ECLI:NL:RBMNE:2016:1087

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
3 maart 2016
Zaaknummer
4333926 AC EXPL 15-3233 mc/936
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van pensioenpremies en proceskosten door pensioenfondsen tegen werkgever

In deze zaak vorderden de stichtingen PMT, SOOM en SFM betaling van pensioenpremies en proceskosten van de besloten vennootschap [gedaagde]. De procedure begon met een dagvaarding op 10 juli 2015, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De eisende partijen stelden dat [gedaagde] als werkgever verplicht was om premies te betalen aan de pensioenfondsen, maar [gedaagde] betwistte deze verplichting en stelde dat er geen werknemers waren waarvoor premies verschuldigd waren. De kantonrechter oordeelde dat er geen achterstallige premies waren en dat de vorderingen van PMT, SOOM en SFM moesten worden afgewezen. Echter, [gedaagde] werd wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat zij de eisende partijen nodeloos kosten had laten maken door niet tijdig te reageren op de facturen en aanmaningen. De totale proceskosten werden begroot op € 1.060,19, inclusief het salaris van de gemachtigde. Het vonnis werd uitgesproken op 2 maart 2016.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 4333926 AC EXPL 15-3233 mc/936
Vonnis van 2 maart 2016
inzake

1.de stichting Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek,

gevestigd te ’s-Gravenhage,
verder ook te noemen PMT,
2. de stichting
Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Metaalbewerkingsbedrijf,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
verder ook te noemen SOOM,

3.de stichting Stichting Sociaal Fonds Metaal en Techniek,

gevestigd te ’s-Gravenhage,
verder ook te noemen SFM,
eisende partijen,
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck gerechtsdeurwaarders,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J. van Andel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 juli 2015
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens houdende vermindering van eis
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is als werkgever aangesloten bij PMT, SOOM en SFM.
2.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfs-
takpensioenfonds 2000 (verder: Wet bpf), en met inachtneming van het Uitvoeringsregle-ment van PMT, is [gedaagde] gehouden om de verschuldigde premies voor haar werkne-mers uit hoofde van de verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds aan PMT te betalen. PMT heeft voorts gewezen op het bepaalde in artikel 24, tweede lid, juncto artikel 25 van het Pensioenreglement inzake respectievelijk premieheffing en premiebetaling, gel-dend tot en met 31 december 1998, en/of op grond van Hoofdstuk XI (financiering), artikel 1 juncto artikel 2 van het Pensioenreglement, geldend vanaf 1 januari 1999, ingevolge welke bepalingen de werkgever gehouden is om de aan de deelneming aan dit pensioenfonds ver-bonden premies te voldoen aan PMT. In deze reglementen is tevens bepaald dat een achter-stallig bedrag aan premiebetaling wordt vermeerderd met interest en met 15% boete, waarbij het bestuur bevoegd is om daarvan in voor de werkgever gunstige zin af te wijken. Het be-stuur heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door de boete voorshands vast te stellen op 10%.
Ingevolge de algemeen verbindend verklaarde CAO Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Metaalbewerkingsbedrijf (CAO SOOM) en het daarvan deel uitmakende financie-ringsreglement is [gedaagde] een bijdrage verschuldigd voor (onder meer) het (doen) ver-richten van scholingsactiviteiten, het ontwikkelen van lesmateriaal, het bevorderen en stimu-leren van de opleiding van jeugdigen en anderen in het (beroeps)onderwijs ten behoeve van de bedrijfstak, het (doen) verzorgen van werkgelegenheidstrajecten en het doen van onder-zoek naar (nieuwe) technologische ontwikkelingen op het vakgebied. In voornoemd regle-ment is voorts bepaald dat de werkgever bij niet tijdige betaling van de verschuldigde bij-drage door het enkele verloop van de termijn in gebreke is, in welk geval SOOM bevoegd is om rente en een vergoeding van buitengerechtelijke invorderingskosten ten bedrage van 15% te vorderen. Het bestuur heeft evenwel gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om dit per-centage vast te stellen op 10%.
Ingevolge de algemeen verbindend verklaarde CAO Werkgeversbijdrage Sociaal Fonds Me-taal en Techniek (CAO SFM) en het daarvan deel uitmakende bijdragereglement is [gedaagde] een bijdrage verschuldigd voor het financieren en subsidiëren van activiteiten die ge-richt zijn op het in sociaal opzicht optimaal functioneren van de Metaal en Techniek. In voornoemd reglement is voorts bepaald dat de werkgever bij niet tijdige betaling van de ver-schuldigde bijdrage door het enkele verloop van de termijn in gebreke is, in welk geval SFM bevoegd is om rente en een vergoeding van buitengerechtelijke invorderingskosten ten be-drage van 15% te vorderen. Het bestuur heeft evenwel gebruik gemaakt van haar bevoegd-heid om dit percentage vast te stellen op 10%.
2.3.
Bij factuur van 13 februari 2015 hebben PMT, SFM en SOOM een bedrag van
€ 4.932,55 bij [gedaagde] in rekening gebracht. De omschrijving luidt als volgt:
“PMTOP Pensioenpremie over PG1 € 4.099,28
PMTVPL Pensioenpremie over PG1 € 583,73
SFM Sociaal Fonds Metaal en Techniek € 61,82
OOM O & O voor het Metaalbewerkingsbedrijf € 187,72”.
Op deze factuur is onder meer vermeld dat het bedrag moet worden overgemaakt aan [naam administrateur] , die door PMT, SOOM en SFM als administrateur is aangewezen ter zake van voor-melde bedragen. Verder is een betaaltermijn van 30 dagen vermeld.
2.4.
Bij brief van 24 maart 2015 heeft [naam administrateur] een herinnering ter zake van voor-melde factuur van 13 februari 2015 aan [gedaagde] gestuurd, met het verzoek om alsnog binnen zeven dagen te betalen.
2.5.
Op 10 april 2015 heeft [naam administrateur] een aanmaning aan [gedaagde] gestuurd, waarbij naast het hiervoor genoemde bedrag van € 4.932,55 ook een bedrag van € 23,43 aan rente en een bedrag van € 513,30 aan boete/buitengerechtelijke invorderingskosten in reke-ning is gebracht. Het totaal te betalen bedrag bedraagt hiermee € 5.469,28.
Op 15 mei 2015 heeft [naam administrateur] een herhaalde aanmaning aan [gedaagde] gestuurd ten bedrage van € 5.469,27 (hierbij is een bedrag van € 23,42 aan rente vermeld).
2.6.
Bij brief van 17 juni 2015 heeft de gemachtigde van PMT, SFM en SOOM nogmaals een aanmaning aan [gedaagde] gestuurd, met het verzoek om een bedrag van € 5.469,81 te voldoen. Naast de hoofdsom van € 4.932,55 is een bedrag aan ‘boete en rente’ van € 536,72 en een bedrag aan ‘rente tot heden’ van € 0,54 in rekening gebracht.
2.7.
Bij e-mailbericht van 26 augustus 2015 heeft [A] namens [gedaagde] aan [naam administrateur] meegedeeld dat [B (vader van C)] , geboren [1960] , en [C] , ge-boren [1990] , directeur-groot aandeelhouder binnen [gedaagde] zijn, reden waar-om voor hen geen pensioenpremie afgedragen hoeft te worden. [A] heeft verzocht om de opgelegde aanslagen te storneren.
2.8.
In reactie op voormeld e-mailbericht van 26 augustus 2015 heeft [naam administrateur] bij brief van 16 september 2015 aan [gedaagde] meegedeeld dat haar deelname aan PMT, SFM en SOOM per 1 november 2014 is beëindigd, dat geen pensioen meer wordt opge-bouwd bij PMT en dat [gedaagde] niet meer in aanmerking komt voor de regelingen van de CAO-fondsen.
2.9.
Op 18 september 2015 heeft [naam administrateur] een creditfactuur ten bedrage van
€ 10.788,09 aan [gedaagde] gestuurd.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Na vermindering van eis bij repliek vordert PMT bij vonnis, uitvoerbaar bij voor-raad, veroordeling van [gedaagde] om aan haar te voldoen een bedrag van € 490,54, te ver-meerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 april 2015 tot de dag der algehele vol-doening. Deze vordering is als volgt samengesteld:
- € 468,30 aan boete;
- € 22,24 aan rente tot 10 april 2015.
SOOM vordert thans bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan haar te voldoen een bedrag van € 23,39, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 april 2015 tot de dag der algehele voldoening. Deze vordering is als volgt samenge-steld:
- € 22,50 aan buitengerechtelijke kosten;
- € 0,89 aan rente tot 10 april 2015.
SFM vordert thans bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan haar te voldoen een bedrag van € 22,79, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 april 2015 tot de dag der algehele voldoening. Deze vordering is als volgt samenge-steld:
- € 22,50 aan buitengerechtelijke kosten;
- € 0,29 aan rente tot 10 april 2015.
PMT, SOOM en SFM hebben ten slotte gevorderd om [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
PMT, SOOM en SFM hebben aan hun gewijzigde vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] in december 2014 een tweetal ‘aanmeldformulieren werknemer’ aan hen heeft gestuurd, waarbij is aangegeven dat [B (vader van C)] senior en [C] junior per 1 november 2014 als werknemer in dienst treden bij [gedaagde] . Op grond van deze aanmelding is voormelde factuur van 13 februari 2015 aan [gedaagde] gestuurd. Nadat deze factuur niet tijdig was voldaan, hebben PMT, SOOM en SFM betalingsherinneringen aan [gedaagde] gestuurd, op grond waarvan thans nog de bedragen aan boete en buitenge-rechtelijke kosten worden gevorderd. Tevens is [gedaagde] door deze te late betaling rente verschuldigd geworden.
Eerst bij e-mailbericht van 26 augustus 2015, en derhalve nadat PMT, SOOM en SFM de dagvaarding hadden uitgebracht, heeft [gedaagde] voormelde wijziging doorgegeven, die ertoe heeft geleid dat [gedaagde] geen premies hoefde af te dragen. De hiertoe opgestelde creditfactuur van 18 september 2015 heeft mede betrekking op de factuur van 13 februari 2015.
Naar de mening van PMT, SOOM en SFM blijft [gedaagde] de thans gevorderde bedragen aan boete en buitengerechtelijke kosten wel verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] heeft - kort samengevat - als verweer aangevoerd dat, nu de premie-bedragen niet verschuldigd zijn, het rechtens en contractueel niet mogelijk is dat [gedaagde] nog bedragen aan boete, buitengerechtelijke kosten en rente verschuldigd kan zijn.
Voorts heeft [gedaagde] gesteld dat de ‘aanmeldformulieren werknemer’ niet door haar zijn ingediend bij PMT, SOOM en SFM.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat PMT, SOOM en SFM voormelde creditfactuur hebben opgesteld, waarmee [gedaagde] voormelde premiebedragen niet verschuldigd is. Nu [gedaagde] derhalve de hoofdsom niet behoeft te voldoen en er derhalve ook geen sprake (meer) kan zijn van een vertraging in de voldoening van een geldsom als bedoeld in artikel 6:119 BW, kan de gevorderde wettelijke rente als zodanig niet worden toegewezen.
4.2.
Nu er voorts geen sprake blijkt te zijn van een achterstallig bedrag aan premiebeta-ling als bedoeld in het Pensioenreglement van PMT, is ook de door PMT gevorderde boete niet verschuldigd geworden.
4.3.
In de CAO SOOM en de CAO SFM is bepaald dat SOOM en SFM bij niet tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage bevoegd zijn om vergoeding van de buitengerechte-lijke invorderingskosten te vorderen. Nu er evenwel geen sprake is van een verschuldigde bijdrage aan SOOM en SFM zijn zij ook niet bevoegd om deze buitengerechtelijke invor-deringskosten te vorderen.
4.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van PMT, SOOM en SFM moeten worden afgewezen.
4.5.
[gedaagde] zal evenwel in de proceskosten worden veroordeeld. Vast staat immers dat PMT, SFM en SOOM voormelde factuur al op 13 februari 2015 aan [gedaagde] heb-ben gestuurd en dat [gedaagde] nadien diverse malen is aangemaand om dit bedrag te vol-doen, zonder dat daarop enige reactie van [gedaagde] is gekomen. Eerst nadat PMT, SFM en SOOM de onderhavige procedure aanhangig hadden gemaakt, is namens [gedaagde] aangegeven dat zij niet premieplichtig is en dat de factuur van 13 februari 2015 onjuist is. Zo bezien hebben PMT, SFM en SOOM [gedaagde] op goede gronden in rechte betrokken. Niet wordt ingezien dat [gedaagde] niet al veel eerder had kunnen doorgeven aan PMT, SFM en SOOM dat zij niet premieplichtig is. Door haar handelwijze heeft [gedaagde] PMT, SFM en SOOM nodeloos kosten laten maken. De totale kosten aan de zijde van PMT, SFM en SOOM worden begroot op:
- dagvaarding € 94,19
- griffierecht € 466,00
- salaris gemachtigde €
500,00(2 punten x tarief € 250,00)
Totaal € 1.060,19

5.Beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van PMT, SOOM en SFM, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.060,19, waarin begrepen € 500,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter, en is in aanwezig-heid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2016.