ECLI:NL:RBMNE:2015:9404

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
11 januari 2016
Zaaknummer
UTR 15/2382-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de toekenning van hulp bij het huishouden op basis van de Wmo 2015

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 10 december 2015, wordt de zaak behandeld van eiseres die een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp in de huishouding heeft aangevraagd. Eiseres ontving aanvankelijk 4 uur per week, maar na de invoering van de Wmo 2015 werd dit verlaagd naar 78 uur per jaar. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de ondersteuning die eiseres en haar echtgenoot nodig hebben, buiten het indicatiebesluit is gelaten. De rechtbank stelt dat de zorg die door de dochters van eiseres wordt verleend, niet als mantelzorg kan worden aangemerkt, en dat dit niet betekent dat er geen ondersteuning vanuit de Wmo 2015 nodig is. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen en verzoekt om een nadere onderbouwing van de stelling dat mantelzorgers geen aanspraak kunnen maken op ondersteuning vanuit de Wmo. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/2382-T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.J.M. de Leest),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Bruimsma).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2014, verzonden 13 november 2014, (het primaire besluit) heeft verweerder ambtshalve op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) hulp bij het huishouden aan eiseres toegekend i) over de periode van 1 januari 2015 tot en met 22 maart 2015 voor maximaal 4 uur per week en ii) over de periode van 23 maart 2015 tot en met 22 september 2017 voor maximaal 78 uur per jaar. De hulp bij het huishouden is in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) verleend.
Bij besluit van 23 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder, gelet op het feit dat hij niet vóór 23 maart 2015 een beslissing op bezwaar heeft genomen, de ingangsdatum van de verlaging van het aantal uren vastgesteld op 18 mei 2015.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Zowel eiseres als verweerder hebben na het sluiten van de zitting stukken aan de rechtbank doen toekomen. Deze stukken heeft de rechtbank niet bij haar beoordeling betrokken.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres, geboren op [1940] , woont samen met haar echtgenoot, de heer [echtgenoot] (echtgenoot), geboren op [1937] , in een appartement. Van het huishouden van eiseres maken geen andere personen deel uit.
1.2.
Twee dochters van eiseres, te weten [dochter 1] ( [dochter 1] ) en [dochter 2] ( [dochter 2] ), wonen in Utrecht. [dochter 1] is een verpleegkundige.
1.3.
De echtgenoot is onder meer bekend met chronische limvatische leukemie, dementie en incontinentieproblemen.
De echtgenoot is op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) geïndiceerd voor zorg, te weten de zorgfuncties Persoonlijke verzorging; Begeleiding individueel; Verzorging en Verpleging, waarvoor hij op grond van de AWBZ een pgb ontvangt.
[dochter 1] verleent de voor de echtgenoot op grond van de AWBZ geïndiceerde zorg.
De echtgenoot is niet in staat om huishoudelijke taken te verrichten of de was te verzorgen.
1.4.
Eiseres is onder meer bekend met artrose en osteoporose. Vanwege de artrose heeft zij pijnklachten en verminderde kracht/gevoel in de handen. Hierdoor heeft zij beperkingen bij het uitvoeren van huishoudelijke taken en het verzorgen van de was.
1.5.
Naar aanleiding van een aanvraag heeft verweerder bij besluit van 31 december 2011 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2007) hulp bij het huishouden over de periode van 31 oktober 2011 tot en met 30 oktober 2012 aan eiseres toegekend voor maximaal 3,5 uur per week en in de vorm van een pgb voor de volgende taken:
  • een
  • de zware huishoudelijke taken;
  • het verzorgen van de was.
In dit besluit staat dat uit onderzoek is gebleken dat de echtgenoot deze taken niet kan overnemen.
Verweerder heeft hierbij geen indicatie verleend c.q. geen uren toegekend voor het doen van boodschappen en het klaarmaken en -zetten van (brood)maaltijden.
Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.6.
Naar aanleiding van een aanvraag om verlenging heeft verweerder bij besluit van 6 november 2012 op grond van de Wmo 2007 hulp bij het huishouden over de periode van 2 november 2012 tot en met 31 december 2014 aan eiseres toegekend voor maximaal 4 uur per week en is in de vorm van een pgb verleend voor de volgende taken:
  • een
  • de zware huishoudelijke taken;
  • het verzorgen van de was.
In dit besluit staat dat extra tijd is geïndiceerd voor de wasverzorging. In het gespreksverslag van 6 november 2012 staat dat er extra was is in verband met de incontinentie van de echtgenoot.
Verweerder heeft bij voormeld besluit geen indicatie verleend c.q. geen uren toegekend voor het doen van boodschappen en het klaarmaken en -zetten van (brood)maaltijden.
Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.7.
[dochter 2] heeft in ieder geval tot 1 januari 2015 de op grond van de Wmo 2007 toegekende hulp bij het huishouden van eiseres verleend.
1.8.
Op 12 november 2014 heeft een voor verweerder op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning werkzame consulent (consulent) een huisbezoek aan het adres van eiseres afgelegd, alwaar een gesprek met eiseres en een van haar dochters is gevoerd. De bevindingen heeft de consulent neergelegd in een op 12 november 2014 gedateerd “Gespreksverslag herindicatie 2015” (gespreksverslag). Op grond van de inhoud van dit gespreksverslag en het medisch dossier van eiseres waarover verweerder beschikt heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.9.
Op 17 december 2014, dus na het primaire besluit, heeft verweerder van eiseres ontvangen een op 13 december 2014 door eiseres en de heer/mevrouw [A] ( [A] ) ondertekende “Verklaring van zorg”. In deze verklaring staat dat [A] over de periode van 1 januari 2015 tot en met 22 september 2017 de zorgverlener van eiseres is ter zake van de door verweerder geïndiceerde hulp bij het huishouden en dat [A] 4 uur per week zorg verleent.
1.10.
Op 20 maart 2015 heeft [dochter 1] het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit telefonisch toegelicht. Van dit telefonisch gesprek heeft verweerder een schriftelijk verslag (telefoonverslag) opgesteld.
2. De rechtbank stelt voorop dat de hier te beoordelen periode loopt van 1 januari 2015, de ingangsdatum van de bij het primaire besluit toegekende hulp bij het huishouden, tot en met 23 maart 2015, de datum van het bestreden besluit. (Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2660.) Gelet hierop laat de rechtbank buiten beschouwing hetgeen ter zitting is besproken over de gewijzigde omstandigheden van na 23 maart 2015.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder in de primaire fase geen onderzoek heeft laten uitvoeren door een ter zake kundig indicatiesteller die kennis heeft van medische problematiek en de daarbij behorende beperkingen. Dit is onzorgvuldig. Voorts was het onderzoek kort en oppervlakkig.
In de bezwaarfase heeft een jurist van de afdeling Juridische Zaken eiseres gehoord. Deze jurist heeft geen specifieke deskundigheid om huishoudelijke hulp te indiceren. Dat is voorbehouden aan degene die daarvoor zijn opgeleid en onder andere beschikken over (para)medische kennis. Daarmee heeft geen volledige heroverweging als bedoeld in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) plaatsgevonden. Verweerder had een nieuw onderzoek moeten laten uitvoeren door een ter zake kundig indicatiesteller en vervolgens een beslissing op bezwaar moeten nemen.
4. Verweerder heeft het voormelde gemotiveerd weersproken.
5. De rechtbank is van oordeel dat het onder 3. vermelde niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. Hieraan ligt het volgende ten grondslag.
5.1.
De consulente heeft tijdens het huisbezoek en het gesprek van 12 november 2014 onder meer de stoornissen, klachten en beperkingen van eiseres en haar echtgenoot samen met eiseres in kaart gebracht, zoals dat blijkt uit het gespreksverslag. Uit het gespreksverslag blijkt niet dat het door de consulent verrichte onderzoek kort en oppervlakkig is geweest, zoals eiseres heeft gesteld. Objectieve en verifieerbare gegevens die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, heeft eiseres niet overgelegd. Voorts verwerpt de rechtbank de stelling van eiseres dat de consulent niet een ter zake kundig indicatiesteller is, nu deze stelling niet nader is gemotiveerd en evenmin is onderbouwd. Gelet op het voormelde onderschrijft de rechtbank niet de stelling dat het in de primaire fase verrichte onderzoek onzorgvuldig is geweest.
5.2.
Dat eiseres in bezwaar door een jurist is gehoord, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen dan wel in strijd met artikel 7:11 van de Awb is genomen. Immers, gesteld noch gebleken is van een (ongeschreven) rechtsregel op grond waarvan verweerder het horen in bezwaar in gevallen als de onderhavige door een ter zake kundig indicatiesteller dient te laten geschieden. Wel is de rechtbank van oordeel dat afhankelijk van wat in bezwaar naar voren is gebracht aanleiding kan bestaan om een ter zake kundig indicatiesteller te raadplegen en/of een onderzoek door hem te laten uitvoeren alvorens een beslissing op bezwaar wordt genomen. Echter, de rechtbank is van oordeel dat in hetgeen eiseres in de bezwaarfase heeft aangevoerd verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om een indicatiesteller te raadplegen en/of een onderzoek door hem te laten uitvoeren alvorens tot het nemen van het bestreden besluit over te gaan.
6. Eerst ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat verweerder had moeten onderzoeken of ten aanzien van de twee hulpverlenende dochters sprake is van overbelasting en of overbelasting dreigt.
7. De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond. Hieraan ligt in de eerste plaats ten grondslag dat de gemachtigde van eiseres ter zitting, in reactie op een opmerking van de rechter ter zitting, heeft verklaard dat ten aanzien van de twee hulpverlenende dochters geen sprake is van overbelasting. Voorts zijn geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die, indien vastgesteld, tot de conclusie zouden kunnen leiden dat in de te beoordelen periode overbelasting van de twee hulpverlenende dochters dreigde. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen hetgeen onder 17.5.1 en 17.5.2. is overwogen en vastgesteld. In aanvulling op wat onder 17.5.1. staat stelt de rechtbank hier vast dat in de te beoordelen periode eiseres [A] voor 6 uur per week heeft ingehuurd.
8. In beroep heeft eiseres voorts aangevoerd dat zij en haar echtgenoot niet meer in staat zijn om de regie over het huishouden te voeren en om de huishoudelijke taken uit te voeren. Daarvoor zijn zij aangewezen op de in Utrecht wonende dochters.
Vanwege de incontinentieproblematiek is een hoger niveau van schoonmaak en de verzorging van extra was noodzakelijk.
Gelet op het voormelde is onbegrijpelijk dat verweerder stelt dat met 1,5 uur per week eiseres in voldoende mate wordt ondersteund bij het voeren van haar huishouden. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd.
Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij ook geen lichte werkzaamheden kan verrichten.
9. Gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de echtgenoot als gevolg van zijn stoornissen en klachten beperkingen heeft, waardoor hij de huishoudelijke taken niet kan uitvoeren en de was niet kan verzorgen.
10. Gezien het bestreden besluit, stelt de rechtbank vast dat tussen partijen in ieder geval niet in geschil is dat eiseres als gevolg van haar stoornissen en klachten beperkingen heeft, waardoor zij de huishoudelijke taken niet kan uitvoeren en de zware was niet kan verzorgen.
11. De rechtbank stelt, gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, vast dat verweerder heeft gesteld en eiseres niet heeft weersproken, dat de collectieve voorziening “schoon huis” van 1,5 uur per week, die het lichte en zware schoonmaakwerk en het wassen en drogen van de grote/zware spullen omvat, in beginsel voldoende is om het resultaat “schoon en leefbaar huis” te bereiken.
Tussen partijen is in geschil of verweerder, gezien de situatie van eiseres en haar echtgenoot, naast vorenbedoelde collectieve voorziening ook aanvullende maatwerkvoorzieningen aan eiseres had moeten toekennen.
12. Gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, stelt de rechtbank vast dat eiseres het standpunt, dat verweerder haar meer ondersteuning had moeten bieden vanwege haar eigen incontinentieproblemen en de gevolgen daarvan, in beroep niet meer heeft gehandhaafd.
13. Voorts stelt de rechtbank, gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, vast dat eiseres niet heeft gesteld dat verweerder ook ondersteuning had moeten bieden voor het doen van boodschappen en/of het klaarzetten en -maken van (brood)maaltijden. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat, gelet op de inhoud van het aanvullend beroepschrift van 1 juni 2015, het e-mailbericht van 4 mei 2015 dat als bijlage bij dit aanvullende beroepschrift is gevoegd ter motivering en onderbouwing van de stelling dat de frequentie van schoonmaak hoger is dan gebruikelijk. In voormeld e-mailbericht is enkel opgesomd welke taken binnen het huishouden van eiseres worden verricht en met welke frequentie.
14. De rechtbank verwerpt de stelling van eiseres dat verweerder haar ook de maatwerkvoorziening “organiseren van huishoudelijke taken” had moeten toekennen, nu eiseres noch in de bestuurlijke fase noch in de beroepsfase objectieve verifieerbare medische gegevens heeft overgelegd, die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat eiseres in de te beoordelen periode niet in staat was tot zelfregie en planning van de huishoudelijke werkzaamheden. De omstandigheid dat de twee hulpverlenende dochters de regie over het huishouden van eiseres hebben overgenomen en dat de echtgenoot niet in staat is om deze regie te voeren, is voor de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
15. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd onder meer het volgende verklaard.
De collectieve voorziening “schoon huis” is aan eiseres toegekend voor onder meer alle was, maar het onderscheid tussen lichte en zware was is bij de toekenning daarvan niet gemaakt. Bij de voorgaande indicatiebesluiten is eiseres ook ondersteuning bij de lichte en de zware was toegekend.
De incontinentieproblemen van de echtgenoot levert ook extra taken ter zake van de was op en waarschijnlijk ook meer schoonmaakwerkzaamheden.
Omdat de twee hulpverlenende dochters alle huishoudelijke taken hebben overgenomen, is er geen reden om naast de collectieve voorziening “schoon huis” aanvullende maatwerkvoorzieningen aan eiseres toe te kennen. De hulpverlenende dochters dienen als mantelzorgers te worden aangemerkt. Als de zorgverlener een familielid van de zorgvrager is, dient de zorgverlener als mantelzorger te worden aangemerkt.
Verweerder heeft zichzelf de vraag gesteld of hij überhaupt de collectieve voorziening “schoon huis” had moeten toekennen nu hij de twee hulpverlenende dochters als mantelzorgers aanmerkt.
16. De rechtbank stelt, gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, vast dat verweerder niet heeft betwist dat eiseres in de te beoordelen periode vanwege haar beperkingen niet in staat was om de lichte was te verzorgen. Evenmin heeft verweerder (gemotiveerd) betwist dat de incontinentieproblemen van de echtgenoot meer wasverzorging alsook meer schoonmaakwerkzaamheden met zich brengen dan het geval was geweest als de echtgenoot voormelde problemen niet had gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn voormelde werkzaamheden in principe wel indiceerbaar. (Zie in dit verband bijvoorbeeld hetgeen onder het kopje “gebruikelijke zorg” op pagina 114 van de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2004-2005, 30131, nr. 3, staat.)
Verweerder heeft niet vastgesteld welke maatwerkvoorzieningen dan wel hoeveel uren, gezien de (medische) situatie van eiseres en haar echtgenoot, er naast de toegekende 78 uur per jaar op zichzelf nodig zijn om vorenbedoelde indiceerbare werkzaamheden te verrichten. Dus los van de vraag of er derden zijn in de sociale omgeving van eiseres die deze werkzaamheden (vrijwillig) (kunnen) uitvoeren.
17. De rechtbank is van oordeel dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, zoals eiseres heeft gesteld. Hieraan ligt het volgende ten grondslag.
17.1.
De collectieve voorziening “schoon huis” omvat wat de wasverzorging betreft alleen de zware was. Ingeval een zorgvrager vanwege zijn beperkingen ook de lichte was niet kan verzorgen, voorziet het beleid van verweerder in het toekennen van de maatwerkvoorziening “Beschikken over schone kleding” in aanvulling op de collectieve voorziening “schoon huis”. Hoewel verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij de collectieve voorziening “schoon huis” ook heeft toegekend voor de verzorging van de lichte was, heeft hij in het bestreden besluit niet gemotiveerd waarom hij daarmee heeft kunnen volstaan, terwijl niet in geschil is dat eiseres in de te beoordelen periode ondersteuning nodig had bij het verzorgen van de lichte was en de collectieve voorziening “schoon huis” niet de verzorging van de “reguliere” lichte was omvat.
17.2.
Met het onder 15. vermelde heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld i) dat als sprake is van mantelzorg, de door de mantelzorger verrichte taken buiten het indicatiebesluit blijven omdat dan geen hulp bij het huishouden vanuit de ondersteuning in de Wmo 2015 ingezet hoeft te worden en ii) dat de twee hulpverlenende dochters als mantelzorgers moeten worden aangemerkt.
17.3.
De rechtbank begrijpt dat verweerder met de onder 17.2. vermelde standpunten heeft willen betogen, i) dat hij de ondersteuning bij de verzorging van de “reguliere” lichte was buiten het indicatiebesluit had moeten laten, nu deze taak door de twee hulpverlenende dochters wordt uitgevoerd, en ii) dat de ondersteuning bij de verzorging van de extra lichte en zware was en de extra schoonmaakwerkzaamheden als gevolg van de incontinentieproblemen van de echtgenoot buiten het indicatiebesluit moet worden gelaten, nu deze taken door de twee hulpverlenende dochters worden uitgevoerd.
17.4.
Eiseres heeft ter zitting betwist dat de twee hulpverlenende dochters voor alle door hen verleende hulp als mantelzorgers kunnen worden aangemerkt. Zij helpen eiseres en haar echtgenoot vanwege allerlei beweegreden, zoals bijvoorbeeld de door hen ervaren morele verplichting om dat te doen. Een deel van de hulp die zij bieden is vrijwillig. Een deel van hulp die zij bieden is niet vrijwillig.
Blijkens het aanvullend beroepschrift van 1 juni 2015 wenst eiseres aanvullende maatwerkvoorzieningen toekgekend te krijgen voor onder meer de extra taken die het gevolg zijn van de incontinentieproblemen van de echtgenoot. Gelet op het verhandelde ter zitting wenst eiseres ook voor het verzorgen van de lichte was ondersteuning toegekend te krijgen. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat de dochters voormelde taken niet vrijwillig verrichten. Om die reden mag verweerder de door hen voor deze taken verleende ondersteuning bij het huishouden die eiseres en haar echtgenoot vanwege hun beperkingen nodig hebben, niet buiten het indicatiebesluit houden. Bovendien is het de bedoeling van de wetgever dat ook familieleden van zorgvragers de noodzakelijke ondersteuning mogen bieden en dat de beloning daarvan ten laste van het pgb mag komen.
17.5.
De rechtbank verwerpt de ter zitting door verweerder ingenomen stelling, dat in de te beoordelen periode de twee hulpverlenende dochters alle huishoudelijke taken binnen het huishouden van eiseres hebben overgenomen. Hieraan ligt het volgende ten grondslag.
17.5.1.
Uit het telefoonverslag, waarvan de inhoud niet door eiseres is betwist, blijkt onder meer dat in de te beoordelen periode [A] lichte en zware huishoudelijke taken heeft verrichte en lichte en zware was heeft verzorgd. Gesteld noch gebleken is dat [A] een familielid van eiseres zou zijn.
Voorts blijkt uit het telefoonverslag dat in de te beoordelen periode [dochter 1] en [dochter 2] ook de was hebben verzorgd.
Wanneer er ten gevolge van de incontinentieproblemen van de echtgenoot ongelukjes gebeurden, heeft [dochter 2] het een en ander schoongemaakt en de vieze kleding en/of beddengoed gewassen.
[dochter 1] en [dochter 2] hebben de boodschappen gedaan en alle maaltijden verzorgd.
17.5.2.
Uit het telefoonverslag blijkt verder dat in de te beoordelen periode [dochter 1] de ten aanzien van de echtgenoot op grond van de ABWZ geïndiceerde zorg heeft verleend en dat [dochter 2] eiseres bij haar persoonlijke verzorging heeft geholpen. Gesteld noch gebleken is dat eiseres in de te beoordelen periode op grond van de AWBZ was geïndiceerd voor de zorgfunctie “Persoonlijke verzorging”.
17.5.3.
Op grond van de inhoud van het telefoonverslag stelt de rechtbank vast, dat in de te beoordelen periode [dochter 1] de extra schoonwerkzaamheden heeft verricht en de extra lichte en zware was heeft verzorgd, die verband houden met de incontinentieproblemen van de echtgenoot. Voorts stelt de rechtbank vast dat niet alleen [dochter 2] en [dochter 1] maar ook [A] de “reguliere” lichte en de zware was hebben verzorgd.
Feiten en/of omstandigheden die, indien vastgesteld, tot de conclusie zouden kunnen leiden dat in de te beoordelen periode [dochter 2] en [dochter 1] ook de onder de collectieve voorziening vallende lichte en zware huishoudelijke taken hebben uitgevoerd, hebben partijen niet gesteld en zijn de rechtbank niet gebleken.
17.6.
Gelet op het voorgaande, in het bijzonder de gemotiveerde betwisting van eiseres als onder 17.4. vermeld, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit en ter zitting onvoldoende dragend heeft gemotiveerd waarom hij de ondersteuning die eiseres en haar echtgenoot nodig hebben bij:
 de verzorging van de “reguliere” lichte was; en
 de verzorging van de extra lichte en zware was alsook de extra schoonmaakwerkzaamheden als gevolg van de incontinentieproblemen van de echtgenoot,
ingeval deze ondersteuning door (een van) de twee hulpverlenende dochters wordt verleend, buiten het indicatiebesluit heeft mogen laten. Hieruit volgt dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Awb is genomen.
18. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
19. De rechtbank verzoekt verweerder, ingeval hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen, in ieder geval daarbij:
 te betrekken de onder 17.4. vermelde standpunten van eiseres;
 te betrekken dat de “reguliere” lichte en zware was in de te beoordelen periode niet alleen door [dochter 2] en [dochter 1] maar ook door [A] is verzorgd;
en
 te verwijzen naar wet- en regelgeving en/of passages in parlementaire stukken, ingeval hij zich bij het innemen van een standpunt daarop wenst te baseren.
Voorts verzoekt de rechtbank verweerder bij de motivering van de ter zitting ingenomen stelling dat de zorgverlener die een familielid is, als een mantelzorger moet worden aangemerkt, te verwijzen naar bepalingen in wet- en/of regelgeving (en eventueel passages in parlementaire stukken) waarin een grondslag voor die stelling zou kunnen worden gevonden en daarbij te betrekken het aspect “vrijwilligheid”.
Verder verzoekt de rechtbank verweerder bij de motivering van de ter zitting ingenomen stelling dat de door een mantelzorger verrichte taken buiten het indicatiebesluit blijven omdat dan geen hulp bij het huishouden vanuit de ondersteuning in de Wmo 2015 ingezet hoeft te worden, te verwijzen naar bepalingen in wet- en/of regelgeving (en eventueel passages in parlementaire stukken) waarin een grondslag voor die stelling zou kunnen worden gevonden.
20. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
21. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak en zoals die tot en met de zitting van 30 juli 2015 zijn aangevoerd, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
22. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.C van de Ven-de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 10 december 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.