ECLI:NL:RBMNE:2016:1242

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2016
Publicatiedatum
10 maart 2016
Zaaknummer
16/700039-15 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van meerdere verdachten voor deelname aan een criminele organisatie en witwassen

Op 10 maart 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen vijf verdachten die betrokken waren bij een criminele organisatie die zich bezighield met de teelt van hennep. De hennepteelt vond plaats in verschillende kwekerijen in Hilversum en Veenendaal en duurde tot februari 2015. De rechtbank heeft de hoofdverdachte, een 46-jarige man uit Utrecht, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden voor zijn leidende rol in de organisatie, evenals voor witwassen en verboden wapenbezit. De overige vier verdachten kregen straffen variërend van taakstraffen tot gevangenisstraffen van 34 maanden.

Een 44-jarige vrouw uit Maarssen werd vrijgesproken van deelname aan de criminele organisatie, maar kreeg wel een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, voor witwassen en valsheid in geschrift. De rechtbank hield rekening met de maatschappelijke functie van de vrouw en de media-aandacht voor de zaak. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, vooral gezien de betrokkenheid van de verdachten bij de hennepteelt en het witwassen van grote geldbedragen. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd door de ernst van de feiten en de rol van de verdachten in de criminele organisatie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/700039-15 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 10 maart 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1951] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25, 26, 28 en 29 januari 2016 en van 1, 2 en 4 februari 2016, waarbij de officieren van justitie en de raadsvrouw
mr. M. Grinwis-Veldman, advocaat te Utrecht, hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: anderen behulpzaam is geweest bij het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van hennep en/of in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van hennep in Hilversum en/of Veenendaal ;
feit 2: een vuurwapen van categorie III en munitie categorie III voorhanden heeft gehad;
feit 3: een geldbedrag van € 70.300,00 heeft witgewassen.

3.Voorvragen

Nietigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft de partiële nietigheid van de dagvaarding bepleit ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde omdat het ten laste gelegde onvoldoende feitelijk en bovendien onbegrijpelijk is. Immers zijn de onderdelen “verbergen, verhullen, omzetten en gebruiken” niet nader omschreven zodat uit het ten laste gelegde niet kan worden opgemaakt waartegen verdachte zich heeft te verdedigen en ook niet is voldaan aan de eisen die aan de dagvaarding worden gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Voor de gedragingen verwerven, voorhanden hebben en overdragen heeft de Hoge Raad in het arrest van 9 februari 1999 (NJ 1999/327) geoordeeld dat deze termen voldoende feitelijke betekenis hebben, zodat ze niet nader omschreven hoeven te worden. De stelling van de raadsvrouw dat de Hoge Raad in voornoemd arrest heeft geoordeeld dat voor de termen verhullen, verbergen, omzetten en gebruiken, wel een nadere omschrijving nodig zal zijn, berust op een onjuiste lezing van dat arrest. Uit het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2008 (NJ 2008, 496) volgt dat aan de termen verbergen en/of verhullen" voldoende feitelijke betekenis toekomt.
Tot slot volgt uit de in de tenlastelegging gebezigde gedragingen omzetten en gebruiken, bezien tegen de achtergrond van het dossier, voldoende duidelijk welke feitelijke gedragingen verdachte worden verweten.
De rechtbank verwerpt dit beroep op de partiële nietigheid van de dagvaarding. De dagvaarding is geldig.
De overige voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging, dat de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte twee keer weed heeft geknipt in Veenendaal . Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet wist wat er zich in het door hem gevonden pakket bevond. Door de vorm van het pakket heeft verdachte echter wel vermoed dat er een wapen in het pakket was verpakt. Verdachte heeft dit pakket thuis verstopt en is het vervolgens vergeten. Volgens de raadsvrouw had verdachte geen kwade bedoelingen met het wapen. Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat bij verdachte geen wetenschap bestond ten aanzien van de criminele herkomst van het contante geldbedrag. Evenmin doet zich het geval voor waarin verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat sprake was van een criminele herkomst. Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het grootste gedeelte van het gevonden geldbedrag aan verdachte toebehoort en dat verdachte hierover een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van feit 1:
Hennepkwekerijen [adres] [woonplaats]
De rechtbank heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de hennepkwekerijen in het pand aan de [adres] in [woonplaats] ( Hilversum I en II), zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Hennepkwekerij [adres] [woonplaats] ( [woonplaats] I)
Verdachte wordt [bijnaam] genoemd. [2]
Op 15 december 2014 is in een bedrijfspand aan de [adres] in [woonplaats] een hennepkwekerij aangetroffen [3] met kweekruimten (ruimten A, B, C en D in unit IV) met (in totaal) 1140 planten en een kweekruimte (ruimte E in unit IV) met 1048 planten. [4] Monsters van plantendelen uit alle daarvoor in aanmerking komende ruimten [5] zijn positief getest op hennep of THC, zijnde de werkzame stof in hennep. [6]
De ruimten in het pand aan de [adres] in [woonplaats] werden sinds 1 juli 2013 (units III en IV) [7] en 15 juni 2014 (unit I) [8] gehuurd door [A] (hierna: [A] ).
Verhuurder [B] heeft, behalve [A] , ook een paar keer een kale man gezien, met wie hij één keer over de huur heeft gesproken. Volgens [A] kwam het geld van de huur van die kale. [9] [B] heeft eenmaal het bedrag voor de huur van die kale contant betaald gekregen. Het zou kunnen dat die kale man [medeverdachte 1] heet. [10]
De voornaam van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) is [medeverdachte 1] . [11]
[medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) heeft verklaard dat hij betrokken is geweest bij de hennepplantage aan de [adres] in [woonplaats] . Hij zou het bijhouden, onderhouden, water geven en met knippers komen. [12]
Op 27 september 2014 is [medeverdachte 2] om 06.27.19 uur gebeld door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] heeft in dit telefoongesprek gezegd: “o man ik heb mijn wekker niet gehoord”, waarop door [medeverdachte 1] is gezegd dat [medeverdachte 2] moet opschieten. [medeverdachte 2] heeft toen laten weten dat hij eraan zou komen. [13]
Vervolgens is om 06.40.35 uur de Jeep Cherokee die bij [medeverdachte 2] in gebruik is [14] gezien op de [adres] in [woonplaats] . [15] [medeverdachte 1] woont aan de [adres] in [woonplaats] . [16]
Om 06.43 uur is [medeverdachte 2] met een groep vrouwen en een man in een Mercedes Vito gestapt en weggereden vanaf de [adres] . Om 17.28 uur reed deze Mercedes Vito het terrein van het woonwagenkamp aan de [adres] weer op. Bij vertrek en terugkomst van de Mercedes Vito is [medeverdachte 1] aanwezig geweest. [17]
Op 28 september 2014 is de Mercedes Vito met de groep vrouwen en een man om 06.17 uur vertrokken van de [adres] . Bij vertrek van de Mercedes Vito kwam [medeverdachte 1] naar buiten. Om 16.34 uur keerde de Mercedes Vito terug op de [adres] . [18]
Verdachte heeft zichzelf herkend op een foto die door het observatieteam is gemaakt van de personen die op 27 september 2014 in de Mercedes Vito zijn gestapt. [19] Verdachte heeft hierover verklaard dat hij twee keer is gaan knippen. [20] Dit was in dezelfde kwekerij. [21]
[A] heeft verklaard dat hij erbij was toen er de laatste keer in Veenendaal werd geknipt. [medeverdachte 2] en [bijnaam] (
de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] en verdachte) kwamen toen met een aantal dames in een busje. [22]
Conclusie met betrekking tot [woonplaats] I
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen vast dat verdachte tweemaal hennep is gaan knippen in een hennepkwekerij in [woonplaats] .
Ten aanzien van feit 2:
Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen:
1. de bekennende verklaring van verdachte; [23]
2. het proces-verbaal van bevindingen. [24]
Ten aanzien van feit 3:
Witwassen van een contant geldbedrag van € 70.300,00
Op 17 februari 2015 zijn in de meterkast en in de schuur van de woning van verdachte aan de Oorkondelaan 12 in Haarlem contante geldbedragen gevonden. In de meterkast werd een PVC-koker (01.01.001) gevonden die met schroefdoppen was afgesloten. In deze buis bevonden zich vier zilverkleurige gesealde pakketjes die waren voorzien van de tekst “10PT” en “20PT”. In de schuur werd een PVC-koker (02.01.001) gevonden die met schroefdoppen was afgesloten. In de koker zaten twee soortgelijke zilverkleurige gesealde pakketjes en twee bundels met geldbiljetten zonder verpakking. [25]
De vier zilverkleurige pakketjes uit koker 01.01.001 bevatten een contant geldbedrag van in totaal € 39.650,00. De twee zilverkleurige pakketjes en de twee losse geldbundels uit koker 02.01.001 bevatten een contant geldbedrag van in totaal € 29.000,00, waarvan een bedrag van € 5.000,00 uit een geseald pakketje met opschrift “ [opschrift] ” [26] afkomstig was. In de schuur werd voorts een enveloppe met daarin een contant geldbedrag van € 1.650,00 gevonden. [27]
Verdachte ontvangt een uitkering van het UWV ter hoogte van € 1.100,00 of € 1.200,00 per maand. Daarnaast heeft hij af en toe een klusje als stratenmaker. [28]
Verdachte heeft verklaard dat hij geld moest bewaren voor zijn schoonzoon [29] en dat een deel van het gevonden geld van zijn schoonzoon is. Eén van de schoonzoons van verdachte is [medeverdachte 1] . [30]
Conclusie
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat het totaal in de woning en schuur van verdachte aangetroffen contante geldbedrag € 70.300,00 betreft, waarvan een bedrag van € 44.650,00 in de pakketjes met het opschrift “ [opschrift] ” werd bewaard.
Bewijsoverweging met betrekking tot witwassen
De rechtbank stelt voorop dat de Hoge Raad in zijn arrest van 28 september 2004 (NJ 2007, 278) heeft geoordeeld dat op grond van het doel en de strekking van de strafbaarstelling in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en mede in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling moet worden aangenomen dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Voorts geldt ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2010 (NJ 2010, 456) dat indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen kan worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf afkomstig is”, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Op grond van hetgeen hiervoor over de feiten 1 en 3 is opgenomen bestaat ten aanzien van verdachte het ernstige vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat het contante geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Hierbij heeft de rechtbank betekenis toegekend aan de volgende feiten en omstandigheden:
  • het gegeven dat de geldbedragen op verschillende plaatsen in en bij de woning werden verborgen;
  • de wijze van verpakken van de geldbedragen;
  • het gegeven dat verdachte heeft geholpen met het knippen van hennep in een hennepkwekerij terwijl het vertrekpunt telkens het woonwagenkamp was waar zijn schoonzoon [medeverdachte 1] woont;
  • het gegeven dat verdachte heeft gesteld te moeten rondkomen van een uitkering.
Van verdachte mag onder deze omstandigheden worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen die concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is (Hoge Raad, 13 juli 2010, NJ 2010, 460).
Verdachte heeft verklaard dat hij een vergoeding van € 28.000,00 heeft ontvangen van de gemeente voor het verplaatsen van zijn woonwagen. Na een inbraak heeft verdachte een geldbedrag van € 5.000,00 van de verzekering ontvangen. Het restant van het bedrag wordt volgens verdachte gevormd door geld dat hij gedurende zijn arbeidzame leven opzij heeft gelegd. De vergoeding van de gemeente en de uitkering door de verzekering heeft verdachte contant opgenomen.
Verdachte kon geen verklaring geven voor het opschrift “ [opschrift] ” op vijf van de gesealde pakketjes.
Ter onderbouwing van zijn standpunt over de geldopnamen heeft verdachte ter zitting een aantal bankafschriften uit de periode van april 2010 tot en met juli 2010 overgelegd.
Uit deze bankafschriften blijkt het volgende:
  • op 26 april 2010 is een bedrag van € 18.279,00 bijgeschreven onder vermelding van “gemeente Haarlem vergoeding verplaatsingskosten”;
  • op 17 juni 2010 is een bedrag van € 8.474,00 bijgeschreven onder vermelding van “gem Haarlem 2e verg. verplaatsingskstn”;
  • in de periode van april 2010 tot en met juli 2010 hebben contante geldopnamen plaatsgevonden. Het totaal contant opgenomen geldbedrag is € 20.600,00.
Aldus heeft verdachte een verklaring afgelegd voor de herkomst van een bedrag van
€ 26.753,00 waarvan een gedeelte van € 20.600,00 contant door hem is opgenomen.
De verklaring van verdachte kan niet leiden tot de vaststelling dat het restant van het contant aangetroffen geldbedrag van € 70.300,00, zijnde een bedrag van € 49.700,00, een legale herkomst heeft.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen van in totaal € 49.700,00 middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit ook wist.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 44.650,00, dat werd bewaard in pakketjes met het opschrift “ [opschrift] ”, acht de rechtbank aannemelijk geworden dat verdachte dit heeft bewaard voor zijn schoonzoon: medeverdachte [medeverdachte 1] .
De situatie waarin sprake is van het enkele voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een misdrijf dat door verdachte zelf is begaan, doet zich ten aanzien van dit geldbedrag dan ook niet voor.
Ten aanzien van het overige deel van het geldbedrag van € 49.700,00, te weten een geldbedrag van € 5.050,00, geldt dat niet aannemelijk is geworden dat dit geldbedrag van
€ 5.050,00 afkomstig is uit een door verdachte zelf gepleegd misdrijf. Zulks is niet aangevoerd door de raadsvrouw en evenmin is dit gebleken uit de zich in het dossier bevindende stukken en het onderzoek ter terechtzitting. De situatie waarin het enkele voorhanden hebben van een voorwerp uit een door verdachte zelf begaan misdrijf niet kan bijdragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp en om die reden niet als witwassen kan worden gekwalificeerd (Hoge Raad 13 juli 2010, NJ 2010, 655) doet zich dan ook niet voor.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat (verdachte):
1.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en/of andere personen op tijdstippen in de periode van 1 april 2012 tot en met 3 februari 2015 te Veenendaal tezamen en in vereniging telkens opzettelijk hebben geteeld en opzettelijk aanwezig hebben gehad in een pand aan de [adres] te [woonplaats] een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II bij het plegen van welk misdrijf verdachte in het tijdvak omvattende 27 september 2014 en 28 september 2014 te Veenendaal meermalen telkens opzettelijk behulpzaam is geweest door in voornoemd pand alwaar een hennepkwekerij was gevestigd hennep te knippen;
2.
op 17 februari 2015 te Haarlem een vuurwapen van categorie III sub 1, te weten een pistool, merk Pietro Beretta, model 70, kaliber 7,65 mm en munitie van categorie III, te weten
22 patronen kaliber 7.65 voorhanden heeft gehad;
3.
op 17 februari 2015 te Haarlem van een voorwerp, te weten een contant geldbedrag van in totaal 49.700,00 euro de herkomst heeft verhuld en heeft verhuld wie de rechthebbende op voornoemd gelbedrag was
en
een contant geldbedrag van in totaal 49.700,00 euro voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1:
medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3,
onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan
met betrekking tot een wapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid
van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van
categorie III.
Feit 3:
witwassen, meermalen gepleegd.

7.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat kan worden volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft twee keer hennep geknipt in een hennepkwekerij van zijn schoonzoon. Daarnaast heeft verdachte een groot contant geldbedrag witgewassen, waarbij het grootste deel van dat bedrag geld van zijn schoonzoon en medeverdachte [medeverdachte 1] betreft. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële verkeer aangetast. Verdachte heeft daarmee bijgedragen aan het veiligstellen van de gelden die zijn schoonzoon met het plegen van misdrijven heeft verdiend. Ook heeft verdachte een vuurwapen met scherpe patronen in zijn woning voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van een vuurwapen vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en kan gevoelens van angst en onrust veroorzaken. De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 december 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
Alles afwegend acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 162 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren in combinatie met een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis een passende en geboden reactie op de bewezenverklaarde feiten. Met de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel wordt beoogd te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen.

9.Beslag

Onder verdachte zijn een vuurwapen (Beretta) en munitie (22 patronen) en een geldbedrag van € 70.300,00 in beslag genomen.
De officier van justitie heeft onttrekking aan het verkeer gevorderd van het vuurwapen en de munitie.
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een gedeelte hiervan, te weten een geldbedrag van € 50.300,00 verbeurd dient te worden verklaard en het restant, te weten een geldbedrag van € 20.000,00, kan worden teruggegeven aan verdachte.
Geldbedrag
Uit de bewijsmiddelen volgt dat een bedrag van € 20.600,00 aan verdachte toebehoort. De rechtbank gelast daarom de teruggave van dit geldbedrag aan verdachte.
Het restant van het inbeslaggenomen geldbedrag, te weten: € 49.700,00, dient te worden verbeurd verklaard, nu met betrekking tot dit voorwerp het onder 3 bewezen geachte is begaan.
Vuurwapen en munitie
Nu met betrekking tot het vuurwapen (met nummer [nummer] ) en de munitie (22 patronen) het onder 2 bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen:
  • Wetboek van Strafrecht: 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 48, 57, 420bis;
  • Opiumwet: 11;
  • Wet wapens en munitie: 55;
alle zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals onder 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3,
onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan
met betrekking tot een wapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid
van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van
categorie III;
feit 3:
witwassen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
180 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
162 dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- een geldbedrag van € 20.600,00.
Verklaart verbeurd:
- een geldbedrag van € 50.300,00.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- een Beretta (met nummer [nummer] ) en 22 patronen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, mr. J.M. Eelkema en
mr. V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Verborg, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 maart 2016.
De griffier is buiten staat om dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
1.
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 1] en/of een of
meerdere (andere) pers(o)n(en) op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of
omstreeks de periode van 01 april 2012 tot en met 03 februari 2015 te
Hilversum en/of te Veenendaal , en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt
en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
en/of (in elk geval) (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(onder meer in een pand aan de [adres] te [woonplaats]
en/of
in een pand aan de [adres] te [woonplaats] )
(telkens) een (grote) hoeveelheid hennep en/of een (groot) aantal
hennepplanten en/of delen daarvan,
althans (telkens) meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een
middel,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven
verdachte in of omstreeks het tijdvak omvattende 27 september 2014 en/of 28
september 2014 , althans in of omstreeks de maand september 2014 te Hilversum
en/of te Veenendaal , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal
(telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door in voornoemd(e) panden
alwaar een hennepkwekerij was gevestigd hennep te knippen;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 17 februari 2015 te Haarlem,(althans) in de gemeente
Haarlem,
een vuurwapen van categorie III sub 1,te weten een pistool , merk Pietro
Beretta, model 70 , kaliber 7,65 mm en/of munitie van categorie III, te weten
22, althans een of meer patro(o)n(en) (kaliber 7.65), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij op of omstreeks 17 februari 2015, althans op een of meerdere
tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
1 april 2012 tot en met 17 februari 2015, te Haarlem,(althans) in de
gemeente Haarlem,
van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere contante geldbedrag(en) van
in totaal ongeveer euro 70.300, de werkelijke aard en/of de
herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing
heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie (telkens) de rechthebbende op (een)
voorwerp, te weten voornoemde gelbedrag(en), was
en/of
(een) voorwerp(en), te weten een of meerdere contante geldbedrag(en) van in
totaal ongeveer euro 70.300, voorhanden heeft gehad,
en/of
(een) voorwerp(en), te weten een of meerdere contante geldbedrag(en) van in
totaal (ongeveer) euro 70.300, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad,
heeft overgedragen en/of heeft omgezet
en/of
van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere contante geldbedrag(en) van
in totaal (ongeveer) euro 70.300, gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die
geldbedrag(en)/voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk
afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Art. 420bis ahf onder b Wetboek van strafrecht, impliciet subsdiair art.
420 quater Wetboek van strafrecht en/of
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 26 januari 2016.
3.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 16 februari 2015, pagina 1095, zaaksdossier Veenendaal I.
4.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 16 februari 2015, pagina 1096, zaaksdossier Veenendaal I.
5.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 16 februari 2015, pagina 1097, zaaksdossier Veenendaal I.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 22 december 2014, pagina 1106, zaaksdossier Veenendaal I.
7.Het schriftelijke bescheid, te weten: de huurovereenkomst van 1 juli 2013, pagina 1276 tot en met 1284, zaaksdossier Veenendaal I.
8.Het schriftelijke bescheid, te weten: de huurovereenkomst van 14 juni 2014, pagina 1267 tot en met 1275, zaaksdossier Veenendaal I.
9.De verklaring van [B] van 4 maart 2015, pagina 993, zaaksdossier Veenendaal I.
10.De verklaring van [B] van 4 maart 2015, pagina 994, zaaksdossier Veenendaal I.
11.Het schriftelijke bescheid, te weten: de ID-staat SKDB van 19 februari 2015, pagina 4921, persoonsdossier [medeverdachte 1] .
12.De verklaring van [medeverdachte 2] van 15 juli 2015, pagina 6.
13.Proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2014, pagina 5973, Dossier Algemene Bevindingen.
14.Proces-verbaal gebruik Jeep [kenteken] van 1 mei 2015, pagina’s 5812 tot en met 5817, Dossier Algemene Bevindingen.
15.Proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2014, pagina 5974, Dossier Algemene Bevindingen.
16.Het schriftelijke bescheid, te weten: de ID-staat SKDB van 19 februari 2015, pagina 4921, persoonsdossier [medeverdachte 1] .
17.Proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2014, pagina 5975, Dossier Algemene Bevindingen.
18.Proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2014, pagina 5975, Dossier Algemene Bevindingen.
19.De verklaring van [verdachte] van 17 februari 2015, pagina 5502, persoonsdossier [verdachte] .
20.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 25 januari 2015.
21.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 26 januari 2015.
22.De verklaring van [A] van 8 mei 2015, pagina 5251, persoonsdossier [A] .
23.De verklaring van verdachte van 17 februari 2015, pagina 5496, persoonsdossier [verdachte] .
24.Het proces-verbaal van bevindingen (categoriestelling) van 20 februari 2015, pagina’s 2319 en 2320, zaaksdossier Overtreding WWM.
25.Proces-verbaal contant geld Oorkondelaan Haarlem van 18 februari 2015, pagina 4265, zaaksdossier Witwassen.
26.Proces-verbaal aanvullende bevindingen geldtelling van 4 maart 2015, pagina 4271, zaaksdossier Witwassen.
27.Proces-verbaal contant geld Oorkondelaan Haarlem van 18 februari 2015, pagina 4266, zaaksdossier Witwassen.
28.De verklaring van verdachte van 17 februari 2015, pagina 5496, persoonsdossier [verdachte] .
29.Het proces-verbaal van bevindingen van 20 februari 2015, pagina 4289, dossier Witwassen.
30.De verklaring van verdachte van 24 februari 2015, pagina 5509, persoonsdossier [verdachte] .