ECLI:NL:RBMNE:2016:1360

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
C/16/408698 / KG ZA 16-61
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot staking van activiteiten in strijd met concurrentiebeding en oplegging van dwangsom

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 maart 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Salor Spakenburg B.V. en een gedaagde besloten vennootschap. Salor vorderde dat de gedaagde zou worden bevolen om tot 11 november 2018 de activiteiten te staken die in strijd zijn met het concurrentiebeding uit de Koopovereenkomst. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde het concurrentiebeding had overtreden door concurrerende activiteiten te verrichten via haar onderneming GreenEnergy B.V. De rechter gebiedde de gedaagde om deze activiteiten te staken en legde een dwangsom op van € 10.000,00 voor elke overtreding en € 100,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 50.000,00. De vordering tot betaling van verbeurde boetes en buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat het relatiebeding was overtreden. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de geldigheid van concurrentiebedingen en de noodzaak om deze te handhaven ter bescherming van bedrijfsbelangen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/408698 / KG ZA 16-61
Vonnis in kort geding van 16 maart 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SALOR SPAKENBURG B.V.,
statutair gevestigd te Bunschoten,
eiseres,
advocaat mr. M.A.R.M. van Camp,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.W. Holterman.
Partijen zullen hierna Salor en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding 17 februari 2016 met producties 1 tot en met 23,
– nagekomen producties 24 en 25 van Salor,
– een nagekomen productie 26 van Salor,
– producties 1 tot en met 10 van [gedaagde] ,
– een nagekomen productie 11 van [gedaagde] ,
– de mondelinge behandeling op 26 februari 2016,
– de pleitnota van Salor,
– de pleitaantekeningen van [gedaagde]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Salor heeft begin november 2013 met [gedaagde] en met [A] Holding B.V. (hierna: [A] ) een 'Koopovereenkomst Aandelen' (hierna: de Koopovereenkomst) gesloten, waarbij Salor van [gedaagde] en [A] alle aandelen in het kapitaal van Thermagas Nederland B.V. (hierna: Thermagas) heeft gekocht voor de prijs van € 1,00. Thermagas verkeerde toen in financiële moeilijkheden. [gedaagde] en [A] hielden toen ieder 50% van de aandelen in Thermagas en waren toen ook ieder bestuurder van Thermagas.
2.2.
De aandelen in Thermagas zijn op 11 november 2013 aan Salor geleverd. Na die levering zijn [gedaagde] en [A] als bestuurders van Thermagas afgetreden en is Salor tezamen met [B] bestuurder van Thermagas geworden.
2.3.
In de Koopovereenkomst – waarin [gedaagde] als 'Verkoper 1' wordt aangeduid en Thermagas als 'de Vennootschap' – zijn ten aanzien van [gedaagde] de volgende bedingen opgenomen:
“4.4.2 Verkoper 1 staat er voor in dat zij, alsmede haar (huidige) bestuurder/aandeelhouder, gedurende 5 jaar, ingaande op de datum van levering van de Aandelen, geen met de huidige activiteiten van de Vennootschap concurrerende activiteiten zal verrichten (direct noch indirect) en niet (direct of indirect) betrokken zal zijn bij een onderneming of ondernemingen die met de huidige activiteiten van de Vennootschap concurrerende activiteiten verricht c.q. verrichten.
4.4.3
Verkoper 1 staat er voor in dat zij, alsmede haar (huidige) bestuurder/aandeelhouder, gedurende 5 jaar, ingaande op de datum van levering van de Aandelen, geen producten en/of diensten zal aanbieden en/of leveren aan een of meer van de huidige relaties van de Vennootschap, waaronder mede begrepen (rechts)personen, waaraan de Vennootschap in de laatste twee jaar voor de levering van de Aandelen offerte heeft uitgebracht. Voorgaande is beperkt tot producten en/of diensten die gelijk zijn aan, vergelijkbaar met en/of concurrerend (geacht kunnen worden te) zijn met producten en/of diensten die de Vennootschap aanbiedt en/of levert.
4.4.4
Verkoper 1 zal in geval van overtreding dan wel niet nakoming van een of meer van de hiervoor in de voorgaande leden opgenomen bepalingen door Verkoper 1 dan wel haar (huidige) bestuurder/aandeelhouder een dadelijk opeisbare niet voor vermindering vatbare boete verbeuren aan Koper[Salor; opmerking rechter]
groot € 50.000 per overtreding, te vermeerderen met € 5.000 per dag dat een overtreding voortduurt.
[…]
4.4.6
Het hiervoor opgenomen relatiebeding, alsmede het opgenomen boetebeding voor zover dit ziet op overtreding c.q. niet nakoming van het relatiebeding, geldt niet voor handelen c.q. nalaten in de uitoefening van de verrichting van werkzaamheden voor of ten behoeve van GreenEnergy B.V., zolang deze vennootschap niet in concurrentie treedt met de Vennootschap.
[...]”
2.4.
[gedaagde] is opgericht in 1999. Sinds die oprichting is [C] (hierna: [C] in persoon) enig aandeelhouder en enig bestuurder van [gedaagde]
2.5.
Thermagas is in 1972 opgericht door de vader van [C] in persoon. Omstreeks 1999 is [gedaagde] bestuurder en aandeelhouder van Thermagas geworden. Omstreeks 2005 is [A] mede-aandeelhouder en mede-bestuurder van Thermagas geworden. Thermagas houdt zich onder meer bezig met de groothandel in machines en apparaten voor de warmte-, koel- en vriestechniek, met de groothandel in sanitaire artikelen en sanitair installatiemateriaal en met de groothandel en import van gasgestookte verwarmingsapparaten, sanitairproducten en alle daarmee verband houdende goederen.
2.6.
GreenEnergy B.V. (hierna: GreenEnergy) is opgericht op 25 januari 2013. Sinds die oprichting is [gedaagde] enig aandeelhouder en enig bestuurder van GreenEnergy. GreenEnergy houdt zich onder meer bezig met technisch ontwerp en advies en met de import en verkoop van duurzame energiesystemen, waaronder zonnecellen en zonnecollectoren.
2.7.
Bij aangetekende brief van 15 september 2015 heeft de advocaat van Salor namens Salor [C] in persoon gesommeerd tot betaling van € 1.205.000,00 voor boetes die hij volgens Salor verbeurd had wegens nader aangeduide overtredingen van het concurrentiebeding in de Koopovereenkomst. [gedaagde] in persoon heeft niet aan die sommatie voldaan.

3.Het geschil

3.1.
Salor vordert – samengevat – het volgende:
a. a) [gedaagde] moet worden bevolen om tot 11 november 2018 de activiteiten te staken die in strijd zijn met het concurrentiebeding vermeld in artikel 4.4.2 van de Koopovereenkomst en met het relatiebeding vermeld in artikel 4.4.3 van de Koopovereenkomst en om die activiteiten tot de genoemde datum niet te hervatten, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
b) [gedaagde] moet worden veroordeeld om binnen een bepaalde termijn, al dan niet als voorschot, een bedrag van € 100.000,00 te betalen voor het overtreden van het concurrentiebeding en het relatiebeding, te vermeerderen met de reeds verbeurde en nog te verbeuren boetebedragen per dag, inmiddels van 21 september 2015 tot 26 februari 2016 een bedrag van € 1.590.000,--, en voorts te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 september 2015;
c) [gedaagde] moet worden veroordeeld om binnen een bepaalde termijn buitengerechtelijke kosten te betalen, te berekenen aan de hand van de wettelijke staffel buitengerechtelijke incassokosten;
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] voert allereerst als formeel verweer aan dat Salor geen spoedeisend belang bij haar vordering heeft.
4.2.
Dit verweer faalt. Salor stelt als grond voor haar spoedeisende belang dat er een reële mogelijkheid bestaat dat [gedaagde] nog steeds het concurrentie- en relatiebeding overtreedt. [gedaagde] heeft als verweer op dit punt met name gewezen op het feit dat GreenEnergy inmiddels de verkoop van luchtverwarmers heeft gestaakt en op het feit zij enkele malen een bepaald product, te weten een pompschakelaar, bij Thermagas zelf heeft gekocht. Deze feiten kunnen echter aan de spoedeisendheid van de vordering niet in de weg staan, nu de genoemde bedingen en de door Salor gestelde overtredingen daarvan niet tot die luchtverwarmers en die pompschakelaar zijn beperkt. [gedaagde] heeft verder nog gewezen op de lange periode die is verstreken sinds GreenEnergy Thermagas eind januari 2015 informeerde over de geplande verkoop van gasluchtverwarmers, maar ook dit kan aan de spoedeisendheid niet afdoen, nu Salor stelt dat zij nadien nog andere overtredingen van de genoemde bedingen heeft ontdekt. Voor zover [gedaagde] verder op dit punt nog heeft gesteld dat GreenEnergy een andere markt bedient dan Salor, betreft dit de inhoudelijke beoordeling van het geschil.
4.3.
De inhoudelijke beoordeling van het geschil kan derhalve aan de orde komen. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor onder 3.1 is weergegeven, valt de vordering uiteen in drie onderdelen, die hierna afzonderlijk beoordeeld worden.
Ten aanzien van het gevorderde bevel tot staken van activiteiten in strijd met het concurrentie- en relatiebeding
4.4.
Op dit punt komt eerst het concurrentiebeding aan de orde. Daarbij moet allereerst de geldigheid van dit beding worden beoordeeld, nu partijen daarover van mening verschillen.
4.5.
Volgens [gedaagde] gaat het hier om een verboden beding als bedoeld in artikel 6 lid 1 Mededingingswet (Mw.), nu volgens haar evident is (i) dat het beding tot doel heeft te voorkomen dat zij, [gedaagde] , met Thermagas zal gaan concurreren en (ii) dat het beding aldus de mededinging op (in ieder geval) de Nederlandse markt beperkt. Een dergelijk beding is volgens haar dan ook zonder meer nietig op grond van artikel 6 lid 2 Mw.
4.6.
Salor betwist dat het beding op grond van artikel 6 lid 1 Mw. verboden is, omdat het beding volgens haar slechts een onbetekenend effect heeft op de markt waarop Thermogas actief is en het beding bovendien een legitiem doel dient en juist een gunstig effect heeft op de mededinging. Daarbij was het beding volgens Salor ook noodzakelijk voor de totstandkoming en de doeltreffendheid van de Koopovereenkomst. Bovendien kan dit beding gelden als een nevenrestrictie die op grond van artikel 10 Mw. is toegestaan, aldus Salor.
4.7.
[gedaagde] betwist dat het beding kan gelden als een uitzondering zoals bedoeld in artikel 10 Mw. en stelt dat het beding ook niet kan gelden als een uitzondering als bedoeld in artikel 7 Mw.
4.8.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat niet is gesteld of gebleken dat de in geding zijnde handelsactiviteiten mede de handel met een of meer andere lidstaten van de Europese Unie omvatten, zodat de geldigheid van het beding volgens de Nederlandse Mededingingswet beoordeeld kan worden, zij het ook dat daarbij de van toepassing zijnde Europeesrechtelijke aanwijzingen betreffende het mededingingsrecht in acht genomen moeten worden.
4.9.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in het midden blijven of in dit geval door het concurrentiebeding de mededinging op de wijze als bedoeld in artikel 6 Mw. wordt beperkt, nu voldoende aannemelijk is dat dit beding – zoals Salor heeft gesteld, maar [gedaagde] heeft betwist – kan gelden als een nevenrestrictie die op grond van artikel 10 Mw. is toegestaan. Daarvoor is het volgende van belang.
4.10.
Ook volgens de stellingen van [gedaagde] vormt in dit geval de overname van Thermagas een concentratie als bedoeld in artikel 10 jo. artikel 27 Mw. en is het concurrentiebeding daarmee als nevenrestrictie rechtstreeks verbonden, nu dit beding in de Koopovereenkomst is opgenomen.
4.11.
[gedaagde] heeft echter als verweer aangevoerd dat dit beding niet voldoet aan de eisen die in dat kader worden gesteld. Naar zij allereerst heeft gesteld, was het beding niet, zoals in artikel 10 Mw. is bepaald, noodzakelijk voor de verwezenlijking van de onderhavige concentratie, omdat volgens haar de opgebouwde kennis in de onderneming bleef, te weten bij de medewerkers. [gedaagde] ziet er echter aan voorbij dat zijzelf, althans [C] in persoon, als directeur en aandeelhouder reeds sinds omstreeks 1999 het bestuur over Thermagas voerde, zodat voldoende aannemelijk is dat zij zelf dan wel [C] in persoon ten tijde van de overdracht over uitgebreide concurrentiegevoelige kennis beschikte. Duidelijk is dan dat het concurrentiebeding noodzakelijk was om de aan Salor overgedragen onderneming te beschermen tegen concurrentie door [gedaagde] en [C] in persoon en daarmee noodzakelijk om de vorenbedoelde concentratie te verwezenlijken. Dit vindt bevestiging in het standpunt van de Europese Commissie vermeld onder punt 18 van de Mededeling 2005/C56/03 betreffende beperkingen die rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging van concentraties (hierna: de Mededeling van de Commissie).
4.12.
[gedaagde] heeft verder nog gesteld dat niet is voldaan aan de uitgangspunten zoals gesteld in de Mededeling van de Commissie. Met name is volgens [gedaagde] de overeengekomen duur van vijf jaar niet toelaatbaar, nu volgens die Mededeling een maximale duur van drie jaar gerechtvaardigd is. Ook ontbreekt de vereiste beperking van de geografische reikwijdte zoals vermeld in die Mededeling, aldus [gedaagde]
4.13.
Dit standpunt van [gedaagde] kan niet worden aanvaard. Ten aanzien van de overeengekomen duur is van belang dat – volgens de onweersproken stelling van Salor – de markt waarop Thermagas opereert, een zeer stabiele en vrij onveranderlijke markt is, waarbij de producten en ook de prijzen daarvan jarenlang vrijwel gelijk blijven, en ook de klant- en leveranciersrelaties langdurig van aard zijn. Verder is van belang dat [gedaagde] dan wel [C] in persoon – zoals hiervoor vermeld – reeds sinds 1999 het bestuur over Thermagas voerde, zodat aannemelijk is dat [C] in persoon en daarmee [gedaagde] ten tijde van de overdracht over een vergaande kennis van concurrentiegevoelige zaken beschikte. Er is aldus sprake van bijzondere omstandigheden die een langere duur van bescherming tegen concurrentie rechtvaardigen. De overeengekomen duur van vijf jaar kan dan niet als disproportioneel worden aangemerkt. Dit oordeel vindt bevestiging in het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 april 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:2590) (r.o. 29). Ten aanzien van de geografische reikwijdte heeft [gedaagde] haar stelling niet of onvoldoende onderbouwd. Zoals hiervoor onder 4.8 reeds is overwogen, is niet gebleken van een andere markt dan de Nederlandse markt, dat wil zeggen de markt in geheel Nederland, en [gedaagde] heeft niets gesteld waaruit zou kunnen blijken tot welk deel van Nederland die markt beperkt zou moeten worden.
4.14.
Nu uit het voorgaande volgt dat het concurrentiebeding voldoet aan de eisen van artikel 10 Mw. en aldus als uitzondering op artikel 6 Mw. geldig is, behoeven de stellingen van partijen betreffende de mogelijkheid van uitzondering op grond van artikel 7 Mw. geen bespreking meer.
4.15.
Aan de orde komt dan de vraag of [gedaagde] het concurrentiebeding heeft overtreden. Voor het antwoord op deze vraag is het volgende van belang.
4.16.
Op dit punt heeft Salor gewezen op enkele producten en diensten die de door [gedaagde] gevoerde onderneming GreenEnergy op haar website aanbiedt en die volgens Salor concurrerend zijn omdat zij gelijk zijn aan of vergelijkbaar zijn met producten en diensten die Thermagas aanbiedt. Het gaat met name om luchtverwarmers, plafondventilatoren, een pompschakelaar en een pompwisselservice.
4.17.
[gedaagde] heeft hiertegen allereerst als algemeen verweer aangevoerd dat dit aanbod van GreenEnergy niet concurrerend is met dat van Thermagas omdat GreenEnergy zich volgens haar richt op verkoop aan eindgebruikers en niet, zoals Thermagas, op verkoop aan zakelijke klanten, met name installateurs.
4.18.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter treft dit verweer geen doel. Duidelijk is immers dat de producten die Thermagas aan installateurs verkoopt, uiteindelijk ook aan eindgebruikers worden verkocht en daar worden geïnstalleerd. Die verkoopmogelijkheid wordt geblokkeerd wanneer GreenEnergy reeds een product aan een eindgebruiker heeft verkocht.
4.19.
[gedaagde] heeft verder nog specifiek ten aanzien van de door GreenEnergy verkochte luchtverwarmer en de door GreenEnergy aangeboden pompwisselservice aangevoerd dat Thermagas dat type luchtverwarmer en die vorm van service ten tijde van de Koopovereenkomst, in 2013, nog niet aanbood.
4.20.
Ook dit verweer faalt. Zoals ook blijkt uit punt 23 van de Mededeling van de Commissie, betreft de bescherming van het concurrentiebeding niet alleen de afzonderlijke, specifiek te typeren producten en diensten die Thermagas ten tijde van de overdracht reeds aanbood, maar betreft die bescherming – kort gezegd – meer algemeen de producten en diensten die Thermagas aanbiedt op de product- en dienstenmarkten waarop zij in het kader van haar bedrijfsactiviteiten ten tijde van de overdracht reeds actief was. Uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken blijkt dat die bedrijfsactiviteiten en daarmee ook de markten waarop Thermagas haar producten en diensten aanbiedt, sinds de overdracht niet zijn veranderd. Nu (i) GreenEnergy de door Salor genoemde producten en diensten op diezelfde markten aanbiedt en (ii) [gedaagde] niet of onvoldoende heeft weersproken dat die producten en diensten gelijk zijn aan of vergelijkbaar zijn met die van Thermagas, moet dit aanbod van GreenEnergy en ook de daadwerkelijke verkoop van die aangeboden producten als een overtreding van het concurrentiebeding worden beoordeeld.
4.21.
Aan dit oordeel kan niet afdoen dat GreenEnergy – zoals [gedaagde] ten slotte nog heeft gesteld – tweemaal een pompschakelaar bij Thermagas zelf heeft besteld. Die twee inkopen betekenen immers niet dat GreenEnergy de door haar aangeboden pompschakelaars altijd bij Thermagas zal inkopen en maken haar aanbod op dit punt dan ook niet minder concurrerend.
4.22.
Nu uit het voorgaande volgt dat GreenEnergy verkoopactiviteiten verricht die concurrerend zijn met de verkoopactiviteiten van Thermagas, staat vast dat [gedaagde] , die als enige bestuurder en enig aandeelhouder bij GreenEnergy is betrokken, het concurrentiebeding heeft overtreden.
4.23.
Dan komt de gestelde overtreding van het relatiebeding aan de orde. Op dit punt stelt Salor dat [gedaagde] het relatiebeding heeft overtreden doordat GreenEnergy aan een klant van Thermagas, te weten OIT Technisch Installatiebureau, een product heeft geleverd dat vergelijkbaar is met de producten van Thermagas.
4.24.
Deze stelling kan niet worden aanvaard. Het relatiebeding betreft alleen [gedaagde] en haar bestuurder/aandeelhouder, en geldt niet, zoals het concurrentiebeding, (mede) voor het geval dat zij, [gedaagde] , of haar bestuurder/aandeelhouder direct of indirect betrokken is bij een onderneming die – kort gezegd – concurrerende activiteiten verricht. Hier moet immers worden uitgegaan van de tekst van het beding, die op voorhand niet tot de (door Salor gestelde maar door [gedaagde] bestreden bredere lezing van die tekst noopt. Nog daargelaten dat [gedaagde] gemotiveerd heeft betwist dat het product in kwestie aan de genoemde klant van Thermagas is geleverd, kan in dit geval naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake zijn van een overtreding van het relatiebeding, nu het immers gaat om een levering die door GreenEnergy is verricht en niet door [gedaagde]
4.25.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [gedaagde] in elk geval het concurrentiebeding heeft overtreden. Salor heeft derhalve belang bij handhaving van dat beding, zodat het gevorderde gebod in zoverre zal worden toegewezen.
4.26.
Ten aanzien van de daarbij gevorderde dwangsom rijst de vraag of deze toewijsbaar is, nu op overtreding van het concurrentiebeding reeds een boete is gesteld. Gelet echter op het feit dat [gedaagde] ondanks die boete het concurrentiebeding heeft overtreden, heeft Salor er belang bij dat thans een dwangsom als (extra) prikkel tot nakoming aan het toe te wijzen gebod op dit punt wordt verbonden. De dwangsom zal redelijkerwijze tot de hierna te vermelden bedragen worden beperkt en zal tevens aan een maximum worden gebonden.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag voor verbeurde boetes
4.27.
Op dit punt stelt de voorzieningenrechter voorop dat het hier gaat om een voorlopige voorziening. Voor toewijzing van een geldsom als voorlopige voorziening moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Voor het antwoord op de vraag of aan deze eis is voldaan, is het volgende van belang. Ten aanzien van de boetebedragen die zien op het relatiebeding moet de vordering worden afgewezen op de grond dat niet van overtreding van dat beding is gebleken.
4.28.
Gezien de voorgaande overwegingen betreffende de overtreding van het concurrentiebeding is in hoge mate waarschijnlijk te achten dat ook volgens het eventuele oordeel van de bodemrechter de overeengekomen boete is verbeurd, maar welk bedrag de bodemrechter daarvoor zal toewijzen, is thans nog niet duidelijk. [gedaagde] doet immers een beroep op matiging van het verbeurde boetebedrag en dit beroep op matiging kan niet onredelijk worden geacht, gezien alle omstandigheden van het geval, zodat de mogelijkheid bestaat dat de bodemrechter desgevraagd tot matiging van het verbeurde boetebedrag zal overgaan. Of, en zo ja, in hoeverre de bodemrechter dat boetebedrag dan zal matigen, kan thans niet worden ingeschat.
4.29.
Nu hieruit volgt dat niet is voldaan aan de onder 4.27 vermelde eis, zal de vordering op dit punt worden afgewezen
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten
4.30.
De voorzieningenrechter stelt vast dat op dit punt het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Gelet op de aanmaningsbrief van 15 september 2015 heeft Salor voldoende onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Nu echter geen geldbedragen worden toegewezen, kan aan de hand van de wettelijke staffel geen tarief voor de buitengerechtelijke werkzaamheden worden bepaald, zodat de vordering op dit punt zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad
4.31.
Nu uit het voorgaande volgt dat een deel van de vordering zal worden toegewezen, komt aan de orde dat [gedaagde] voor dat geval heeft verzocht daaraan geen uitvoerbaarheid bij voorraad te verbinden.
4.32.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] bij dit verzoek thans onvoldoende belang, zodat aan dat verzoek niet zal worden voldaan. Immers, volgens [gedaagde] zou toewijzing van de vordering voor haar uiterst ingrijpende gevolgen meebrengen, maar dat geval doet zich niet zonder meer voor, nu het toe te wijzen deel van de vordering alleen het staken van concurrerende activiteiten betreft, waartoe [gedaagde] reeds sinds de totstandkoming van de Koopovereenkomst verplicht was en zijzelf de verbeurte van de thans op te leggen dwangsom in de hand heeft.
Ten aanzien van de proceskosten
4.33.
Nu uit het voorgaande volgt dat de vordering betreffende het staken van concurrerende activiteiten zal worden toegewezen, maar de vordering voor het overige zal worden afgewezen, is ieder van partijen als voor een deel in het ongelijk gesteld te beschouwen. De proceskosten zullen om die reden op de hierna te vermelden wijze tussen hen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [gedaagde] om tot 11 november 2018 de activiteiten te staken die in strijd zijn met het concurrentiebeding vermeld in artikel 4.4.2 van de Koopovereenkomst, en om die activiteiten tot de genoemde datum niet te hervatten;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Salor een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor elke keer dat zij, [gedaagde] , na betekening van dit vonnis handelt in strijd met het onder 5.2 omschreven gebod en van € 100,00 voor iedere dag dat dit handelen in strijd met het genoemde gebod voortduurt;
5.3.
bepaalt dat de onder 5.2 genoemde dwangsom niet meer wordt verbeurd nadat een maximum van € 50.000,00 is bereikt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2016. [1]

Voetnoten

1.type: YT/4190