ECLI:NL:RBMNE:2016:1636

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
C/16/410659 / KL ZA 16-67
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning op basis van een bruikleenovereenkomst

In deze zaak vordert eiseres dat gedaagden het huis ontruimen en de inboedel van eiseres daarin achterlaten. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van een huurovereenkomst, maar van een bruikleenovereenkomst. Eiseres heeft de woning om niet aan gedaagden in gebruik gegeven. De bruikleenovereenkomst is opgezegd per 1 december 2015, met een verlenging tot 1 maart 2016. Gedaagden zijn hoofdelijk verbonden tot teruggave van de woning en tot vergoeding van schade. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, onder andere omdat zij geen andere verblijfplaats heeft en medische controles moet ondergaan. De vordering tot ontruiming wordt toegewezen, evenals een dwangsom van € 250,00 per dag tot een maximum van € 25.000,00. Daarnaast wordt een voorschot op de schadevergoeding van € 2.000,00 toegewezen, terwijl de gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen. Gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/410659 / KL ZA 16-67
Vonnis in kort geding van 24 maart 2016
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. H.C. Koops te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. V.C. Hartkamp te Almere.
Partijen zullen hierna [eisers c.s.] en [gedaagden c.s.] genoemd worden. Eiseres en gedaagden zullen afzonderlijk mevrouw [eiseres sub 2] en de heer en mevrouw [gedaagden c.s.] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 1 maart 2016 met 18 producties
  • het faxbericht d.d. 9 maart 2016 van [eisers c.s.] met producties 19 t/m 24
  • de inventarisstaat d.d. 10 maart 2016 van [gedaagden c.s.] met 11 producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eisers c.s.]
  • de pleitnota van [gedaagden c.s.] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers c.s.] is sinds 22 mei 2001 eigenaar van de onroerende zaak aan het [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning).
2.2.
Met ingang van 1 oktober 2014 is [gedaagden c.s.] woonachtig in de woning van [eisers c.s.] . [eisers c.s.] heeft de overeenkomst met [gedaagden c.s.] , op grond waarvan [gedaagden c.s.] de woning bewoont, bij brief van 27 september 2015 opgezegd tegen 1 december 2015. Na een daartoe strekkend verzoek van [gedaagde sub 1] is de opzeggingsdatum verlengd tot 1 maart 2016.

3.Het geschil

3.1.
[eisers c.s.] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
1. [gedaagden c.s.] hoofdelijk te veroordelen tot ontruiming van het huis gelegen te [woonplaats] aan
het [adres] te [woonplaats] , en de inboedel van [eisers c.s.] daarin achter te laten, uiterlijk op 15 maart 2016, dan wel binnen twee dagen na het in deze te wijzen vonnis, dan wel een in goede justitie te bepalen datum, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagden c.s.] hiermee in gebreke blijft;
2. [gedaagden c.s.] hoofdelijk, des de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot
betaling aan [eisers c.s.] van een voorschot op de schadevergoeding ten bedrage van € 7.750,00, dan wel een voorschot op de schadevergoeding van € 250,00 per dag voor iedere dag na 1 maart 2016 waartegen ontruiming zal worden toegewezen;
3. [gedaagden c.s.] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eisers c.s.] van een vergoeding voor
de buitengerechtelijke kosten ad € 816,75;
4. [gedaagden c.s.] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eisers c.s.] heeft ter onderbouwing van zijn vordering het navolgende aangevoerd. [eisers c.s.] heeft de woning om niet aan [gedaagden c.s.] in gebruik gegeven. Tussen partijen is derhalve sprake van een bruikleenovereenkomst op grond waarvan [gedaagden c.s.] vanaf 1 oktober 2014 in de woning van [eisers c.s.] verblijft. De bruikleenovereenkomst is door [eisers c.s.] opgezegd per 1 december 2015, waarna deze overeenkomst met instemming van beide partijen is verlengd tot 1 maart 2016. Na afloop van bruikleentermijn zijn de heer en mevrouw [gedaagden c.s.] ex artikel 7A:1786 BW hoofdelijk verbonden tot teruggave van de woning en tot vergoeding van de schade die het gevolg is van een tekortschieten in de nakoming van die verplichting. [eisers c.s.] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering, onder andere omdat mevrouw [eiseres sub 2] in verband met haar ziekte diverse controles moet ondergaan in Nederland en zij in Nederland geen andere verblijfplaats tot haar beschikking heeft. Indien [gedaagden c.s.] de woning niet tijdig verlaat, zal [eisers c.s.] elders woonverblijf moeten huren. Daarnaast zorgt een geldelijke prikkel er mogelijk voor dat de woning sneller ter beschikking komt. [eisers c.s.] vordert daarom tevens een voorschot op de schadevergoeding.
3.3.
[gedaagden c.s.] voert verweer. Volgens [gedaagden c.s.] is sprake van een huurovereenkomst, nu partijen zijn overeengekomen dat [eisers c.s.] de woning beschikbaar stelt en [gedaagden c.s.] de verplichting heeft te zorgen voor een zorgvuldige opslag van de inboedel van [eisers c.s.] alsmede voor het onderhoud van de woning en tuin. Deze onderhoudswerkzaamheden betroffen aanzienlijk meer dan het verrichten van ‘gewone’ onderhoudswerkzaamheden aan een zaak, omdat er sprake was van achterstallig onderhoud aan de woning. Indien de opzegging van [eisers c.s.] van 27 september 2015 moet worden opgevat als een opzegging van de huurovereenkomst, is deze nietig omdat de brief niet één van de wettelijke opzeggingsgronden vermeldt. Daarnaast had [eisers c.s.] de huurovereenkomst ook afzonderlijk aan mevrouw [gedaagde sub 2] moeten opzeggen. Ook heeft [eisers c.s.] niet de wettelijke opzegtermijn van vier maanden in acht genomen. [gedaagden c.s.] betwist voorts de aanwezigheid van een spoedeisend belang. De medische situatie van mevrouw [eiseres sub 2] is al jaren ernstig en er blijkt nergens uit dat de situatie dermate is veranderd dat de woning per direct moet worden ontruimd, terwijl het belang van [gedaagden c.s.] er in is gelegen dat hij met zijn gezin op straat komt te staan. De gevorderde dwangsom en voorschot op de schadevergoeding zijn buitenproportioneel en ongerechtvaardigd, omdat er geen enkele aanleiding is om aan te nemen dat [gedaagden c.s.] niet aan zijn verplichtingen voldoet.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisers c.s.] heeft ontruiming van de woning gevorderd. Bij de vraag of bij wege van voorlopige voorziening in kort geding een vordering tot een zeer ingrijpende maatregel als ontruiming kan worden toegewezen, dient grote terughoudendheid te worden betracht. Een toewijzende ontruiming in een kort geding is immers een ingrijpende maatregel en zal in de praktijk vaak een definitief karakter hebben. Voor toewijzing van een dergelijke vordering zal dan ook slechts plaats zijn, indien deze vooruit loopt op een vonnis in een bodemprocedure waarbij met grote mate van waarschijnlijkheid eveneens de ontruiming zal worden bevolen, terwijl bovendien sprake moet zijn van een zodanig ernstige tekortkoming dat de beslissing in de bodemzaak niet kan worden afgewacht.
4.2.
Partijen twisten over de vraag of de overeenkomst tussen partijen kwalificeert als een bruikleenovereenkomst of een huurovereenkomst. Een kenmerkend verschil tussen een bruikleenovereenkomst en een huurovereenkomst is of er al dan niet een tegenprestatie wordt verlangd en verschuldigd is voor het gebruik van de woning. Bij een bruikleenovereenkomst gaat het om het in gebruik geven om niet, terwijl bij een huurovereenkomst sprake dient te zijn van een voldoende vastomlijnde tegenprestatie. Daarbij is niet doorslaggevend hoe de relatie door partijen zelf is betiteld, maar bepalend is de strekking van hetgeen is overeengekomen in het licht van hetgeen partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond (Hof Arnhem-Leeuwarden, 23 december 2014, NJF 2015/73).
4.3.
[eisers c.s.] heeft daartoe onder meer gesteld dat hij voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst expliciet met [gedaagden c.s.] heeft besproken dat hij geen huurovereenkomst aan wilde gaan. [gedaagden c.s.] heeft dit niet betwist zodat de voorzieningenrechter dit als vaststaand aanneemt. Volgens [gedaagden c.s.] is echter toch sprake van een huurovereenkomst omdat hij als tegenprestatie voor het gebruik van de woning de opslag van de inboedel van [eisers c.s.] voor zijn rekening en risico zou nemen en hij gedurende het verblijf zou zorgen voor het onderhoud van de woning en tuin. Volgens [gedaagden c.s.] betrof het een woning met veel achterstallig onderhoud. [eisers c.s.] heeft dit betwist. Volgens [eisers c.s.] betrof de opslag van de inboedel geen tegenprestatie voor het gebruik van de woning, maar vond deze opslag plaats in verband met het feit dat [gedaagden c.s.] graag zijn eigen inboedel in de woning wilde plaatsen. Ten aanzien van het onderhoud aan de woning en de tuin heeft [eisers c.s.] aangevoerd dat dit evenmin is bedongen als tegenprestatie, maar dat dit voortvloeit uit de algemene zorgplicht die een bruiklener heeft voor het instandhouden van de geleende zaak.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat een tegenprestatie die bestaat uit het onderhouden van de woning en de tuin op zichzelf denkbaar is, maar daarvoor is dan wel vereist dat de tegenprestatie voldoende bepaalbaar en vastomlijnd is, zodat bijvoorbeeld duidelijk is welk onderhoud binnen welke tijd van [gedaagden c.s.] werd verwacht. Aangezien [gedaagden c.s.] zich beroept op huurbescherming ligt het op zijn weg om die stelling te onderbouwen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is [gedaagden c.s.] daar niet in geslaagd. [gedaagden c.s.] heeft desgevraagd niet kunnen aangeven welke afspraken omtrent door hem te verrichten onderhoudswerk bij aanvang van het gebruik zijn gemaakt. De lijst van door hem verrichtte tegenprestaties, die hij als productie 9 in het geding heeft gebracht, zegt misschien iets over wat hij daadwerkelijk heeft gedaan, wat overigens door [eisers c.s.] wordt betwist, maar niet of partijen dit op voorhand als een verplichting voor [gedaagden c.s.] zijn overeengekomen. Overigens heeft [eisers c.s.] onbetwist gesteld dat [gedaagden c.s.] de facturen in verband met de door hem verrichtte onderhoudswerkzaamheden doorstuurde naar [eisers c.s.] en dat [eisers c.s.] deze facturen zelf heeft betaald. Ook uit de door [gedaagden c.s.] als productie 3 overgelegde e-mail van [eisers c.s.] van 31 augustus 2014 blijkt niet dat er enige verplichting op [gedaagden c.s.] rustte om de daarin genoemde onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. De door [eisers c.s.] betwiste stelling van [gedaagden c.s.] dat er sprake was van achterstallig onderhoud aan de woning heeft hij evenmin onderbouwd. Dat partijen een voldoende bepaalbare en vastomlijnde tegenprestatie in de zin van de artikelen 6:227 en 7:201 lid 1BW zijn overeengekomen voor het gebruik van de woning, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden.
4.5.
Ook ten aanzien van de opslag van de inboedel van [eisers c.s.] door [gedaagden c.s.] is niet aannemelijk geworden dat partijen dit als tegenprestatie voor het gebruik van de woning zijn overeengekomen. Maar zelfs als dat wel zo was, geldt dat de opslag van de inboedel niet als tegenprestatie kan gelden omdat, zoals [gedaagden c.s.] ter zitting heeft verklaard, de opslag in ieder geval voor het eerste jaar kosteloos was. Pas nadat de overeenkomst al door [eisers c.s.] was opgezegd, heeft [gedaagden c.s.] de inboedel - op eigen initiatief - ondergebracht in een andere opslagruimte waarvoor [gedaagden c.s.] naar eigen zeggen een bedrag van € 250,00 per maand dient te betalen.
4.6.
Gelet op deze omstandigheden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een huurovereenkomst, maar van een bruikleenovereenkomst. Gesteld noch gebleken is dat de door [eisers c.s.] bij brief van 27 september 2015 verrichtte opzegging van de bruikleenovereenkomst tegen 1 december 2015, welke termijn is verlengd naar 1 maart 2016, niet rechtsgeldig is. Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarmee voorshands aannemelijk dat de bodemrechter tot de slotsom zal komen dat [gedaagden c.s.] vanaf ten minste 1 maart 2016 zonder recht of titel in de woning verblijft.
4.7.
[eisers c.s.] heeft tot slot voldoende onderbouwd dat en waarom hij een spoedeisend belang heeft bij het vertrek van [gedaagden c.s.] uit de woning. Nu er sprake is van een verblijf in de woning zonder recht of titel, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering tot ontruiming van de woning kan worden toegewezen.
4.8.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen tot een maximum van € 25.000,00.
4.9.
[eisers c.s.] heeft tevens een voorschot op de schadevergoeding gevorderd ter grootte van € 7.750,00 of € 250,00 per dag dat [gedaagden c.s.] na 1 maart 2016 in de woning verblijft. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.10.
[eisers c.s.] vordert een voorschot op de schadevergoeding omdat - kort gezegd - hij wordt gedwongen vervangende woonruimte te huren alsmede omdat een geldelijke prikkel er waarschijnlijk voor zal zorgen dat de woning sneller beschikbaar komt. [gedaagden c.s.] heeft daartegen ingebracht dat het gevorderde voorschot buitenproportioneel en ongerechtvaardigd is omdat er geen enkele aanleiding is om aan te nemen dat [gedaagden c.s.] niet aan zijn verplichtingen voldoet.
4.11.
Gelet op het verhandelde ter zitting en het procesdossier acht de voorzieningenrechter voldoende aanleiding aanwezig om aan te nemen dat [gedaagden c.s.] niet aan zijn verplichtingen zal voldoen. Geen grond voor de toekenning van een voorschot is een geldelijke prikkel om de woning sneller beschikbaar te laten komen. Daarvoor is immers reeds een dwangsom bepaald. De voorzieningenrechter acht, nu dat onbetwist is gebleven, echter wel voldoende aannemelijk geworden dat [eisers c.s.] schade zal lijden in verband met het moeten huren van vervangende woonruimte voor de duur dat [gedaagden c.s.] na
1 maart 2016 nog in de woning verblijft. De voorzieningenrechter begroot de schade aan de zijde van [eisers c.s.] vooralsnog op twee maanden huur ad € 1.000,00 per maand en zal op grond daarvan een voorschot toekennen ter hoogte van € 2.000,00. Voor toekenning van het meerdere acht de voorzieningenrechter geen plaats. [eisers c.s.] heeft immers niet gesteld dat het verblijf in de camper bij de zus of moeder van mevrouw [eiseres sub 2] kosten met zich mee heeft gebracht.
4.12.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen. [eisers c.s.] heeft onvoldoende gesteld en gespecificeerd dat deze kosten zijn gemaakt ter zake van andere verrichtingen dan die waarvoor de in de art. 237 t/m 239 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
4.13.
[gedaagden c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers c.s.] worden begroot op:
- dagvaarding € 97,95
- griffierecht 885,00
- salaris advocaat
527,00
Totaal € 1.509,95

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden c.s.] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het pand aan het [adres] te [woonplaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken tenzij deze zaken van [eisers c.s.] zijn, de inboedel van [eisers c.s.] daarin achter te laten en de sleutels af te geven aan [eisers c.s.] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagden c.s.] om aan [eisers c.s.] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagden c.s.] hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van een bedrag van € 2.000,00,
5.4.
veroordeelt [gedaagden c.s.] hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eisers c.s.] tot op heden begroot op € 1.509,95,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2016.