Beslissing
1. Medio 2014 heeft verweerster vastgesteld dat het aantal geslaagde rijexamenkandidaten van een aantal rijscholen (waaronder [naam autorijschool 1] in [vestigingsplaats] ) bij een bij verweerster werkzame examinator (de examinator) opvallend hoog was, vergeleken met de slagingspercentages van andere rijscholen en examinatoren. Verweerster heeft vervolgens een bedrijfsrecherchebureau ingeschakeld om nader onderzoek te doen naar het handelen van de examinator. De uitkomsten van dit onderzoek hebben ertoe geleid dat verweerster op 14 augustus 2014 en 8 september 2014 aangifte heeft gedaan van valsheid in geschrifte en oplichting. De politie heeft naar aanleiding van deze aangiftes onderzoek ingesteld en heeft de resultaten van dit onderzoek verwerkt in een bestuurlijke rapportage van 21 januari 2015 en de daarbij behorende bijlagen. In deze rapportage is vermeld dat de examinator in de periode van 7 februari 2011 tot en met 3 oktober 2014, in nauwe en bewuste samenwerking met zes verdachte rijscholen, kandidaten - tegen betaling - onterecht liet slagen voor het rijvaardigheidsexamen van verweerster. De kandidaten betaalden tot enkele duizenden euro’s aan de rijschoolhouders en de examinator ontving van de rijschool per kandidaat een bedrag van € 500,- om de kandidaat te laten slagen. De examinator is aangehouden en heeft een volledige bekentenis afgelegd. De examinator nam sinds 2008 examens af van mensen met faalangst en mensen die binnen 5 jaar tijd vier keer gezakt zijn (de eerste is het B-FO examen en het tweede is het ‘nader-onderzoek’ examen, B-NOR).
Om inzicht te krijgen in het aantal kandidaten dat in de bewuste periode ten onrechte, vermoedelijk tegen betaling van geld, voor hun rijvaardigheidsexamen zijn geslaagd, heeft de politie een aantal indicatoren opgesteld aan de hand waarvan is bepaald in welke gevallen een redelijk vermoeden bestaat dat de kandidaat ten onrechte is geslaagd. Ook heeft de politie in kaart gebracht op wie de diverse indicatoren van toepassing zijn. Het gaat daarbij - kort weergegeven - om de volgende indicatoren:
1. De kandidaat heeft rijexamen gedaan bij de verdachte examinator;
2. De kandidaat heeft rijexamen gedaan via één van de zes verdachte rijscholen;
3. Er bestaat een grote afstand tussen de woonplaats van de kandidaat en de examenlocatie;
4. De kandidaat is na minimaal vier keer te zijn gezakt voor het rijvaardigheidsexamen gewisseld naar een van de zes verdachte rijscholen;
5. Uit het proces-verbaal blijkt dat een kandidaat ten onrechte is geslaagd;
6. Uit tapgesprekken blijkt dat afspraken zijn gemaakt over examens tussen de examinator en één van de rijschoolhouders;
7. Uit sms/WhatsApp-berichten blijkt dat afspraken zijn gemaakt over examens tussen de examinator en een van de rijschoolhouders;
8. Uit aanvullende sms/WhatsApp-berichten blijkt dat afspraken zijn gemaakt over examens tussen de examinator en een van de rijschoolhouders;
9. Betrokkenheid bij verkeersincidenten.
Er ontstaat volgens de politie pas een redelijk vermoeden dat de kandidaat ten onrechte is geslaagd als naast de eerste twee indicatoren minimaal één van de overige indicatoren van toepassing is. Verweerster heeft dit uitgangspunt overgenomen bij zijn beoordeling of voldoende aannemelijk is geworden dat een verklaring van rijvaardigheid destijds ten onrechte is verleend. Verweerster heeft daarbij indicatoren 6, 7 en 8 herbenoemd tot
indicator 6.
2. Verweerster heeft de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid van eiser bij het bestreden besluit gehandhaafd. Volgens verweerster zijn op eiser vier van de hierboven genoemde indicatoren van toepassing en is op grond hiervan aannemelijk dat aan eiser ten onrechte een verklaring van rijvaardigheid is verleend. Zo heeft eiser rijexamen gedaan bij de verdachte examinator via één van de verdachte rijscholen (indicator 1 en 2) en heeft hij examen gedaan bij een rijschool die op bijna 60 kilometer afstand van zijn woonplaats ligt (indicator 3). En op de examendatum van 1 november 2013 is er sms- en of whatsApp-verkeer tussen de examinator en de rijschoolhouder. Het bericht luidt: “gaan ze alle 4 vandaag? Ja. Ik neem aan dat ze allemaal kunnen rijden?” (indicator 6).
Daarnaast heeft verweerster meegewogen dat de verdachte examinator alleen faalangstexamens en B-NOR examens afnam.
3. Dat er indicatoren op eiser van toepassing zijn, is niet in geschil. In geschil is de bevoegdheid van verweerster over te gaan tot intrekking van de verklaring van rijvaardigheid op grond van de indicatoren. Hiervoor ontbreekt een wettelijke grondslag.
4. De rechtbank oordeelt ten aanzien van de bevoegdheid tot intrekking van de rijvaardigheid door verweerster het volgende. In de bestuursrechtspraak is algemeen aanvaard dat het bestuursorgaan dat de bevoegdheid heeft een besluit te nemen, ook de bevoegdheid heeft dit besluit in te trekken, waarbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur als grens van die bevoegdheid fungeren, zoals is bepaald in de ook door eiser genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 16 maart 2011 (ECLI:NL:RVS:2011: BP7804). De intrekking moet nodig zijn in verband met het belang dat de betreffende wettelijke regeling beoogt te beschermen. Het behoort primair tot de taak van verweerster om het belang van de verkeersveiligheid te beschermen. In dat kader dient verweerster de rijvaardigheid van kandidaat-verkeersdeelnemers te beoordelen. Indien iemand ten onrechte een verklaring van rijvaardigheid heeft verkregen en vervolgens een rijbewijs heeft aangevraagd, kan de verkeersveiligheid ernstig in gevaar komen. De bevoegdheid van verweerster om, nadat een kandidaat met succes het rijexamen heeft afgelegd, een verklaring van rijvaardigheid af te geven, impliceert naar het oordeel van de rechtbank dat verweerster in die gevallen, waarin aannemelijk is geworden dat een verklaring van rijvaardigheid ten onrechte is afgegeven, bevoegd is die verklaring weer in te trekken.
5. In het geval waarin een examinator en betrokkenen van verschillende rijscholen hebben bekend te hebben gefraudeerd met de verklaringen van rijvaardigheid, ligt het op de weg van verweerster om met het oog op de verkeersveiligheid de oude situatie te herstellen. Verweerster heeft aan de hand van de door de politie opgestelde indicatoren de groep personen van wie een sterk vermoeden bestaat dat zij ten onrechte zijn geslaagd voor het rijvaardigheidsexamen afgebakend. Verweerster heeft als uitgangspunt genomen dat naast de eerste twee indicatoren er minimaal één extra indicator aanwezig moet zijn om tot de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid over te gaan. De rechtbank ziet, mede in het licht van de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 13 april 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2015:2540) geen aanleiding voor de conclusie dat de gehanteerde indicatoren onjuist of onredelijk zouden zijn. Dat de indicatoren geen absolute zekerheid bieden dat aan eiser ten onrechte een verklaring van rijvaardigheid is afgegeven, is op zichzelf juist, maar die zekerheid is gelet op de op verweerster rustende bewijslast ook niet vereist. Daarmee is overigens niet gezegd dat verweerster bij het nemen van het besluit tot intrekking van de rijvaardigheid niet de vereiste zorgvuldigheid hoeft te betrachten en bij de toepasselijkheid van minimaal drie indicatoren, waarvan in ieder geval de eerste twee, zonder meer tot intrekking kan overgaan. Of verweerster aan zijn bewijslast heeft voldaan, hangt ook af van wat door eiseres is aangevoerd. 6. Eiser heeft aangevoerd dat het politieonderzoek als vastgelegd in de bestuurlijke rapportage onvoldoende grond biedt om aan te nemen dat eiser tegen betaling ten onrechte de beschikking heeft gekregen over zijn rijbewijs. Het onderzoek is niet op eiser toegesneden en geeft geen blijk van persoonlijke betrokkenheid van eiser bij fraude.
Er zijn geen omstandigheden die een redelijk vermoeden van schuld, als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering, opleveren.
7. Een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht is een maatstaf die in het bestuursrecht niet wordt aangelegd. Bij een belastend besluit als de intrekking van een afgegeven verklaring van rijvaardigheid, rust de bewijslast op het bestuursorgaan. Om aan deze bewijslast te voldoen, dient het bestuursorgaan volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS aannemelijk te maken dat de intrekkingsgrond waarop hij het besluit baseert, zich voordoet (onder meer de uitspraak van de ABRvS van 7 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4623). De feiten waarop verweerster de intrekking baseert hoeven niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast te staan, maar slechts aannemelijk te zijn nu het intrekkingsbesluit geen punitief maar een reparatoir karakter heeft. De beroepsgrond faalt daarom. 8. Eiser heeft aangevoerd dat hij voor rijschool [naam autorijschool 1] heeft gekozen op aanraden van zijn familie. [naam autorijschool 1] zou een goede rijschool zijn met ervaren instructeurs en een hoog slagingspercentage. Eiser verbleef bovendien vaak bij familie in Amsterdam Zuidoost en hij liet zich daar dan ophalen door de rijschool. Het examen heeft eiser in Zaandam gedaan, omdat daar volgens de rijschool op korte termijn plek was. Eiser deed een regulier rijexamen B en het computersysteem van het CBR kan daarbij niet gemanipuleerd worden. In de periode van 20 augustus 2013 tot 20 augustus 2014, zijn er 798 telefonische contacten geweest tussen de rijschool en de examinator en in geen van deze contacten wordt gesproken over steekpenningen. Het ging meestal over tijdstippen van examens. Iedereen die toevallig op de in het bericht genoemde dag examen heeft gedaan, verliest het rijbewijs, aldus eiser. Dat contact tussen de rijschool en de examinator ongebruikelijk is, kan eiser niet worden tegengeworpen.
9. De rechtbank overweegt dat eiser examen heeft gedaan via een verdachte rijschool bij een verdachte examinator en dus voldoet aan de indicatoren 1 en 2. Daarnaast voldoet hij aan indicator 3 omdat de verdachte rijschool op bijna 60 km afstand van zijn toenmalige woonplaats ligt. Omdat uitgegaan mag worden van de juistheid en redelijkheid van het uitgangspunt van verweerster dat naast de eerste twee indicatoren er minimaal één extra indicator aanwezig moet zijn om tot de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid over te gaan, maken deze omstandigheden al dat het aannemelijk is dat eiseres op frauduleuze wijze voor haar examen is geslaagd. Dat rijschool [naam autorijschool 1] werd aangeraden door familie heeft verweerder een onvoldoende verklaring voor de keuze voor [naam autorijschool 1] mogen vinden, omdat eiseres met haar gezin met drie minderjarige kinderen in Zeist woonde. Haar dagelijkse leven zal zich daarom in en rond Zeist hebben afgespeeld. In die situatie ligt het niet voor de hand om een rijschool in Amsterdam uit te kiezen. Te meer omdat er in de directe omgeving van Zeist voldoende andere rijscholen zijn. Verder ligt het algemene slagingspercentage van rijschool [naam autorijschool 1] , als niet weer sproken door verweerster gesteld, niet hoger dan dat van andere rijscholen en is Zaandam een niet voor de hand liggende examenlocatie voor een rijschool die gevestigd is in Amsterdam Zuidoost.
Evenmin is aangetoond dat er in Zaandam significant veel sneller afgereden kon worden dan op een andere locatie. Verder hebben eiser en zijn echtgenote op dezelfde dag, 1 november 2015, examen gedaan. De echtgenote deed een faalangstexamen. De frauderende examinator deed alleen B-NOR en faalangstexamens en kon drie weken voor de examendag zijn rooster inzien. Hierdoor was het mogelijk om niet alleen voor de echtgenote van eiser maar ook voor eiser zelf, die een regulier B-examen deed, een afspraak bij de frauderende examinator te maken.
Daarnaast voldoet eiser aan indicator 6. Er is berichtenverkeer tussen de examinator en de rijschoolhouder over de examendatum van eiser. In dat bericht wordt gevraagd of “ze alle vier gaan”. Verweerder heeft toegelicht dat Sms- of WhatAppverkeer tussen rijschoolhouders en examinatoren ongebruikelijk is en uit het politieonderzoek is gebleken dat de frauderende examinator en verdachte rijschoolhouders op deze manier met elkaar communiceerden over kandidaten die zij tegen betaling lieten slagen. Daarnaast ziet het bericht op 1 november 2013, dat is de examendatum van eiser en zijn echtgenote. Op die datum deden drie kandidaten van [naam autorijschool 1] en één kandidaat van [naam autorijschool 2] examen bij de frauderende examinator. Rijschool [naam autorijschool 1] was nauw verweven met rijschool [naam autorijschool 2] die ook betrokken was bij de examenfraude.
Uit het bovenstaande blijkt dat op eiser vier van de zes indicatoren van toepassing zijn. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser op onregelmatige wijze aan zijn verklaring van rijvaardigheid is gekomen. De door eiser gegeven toelichting op zijn keuze van rijschool en examenlocatie biedt in het licht van de hiervoor geschetste feitelijke gang van zaken geen grond voor het oordeel dat verweerster de indicatoren 1, 2, 3 en 6 niet op eiser van toepassing heeft mogen achten.
10. Eiser heeft aangevoerd dat indicator vier niet op hem van toepassing is. Omdat verweerster deze indicator niet aan haar besluit ten grondslag heeft gelegd, kan bespreking van deze grond achterwege blijven.
11. Eiser heeft aangevoerd dat hij erg nerveus was voor de rijtest en moest rijden in een auto waar hij nog nooit eerder in had gereden. De rijtest is een momentopname en eiser is ervan overtuigd dat hij de rijtest op een ander moment beter had gedaan.
12. De rijtest ligt niet ten grondslag ligt aan de intrekking van het bewijs van rijvaardigheid. De omstandigheden waaronder de rijtest is afgenomen vallen daarom buiten de reikwijdte van deze procedure. De rechtbank merkt hierbij op dat ook indien eiser de rijtest wel met goed gevolg had afgelegd, dit niet de onrechtmatigheid aan het eerder verleende bewijs van rijbevoegdheid ontnomen had.
13. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat hij zijn rijbewijs dringend nodig heeft voor zijn werk, omdat hij daarvoor met een bestelbus goederen vervoert tussen Zeist en Utrecht.
14. De rechtbank begrijpt dat eiser belang heeft bij het kunnen beschikken over een rijbewijs, maar tegenover zijn belang staat het belang van verweerster bij het bevorderen en bewaken van de verkeersveiligheid. Dit belang gaat voor op het belang van eiser.
15. De rechtbank concludeert dat verweerster, gelet op de van toepassing zijnde indicatoren en de overige omstandigheden van het geval, op goede gronden tot intrekking van de aan eiser afgegeven verklaring van rijvaardigheid is overgegaan, omdat aannemelijk is dat eiser zijn rijbewijs niet op reglementaire wijze heeft verkregen. De stelling van eiser dat hij zonder incidenten heeft deelgenomen aan het wegverkeer, leidt niet tot een ander oordeel. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op: