ECLI:NL:RBMNE:2015:9879

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
4419994 UE VERZ 15-443 WL/1132
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en onterechte declaraties in strijd met arbeidsvoorwaardenregeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 december 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van een ontslag op staande voet. De verzoeker, een werknemer, had op 4 september 2015 een verzoekschrift ingediend om het ontslag, dat op 4 augustus 2015 door zijn werkgever was gegeven, te vernietigen. De werkgever had het ontslag gebaseerd op onjuiste declaraties die in strijd waren met de arbeidsvoorwaardenregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 november 2015 heeft de kantonrechter de feiten en omstandigheden van de zaak gehoord.

De verzoeker was sinds 1 september 2010 in dienst bij de werkgever en had een laatstgenoten salaris van € 3.313,59 bruto. De werkgever had geconstateerd dat de verzoeker onterecht kosten had gedeclareerd voor lunches en diners, en dat hij op 26 juni 2014 onterecht brandstof had getankt. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever terecht het ontslag op staande voet had gegeven, omdat de verzoeker herhaaldelijk in strijd had gehandeld met de arbeidsvoorwaarden en het goed werknemerschap. De kantonrechter concludeerde dat het van de werkgever in redelijkheid niet kon worden gevergd om de arbeidsovereenkomst voort te zetten, gezien het ernstige verwijtbare handelen van de verzoeker.

De verzoeken van de werknemer werden afgewezen, en de kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst per 4 augustus 2015 rechtsgeldig was geëindigd. Daarnaast werd de verzoeker veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding en de proceskosten aan de zijde van de werkgever. De nevenvordering van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd voorwaardelijk toegewezen, voor het geval het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig zou blijken te zijn. De kantonrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4419994 UE VERZ 15-443 WL/1132
Beschikking van 2 december 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.T.A. Lamers,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. A.J.P. van Beurden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoeker] heeft op 4 september 2015 een verzoekschrift ingediend, (primair) strekkend tot vernietiging van het op 4 augustus 2015 door [verweerster] gegeven ontslag op staande voet, met veroordeling van [verweerster] tot wedertewerkstelling. Daarnaast heeft [verzoeker] een incidentele vordering op de voet van artikel 223 Rv ingesteld.
1.2.
Op 30 oktober 2015 heeft [verweerster] een verweerschrift ingediend, tevens houdende een nevenvordering tot veroordeling van [verzoeker] tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding en vooruitbetaalde vakantietoeslag. Voorts heeft zij bij zelfstandig tegenverzoek voorwaardelijk, te weten voor het geval onherroepelijk in rechte vast komt te staan dat het ontslag op staande voet niet geldig was en de arbeidsovereenkomst daarna dus nog heeft voortgeduurd, verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden, voor zover de kantonrechter het ontslag op staande voet vernietigd.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 november 2015. Vervolgens is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist alsmede op grond van de overgelegde stukken staan tussen partijen de volgende feiten vast:
2.1.1.
[verzoeker] is op 1 september 2010 in dienst getreden van [verweerster] . Zijn laatstgenoten salaris bedraagt € 3.313,59 bruto te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag.
2.1.2.
Op 4 augustus 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] enerzijds en de heer [A] (Field Service en Project Engineering Teamleader) en mevrouw [B] (Company Director) anderzijds. [verzoeker] is daarbij verzocht uitleg te geven over door [verweerster] geconstateerde onregelmatigheden in zijn declaraties. Door [verweerster] is geconstateerd dat het merendeel van de 199 ingediende declaraties voor lunch en diner niet aan de geldende regels voldeed. Daarnaast heeft [verweerster] geconstateerd dat [verzoeker] op 26 juni 2014 met de hem ter beschikking gestelde tankpas zowel diesel als Euro 95 heeft getankt.
2.1.3.
Naar aanleiding van dat gesprek heeft [verweerster] [verzoeker] op 4 augustus 2015 op staande voet ontslagen. Dit ontslag is [verzoeker] schriftelijk bevestigd bij brief van diezelfde datum. [verweerster] heeft per deze datum een eindafrekening opgesteld en het loon tot deze datum aan [verzoeker] betaald.
2.1.4.
In haar brief van 4 augustus 2015 heeft [verweerster] aan het ontslag op staande voet het volgende ten grondslag gelegd:
“(…)
Voor ons staat vast dat u zich schuldig hebt gemaakt aan het veelvuldig indienen van onjuiste en onterechte declaraties. U hebt daarmee niet alleen in strijd gehandeld met de regeling uit de geldende arbeidsvoorwaarden, waar u mee bekend bent, maar ook met het goed werknemerschap en algehele fatsoensnormen.
U hebt immers uitgaven ten laste van [verweerster] gebracht waarvan u had moeten begrijpen dat de uitgaven waar het om ging, voor uw eigen rekening zouden moeten blijven. Uw declaratiegedrag levert voor ons een dringende reden op voor onmiddellijke beëindiging van uw dienstverband.
Verder zijn wij van mening dat de enkele overtreding van de arbeidsvoorwaardenregeling, waaronder de regels die betrekking hebben op het declareren van lunches en diners, eveneens een dringende reden oplevert voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Ook het feit dat u zonder geldige reden EURO95 hebt getankt op een dag waarop u ook diesel had getankt voor uw leaseauto en u geen vervangende auto reed, levert een dringende reden op voor de beëindiging van uw arbeidsovereenkomst.
Door uw handelwijze hebben wij geen enkel vertrouwen meer in een vruchtbare samenwerking. De hiervoor omschreven handelingen vormen ieder afzonderlijk, maar in ieder geval gezamenlijk genomen, voldoende reden om tot een onmiddellijke opzegging van uw arbeidsovereenkomst vanwege een dringende reden over te gaan.
(…)”
2.1.5.
[verzoeker] heeft bij brief van 7 augustus 2015 een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de opzegging wegens het ontbreken van een dringende reden en/of een ontslagvergunning, zich beschikbaar gehouden voor het verrichten van arbeid en aanspraak gemaakt op doorbetaling van loon.
2.1.6.
[verzoeker] heeft feitelijk sinds 4 augustus 2015 geen werkzaamheden meer verricht voor [verweerster] .

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter primair het door [verweerster] gegeven ontslag op staande voet van 4 augustus 2015 nietig te verklaren (de kantonrechter begrijpt: te vernietigen). Voorts verzoekt hij te gelasten dat hij weer tewerk wordt gesteld in de overeengekomen functie van Mechanical Service Engineer, op straffe van een dwangsom.
Subsidiair verzoekt [verzoeker] veroordeling van [verweerster] tot betaling van:
een billijke vergoeding ter hoogte van € 35.000,00;
een bedrag gelijk aan het in geld vastgestelde loon over de periode dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren;
de transitievergoeding ter hoogte van € 6.017,00;
€ 375,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
de wettelijke rente over de onder a. tot en met d. genoemde bedragen.
Bij wijze van voorlopige voorziening heeft [verzoeker] voorts gevorderd [verweerster] te veroordelen tot betaling van:
het overeengekomen loon vanaf 4 augustus 2014 zolang de bestaande arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd;
de wettelijke verhoging over de onder f. genoemde post;
€ 375,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
de wettelijke rente over de onder f. tot en met i. genoemde bedragen.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig onverwijld heeft kunnen opzeggen, aangezien een dringende reden daarvoor ontbrak. De door [verzoeker] gehanteerde wijze van declareren is conform de geldende declaratieregels van [verweerster] . De door [verzoeker] ingediende declaratieformulieren zijn ook steeds door zijn leidinggevende geaccordeerd. [verzoeker] is - behoudens één enkele keer - ook niet eerder aangesproken op zijn declaratiegedrag. Op 26 juni 2014 was [verzoeker] verstrooid door omstandigheden in zijn privésfeer. Hij heeft daardoor per abuis de verkeerde brandstof getankt. Zijn auto is daarop weggesleept door de wegenwacht, die de tank daarvan heeft leeggepompt. Daarna heeft [verzoeker] opnieuw getankt, dit keer de juiste brandstof. Er is dan ook geen sprake van een dringende reden, zodat [verweerster] zich tot de kantonrechter had moeten wenden om ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken. Door dat niet te doen heeft zij in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW gehandeld en is de opzegging vernietigbaar.
3.2.1.
[verweerster] heeft verweer gevoerd. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat zij onverwijld de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd wegens een dringende reden. Die dringende reden is er hoofdzakelijk in gelegen dat [verzoeker] stelselmatig in strijd met de arbeidsvoorwaardenregeling en de eisen van goed werknemerschap kosten heeft gedeclareerd. Zo declareerde [verzoeker] geregeld:
bonnetjes als lunch of diner, waarvan duidelijk was dat deze aankopen daar niet op zagen, aangezien deze aankopen vroeg in de ochtend werden gedaan en uit de aankoopbon blijkt dat de aankoop frisdrank en/of snoepgoed betreft;
ten onrechte diners, waaronder omvangrijke bestellingen bij een cafetaria en een vestiging van McDonalds in zijn woonplaats, waarvan vermoed wordt dat hij deze met zijn gezin heeft genuttigd;
twee keer lunch of diner op dezelfde dag.
Daarbij werd de controle op de declaraties verder bemoeilijkt doordat [verzoeker] de kosten niet chronologisch en tot één jaar na datum aankoop declareerde. Voorts heeft [verzoeker] op 26 juni 2014 twee keer getankt. Het ontslag op staande voet is aldus terecht gegeven en [verweerster] heeft derhalve geconcludeerd tot afwijzing van de voorlopige voorziening en de primaire en subsidiaire verzoeken.
Voorts heeft [verweerster] een nevenvordering ingesteld, strekkende tot veroordeling van [verzoeker] tot betaling:
de gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:667 lid 2 BW, ter grootte van één maandsalaris;
een bedrag van € 370,00 netto aan vooruitbetaalde vakantietoeslag.
Bij zelfstandig tegenverzoek heeft [verweerster] verzocht:
de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden tegen een kortere opzegtermijn, zulks voorwaardelijk, te weten voor het geval onherroepelijk in rechte komt vast te staan dat het ontslag op staande voet van 4 augustus 2015 niet geldig was en de arbeidsovereenkomst daarna nog heeft voortgeduurd.
Het zelfstandig tegenverzoek is gebaseerd op de ontslaggronden opgenomen in artikel 7:669 lid 3 onder e en g. [verweerster] heeft daarbij verzocht om conform artikel 7:671b lid 8 sub BW een kortere opzegtermijn te hanteren.
3.3.
Op hetgeen over en weer is aangevoerd zal hierna, voor zover relevant, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [verweerster] medegedeeld dat zij, in het licht van de gemotiveerde verklaring van [verzoeker] daarover, de dubbele tankbeurt van 26 juni 2014 niet langer aan het ontslag op staande voet ten grondslag legt, zodat dit geen nadere bespreking behoeft.
4.2.
Ter beoordeling ligt daarmee voor of de overige gronden die zijn opgenomen in de brief van 4 augustus 2015 het ontslag op staande voet zelfstandig kunnen dragen. Het betreft daarbij het declaratiegedrag van [verzoeker] . Te dien aanzien is voldoende vast komen te staan dat [verzoeker] meerdere keren maaltijden voor zijn hele gezin, gekocht bij onder meer de McDonalds en een cafetaria in zijn woonplaats, heeft gedeclareerd bij [verweerster] . [verzoeker] heeft dit tijdens het gesprek op 4 augustus 2015 ook bevestigd. Zijn ter gelegenheid van de mondelinge behandeling ingenomen stelling dat deze omvangrijke bestellingen voor hem alleen waren bestemd aangezien “hij nogal veel eet”, acht de kantonrechter ongeloofwaardig.
Ten aanzien van de declaraties waarbij [verzoeker] snoepgoed en frisdrank als lunch of diner heeft gedeclareerd geldt dat deze eveneens in strijd zijn met de arbeidsvoorwaardenregeling. Het moge zo zijn dat in die regeling niet limitatief is voorgeschreven welke etenswaren als lunch of diner kunnen worden gedeclareerd, maar het had [verzoeker] duidelijk kunnen en moeten zijn dat deze declaraties niet in overeenstemming zijn met het doel van de regeling, te weten het vergoeden van de middag- en/of avondmaaltijd. De door [verzoeker] gedeclareerde goederen en in rekening gebrachte kosten zijn niet met dit doel verenigbaar. Wat [verzoeker] met name kwalijk genomen wordt is het feit dat hij herhaaldelijk de maaltijden voor het hele gezin bij zijn werkgever heeft gedeclareerd.
4.3.
De onder 4.2. genoemde gronden, in onderlinge samenhang bezien, brengen met zich dat het van [verweerster] in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst laat voortduren. Doordat [verzoeker] gedurende geruime tijd kosten voor rekening van [verweerster] heeft gebracht die hij voor eigen rekening had moeten nemen, heeft hij immers het vertrouwen dat [verweerster] in hem had geschaad. Dat zijn leidinggevende de declaraties steeds heeft goedgekeurd doet daar niet aan af, aangezien op [verzoeker] een zelfstandige verplichting rustte om zich aan de bij de arbeidsovereenkomst overeengekomen arbeidsvoorwaardenregeling te houden. De persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] leiden niet tot een ander oordeel.
4.4.
Alle omstandigheden afwegende, komt de kantonrechter tot het oordeel dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op 4 augustus 2015 onverwijld heeft kunnen en mogen opzeggen. De na het wegvallen van de dubbele tankbeurt resterende gronden kunnen het ontslag op staande voet dragen. Het verzoek tot vernietiging van dat ontslag wordt dan ook afgewezen. De arbeidsovereenkomst is derhalve per 4 augustus 2015 geëindigd. Daaruit volgt dat ook het verzoek tot wedertewerkstelling wordt afgewezen.
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat geen sprake is van handelen van [verweerster] in strijd met artikel 7:671 BW en dat er sprake is van een regelmatige opzegging. Het eindigen van de arbeidsovereenkomst is, zoals blijkt uit het voorgaande, bovendien het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] . In het licht van deze omstandigheden is geen der subsidiaire verzoeken toewijsbaar. De verzochte billijke vergoeding wordt afgewezen nu er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7:681 lid 1 BW. Het loon over de reguliere opzegtermijn kan niet worden toegewezen nu de arbeidsovereenkomst per 4 augustus 2015 rechtsgeldig is geëindigd. De verzochte transitievergoeding wordt afgewezen nu er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] in de zin van artikel 7:673 lid 7 onder c. Nu [verzoeker] in het ongelijk wordt gesteld komen de buitengerechtelijke incassokosten evenmin voor vergoeding in aanmerking.
De nevenvordering van [verweerster]
4.6.
De verschuldigdheid van de door [verweerster] bij wijze van nevenvordering verzochte schadevergoeding ten bedrage van één bruto maandsalaris volgt reeds uit artikel 7:677 lid 2 en 3 BW. [verzoeker] heeft hiertegen geen zelfstandig verweer gevoerd. Het bedrag van € 370,00 aan vooruit betaalde vakantietoeslag is door [verzoeker] evenmin betwist, zodat dit eveneens voor toewijzing gereed ligt.
4.7.
[verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [verweerster] . Deze kosten worden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde
In het incident
4.8.
Nu in deze beschikking reeds wordt beslist op zijn verzoeken in de hoofdzaak heeft [verzoeker] geen belang meer bij een beslissing op zijn verzoek, strekkende tot het geven van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding. Deze verzoeken worden dan ook afgewezen. [verzoeker] wordt veroordeeld in de kosten van het incident, aan de zijde van [verweerster] tot deze beschikking begroot op nihil.
Het zelfstandig tegenverzoek van [verweerster]
4.9.
[verweerster] heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] tegen een kortere opzegtermijn, voor het geval onherroepelijk in rechte komt vast te staan dat het ontslag op staande voet van 4 augustus 2015 niet rechtsgeldig was en de arbeidsovereenkomst daarna dus nog voortduurt. Zij legt aan dat verzoek onder meer ten grondslag dat sprake is van zodanig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.10.
Onderzocht is of een opzegverbod ingevolge artikel 7:670 BW of enige ander opzegverbod geldt, hetgeen niet het geval is. Op grond van hetgeen hierboven, onder 4.2. en 4.3., is overwogen, treft [verzoeker] een ernstig verwijt en ligt een herplaatsing niet in de rede. Het verzoek wordt daarom ingewilligd op grond van artikel 7:671b jo 7:669 lid 3 onder e BW.
4.11.
Nu het einde van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verzoeker] , bepaalt de kantonrechter op grond van artikel 7:671b lid 8 onder b BW het einde van de arbeidsovereenkomst op een eerder tijdstip dan het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige beëindiging zou zijn geëindigd (de opzegtermijn bedraagt twee maanden). De arbeidsovereenkomst wordt daarom voorwaardelijk ontbonden met ingang van 1 januari 2016, voor het geval dat ingevolge enige andere rechtelijke beslissing of op andere wijze zal komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen thans nog bestaat.
4.12.
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten die gemoeid zijn met de tegenverzoeken van [verweerster] te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak:
5.1.
wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding ten bedrage van één bruto maandsalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2014;
5.3.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling € 370,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2014;
5.4.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verweerster] , tot deze beschikking begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
in het incident:
5.5.
wijst het verzoek van [verzoeker] af;
5.6.
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het incident, aan de zijde van [verweerster] tot deze beschikking begroot op nihil;
in de tegenverzoeken:
voor het geval dat ingevolge enige andere rechtelijke beslissing of op andere wijze zal komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen thans nog bestaat:
5.7.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 januari 2016;
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af;
5.9.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 december 2015.