de dagloonvaststelling meegenomen dat in het refertejaar is uitbetaald. Dat sluit aan bij de hoofdregel van de dagloonvaststelling. Voor de dagloonvaststelling is zodoende niet meer relevant welk bedrag de werknemer in het aangiftetijdvak aan extra periodiek salaris heeft
opgebouwd(curs. NvT).
15.3
Uit de Nota van Toelichting blijkt dat het de bedoeling van de regelgever is geweest om de opgebouwde maar nog niet betaalde eindejaarsuitkering niet in de berekening van het dagloon mee te nemen. Uit de Nota van Toelichting volgt verder dat de wijze waarop extra periodiek salaris wordt meegenomen in het dagloon is vereenvoudigd ten opzichte van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen, dat bij de inwerkingtreding van het Dagloonbesluit is ingetrokken. Bij werknemers die extra periodiek salaris genieten wordt niet meer uitgegaan van het opgebouwde bedrag. Vanuit een oogpunt van vereenvoudiging wordt het bedrag bij de dagloonvaststelling meegenomen dat in het refertejaar is uitbetaald. Dat sluit aan bij de hoofdregel van de dagloonvaststelling. Voor de dagloonvaststelling is zodoende niet meer relevant welk bedrag de werknemer in het aangiftetijdvak aan extra periodiek salaris heeft opgebouwd.
Volgens vaste jurisprudentie moet voorop worden gesteld dat het bij het tot stand brengen van een algemeen verbindend voorschrift, als hier aan de orde, in beginsel aan de materiële wetgever is voorbehouden om alle betrokken belangen af te wegen en dat de rechter – gelet op zijn positie in het staatsbestel – het resultaat daarvan moet respecteren. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering als aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van dat algemeen verbindend voorschrift zodanige ernstige tekortkomingen kleven, dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten. De rechter moet daarbij beoordelen of het desbetreffende voorschrift al dan niet in strijd komt met een of meer regels van geschreven of ongeschreven recht, daaronder begrepen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Bij die beoordeling zal de rechter, gezien zijn staatsrechtelijke positie, de nodige terughoudendheid in acht moeten nemen.
Uit het voorgaande volgt dat de regelgever er bewust voor heeft gekozen om het opgebouwde extra periodiek salaris, zoals een eindejaarsuitkering, niet mee te nemen in de dagloonberekening. Dat het Dagloonbesluit in het geval van eiseres als werknemer met een tijdelijk contract nadelig uitpakt, is onvoldoende om de (consequenties van de door) de regelgever gemaakte keuzes rechtens onaanvaardbaar te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Tot slot heeft eiseres nog aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft gereageerd op haar in bezwaar aangevoerde grond over het dagloon. De rechtbank stelt vast dat verweerder inderdaad in het bestreden besluit hierop niet is ingegaan, terwijl uit de door eiseres overgelegde aantekeningen wel blijkt dat dit is aangevoerd. Verweerder heeft daarmee gehandeld in strijd met artikel 7:11 Awb. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
17. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 45,- te vergoeden. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep.
18. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Lanshage, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Gillissen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 december 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.