ECLI:NL:RBMNE:2016:167

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
14 januari 2016
Zaaknummer
C/16/406779 / KL ZA 15-414
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslagheffing door de gemeente Naarden op de Vestingwerken en de rechtsgeldigheid van het voorkeursrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 januari 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen De Staat der Nederlanden en de gemeente Naarden. De gemeente had op 22 december 2015 conservatoir beslag gelegd op de Vestingwerken van Naarden, met als doel te voorkomen dat deze zouden worden overgedragen aan de Nationale Monumentenorganisatie (NMo). De Staat had op 8 december 2015 een koopovereenkomst gesloten met de NMo voor de overdracht van 29 Rijksmonumenten, waaronder de Vestingwerken, ter uitvoering van een regeerakkoord uit 2012. De gemeente beroept zich op haar voorkeursrecht op basis van de Regeling materieelbeheer Rijksoverheid 2006, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de gemeente geen voorkeursrecht heeft, omdat de Minister voor Wonen en Rijksdienst gebruik heeft gemaakt van zijn afwijkingsbevoegdheid. De voorzieningenrechter heft het beslag op en veroordeelt de gemeente in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/406779 / KL ZA 15-414
Vonnis in kort geding van 14 januari 2016
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te ‘s-Gravenhage,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.E. van der Kamp te ‘s-Gravenhage,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE NAARDEN,
zetelend te Naarden,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C.N.J. Kortmann te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de Staat en Gemeente Naarden genoemd worden. De Minister voor Wonen en Rijsdienst zal worden aangeduid als de Minister. Naarden Vesting en het Spaanse Huis zullen tezamen Vestingwerken genoemd worden. De Nationale Monumentenorganisatie zal als NMo worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 23 producties
  • de brief van 31 december 2015 met 45 producties van de zijde van Gemeente Naarden
  • het faxbericht van 5 januari 2016 van de zijde van Gemeente Naarden
  • de brief van 5 januari 2016 met productie 46 van de zijde van Gemeente Naarden
  • het faxbericht van 6 januari 2016 met productie 24 van de zijde van de Staat
  • de mondelinge behandeling op 6 januari 2016
  • de pleitnota van de Staat
  • de pleitnota van Gemeente Naarden
  • de akte tot indiening eis in reconventie in kort geding.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 11 november 2011 heeft de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, minister Donner, een nieuwe beleidslijn voor monumentaal vastgoed in rijksbezit aangekondigd. Dit nieuwe beleid kent als uitgangspunt dat voor alle rijks vastgoeddiensten de algemene lijn geldt dat monumentaal vastgoed dat niet nodig is voor rijksgebruik in beginsel kan worden vervreemd.
2.2.
De voorgenomen afstoting van de Monumenten vindt haar oorsprong in het regeerakkoord uit oktober 2012, waarin onder andere als bezuinigingsdoelstelling wordt genoemd een compacte rijksdienst met een focus op kerntaken. Hiermee wordt het afstotingstraject in gang gezet.
2.3.
De Minister heeft bij brief van 21 december 2012 een voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer verstuurd, met als onderwerp een verkenning van de vervreemding. De Minister schrijft in deze brief onder meer:

De «monumenten met erfgoedfunctie» vertegenwoordigen veelal een hoge cultuurhistorische waarde in combinatie met een lage economische waarde. Zij kunnen hierdoor kwetsbaar zijn. De overdracht van het eigendom aan andere overheden of direct belanghebbenden vormt geen (of een laag) risico. Ook kwetsbare monumenten worden door middel van de reguliere procedures (noot: Regeling materieelbeheer Rijksoverheid) door het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf aangeboden aan andere overheden. Indien dit niet tot overdracht van het eigendom leidt, kunnen de objecten tevens aan andere partijen worden vervreemd. Aan deze partijen kunnen nadere algemene voorwaarden worden gesteld.”
(…)
2.4.
Voorts schrijft de Minister in deze brief:
“Een aantal private erfgoedorganisaties overweegt zich te verenigen tot een nationale monumentenorganisatie met als doel om het monumentenbeheer verder te professionaliseren en een marktgerichtere attitude te realiseren onder monument beherende organisaties in Nederland. Deze kan daardoor in korte tijd de schaalgrootte bereiken die nodig is om professioneel en slagvaardig te opereren. De nationale monumentenorganisatie
heeft als belangrijkste doelstellingen:
- bevorderen van een goed monumentenbeheer buiten de gebieden die worden bestreken door bestaande monumentenorganisaties;
- versterken van de samenwerking tussen monument beherende organisaties;
- versterken van de binding tussen de sector monumentenzorg en het publiek, maatschappelijke organisaties en bedrijven,
- bijeenbrengen van vraag naar en aanbod van monumentaal vastgoed om zo leegstand onder monumenten helpen terug te dringen.
Dit initiatief kan mogelijk een bijdrage bieden aan een oplossing voor de vervreemdings- en ontwikkelingsopgave van het Rijk. Ook kan het initiatief wellicht een oplossing bieden voor andere overheden.”
2.5.
In voormelde brief verwijst de Minister naar de Regeling materieelbeheer Rijksoverheid 2006 (hierna: de Regeling). In artikel 9 lid 7 van de Regeling is bepaald dat de Staat bij de verkoop van overtollig rijksvastgoed de volgende volgorde in acht moet nemen:
“Bij ingebruikgeving, verhuur of verkoop wordt in het algemeen de volgende voorkeursvolgorde in acht genomen:
a. ministeries en colleges;
b. door het Rijk gesubsidieerde organisaties, indien de minister ten laste van wiens begroting de subsidie is of wordt verstrekt, de dienst Domeinen verzoekt om een voorkeurspositie voor de betrokken organisatie bij de koop of de huur;
c. gemeenten, provincies en waterschappen;
d. andere rechts- of natuurlijke personen.”
2.6.
In artikel 10 van de Regeling is bepaald dat de Minister in bijzondere omstandigheden met de instemming van de Minister van Financiën kan afwijken van bepalingen van de Regeling:
“De minister of het college kan in bijzondere omstandigheden met de instemming
van de Minister van Financiën afwijken van de bepalingen van deze regeling.”
2.7.
Bij brief van 11 januari 2013 heeft de Minister de Gemeente Naarden onder meer bericht:
“Graag informeer ik u over het volgende. U bent huurder/gebruiker van een object waarvan De Staat der Nederlanden eigenaar is. Het gaat om het object Vesting Naarden. De Staat heeft het voornemen het betreffende object te gaan verkopen. Hiervoor biedt de Staat als eerste het object aan andere overheden, zoals de gemeente en de provincie. Indien deze geen belangstelling hebben wordt in beginsel een verkooptraject voor de particuliere markt gestart. Dit is de reguliere werkwijze bij verkoop van vastgoed van de Staat.
(…)
Met deze brief vertrouw ik erop u te hebben geïnformeerd over de mogelijkheid dat de Staat in de nabije toekomst tot vervreemding kan overgaan van het gehuurde. Nadat mogelijke interesse is gepeild bij lokale overheden wordt u geïnformeerd over het vervolgtraject.”
2.8.
Bij brief van 30 januari 2013 heeft Gemeente Naarden aan de Minister onder meer geschreven:
“De gemeente Naarden is op 11 januari 2013 door het Rijksvastgoed en Ontwikkelingsbedrijf geïnformeerd over het voornemen tot verkoop van de Vestingwerken Naarden.
De gemeente Naarden maakt ernstig bezwaar tegen dit voornemen en deelt de zorg van de eerder genoemde erfgoedorganisaties. De Vestingwerken Naarden zijn als monumentaal erfgoed van nationaal en internationaal belang. De Vestingwerken zijn onlosmakelijk verbonden met onze vaderlandse geschiedenis en wij vinden dat de instandhouding van dit
cultuurhistorisch erfgoed de verantwoordelijkheid is van de rijksoverheid als eigenaresse.”
2.9.
Tijdens het Algemeen Overleg van de vaste Kamercommissie voor Wonen en Rijksdienst op 5 februari 2013 is gedebatteerd over de eerste verkenningen van de afstotingsoperatie. In antwoord op een vraag van een kamerlid heeft de Minister geantwoord:
“Voor de monumenten op deze lijst hebben wij geen bestemming. Als daar een zorgvuldige, betere beheerder voor gevonden kan worden, heeft dat onze voorkeur. Dit gaat in overleg met de gemeenten. De medeoverheden hebben altijd het recht van eerste koop. Het zal niet altijd koop zijn, maar zij hebben een voorkeursrecht in dezen. Zij worden hier dus altijd bij betrokken.”
2.10.
Bij brief van 21 februari 2013 heeft de Minister de Tweede Kamer de kaders geschetst waaraan de Staat gebonden is bij vervreemding van onder andere monumenten. De Minister schrijft onder meer:
“Wanneer het Rijk overgaat tot vervreemding van monumenten (of ander vastgoed) is een aantal regels van toepassing:
• Europese regelgeving met betrekking tot staatssteun (openbaar verkopen of onderhands op basis van een externe onafhankelijke taxatie);
• Comptabiliteitswet (goed vermogensbeheer);
• Regeling Materieel Beheer 2006 (reallocatieprocedure, marktconformiteit);
• Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (transparantie, zorgvuldigheid, verbod van willekeur en met name dat iedereen gelijke kansen dient te hebben bij het verwerven van schaarse rechten).
De intentie van het beleid is om te zorgen dat de monumenten met een erfgoedfunctie een geschikte nieuwe eigenaar vinden. Wet- en regelgeving maakt het niet mogelijk om aanvullende eisen te stellen aan een mogelijke nieuwe eigenaar. De eigenaar is vanzelfsprekend gehouden aan bestaande beschermende wetgeving (Monumentenwet). Deze wetgeving biedt bescherming voor alle 60 000 rijksmonumenten in Nederland. Procedureel wordt een verkoop gestart met de zogenoemde reallocatieprocedure. Binnen deze procedure worden de monumenten aangeboden aan andere departementen, provincies en gemeenten.
Deze partijen kunnen vervolgens aangeven of zij interesse hebben in het verwerven van de aangeboden objecten. Zij hebben een voorkeurspositie om onderhands aan te kopen. Aan huidige gebruikers of aangrenzende eigenaren kan een voorkeurspositie worden toegekend, indien daar aanleiding toe is. Wanneer bovengenoemde partijen geen interesse hebben in verwerving van het object wordt overgegaan tot een openbare verkoop.
Nadat in december 2012 de Tweede Kamer is geïnformeerd over de voortgang van de Toekomstagenda monumentaal vastgoed in rijksbezit, zijn de gebruikers en huurders van de 34 objecten per brief geïnformeerd over het voornemen tot vervreemding van de monumenten. Daarbij is ook aangegeven dat (ver)koop geen huur breekt. Ik bereid een strategie voor om tot verantwoorde vervreemding te komen. Daarbij zullen voorwaarden die zijn gesteld in schenkingsaktes en legaten worden gerespecteerd.”
2.11.
Bij brief van 29 mei 2013 heeft de Minister de Tweede Kamer onder meer geschreven:
“Door de complexiteit van de af te stoten monumentencomplexen heb ik besloten deze portefeuille als één pakket te vervreemden.
De doelstelling van de Nationale Monumentenorganisatie sluit aan bij wat ik voor ogen heb bij een nieuwe eigenaar. Bijvoorbeeld het bevorderen van goed monumentenbeheer buiten gebieden die worden bestreken door bestaande monumentenorganisaties, het versterken van samenwerking maar ook het versterken van de binding tussen de sector monumentenzorg en het publiek, maatschappelijke organisaties en bedrijven, het bijeenbrengen van vraag en
aanbod om leegstand van monumenten terug te dringen en het verwerven van gespreide monumentenportefeuilles.
(…)
In de brief van 21 februari 2013 is het kader bij vervreemding geschetst. De Regeling Materieelbeheer Rijksoverheid 2006 voorziet erin dat ik gemotiveerd kan afwijken. Van deze mogelijkheid maak ik gebruik. Bij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is er een risico door met een specifieke partij te gaan praten in plaats van iedereen de mogelijkheid te geven in aanmerking te komen om te verwerven. Desondanks wil ik de mogelijkheid om de portefeuille op een zorgvuldige manier te vervreemden aan ervaren erfgoed beherende organisaties als verenigd in de Nationale Monumentenorganisatie benutten. Een verantwoord beheer door de (mogelijke) nieuwe eigenaar én het open karakter van de
Nationale Monumentenorganisatie hebben mij doen besluiten het overleg over de vervreemding en de voorwaarden waaronder op te starten met de Nationale Monumentenorganisatie.”
2.12.
Bij brief van 28 mei 2014 heeft de Minister de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de vervreemding van de monumentencomplexen met erfgoedfunctie.
2.13.
Bij brief van 18 december 2014 heeft de Minister aan de Tweede Kamer onder meer geschreven:
“Er zijn meerdere redenen waarom ik heb gekozen voor overleg met de NMo over vervreemding van de monumentencomplexen. De brede doelstelling van de NMo, waaronder het versterken van de binding tussen de monumentensector en het publiek, sluit aan bij wat ik voor ogen heb bij een nieuwe eigenaar. Daarbij zijn de leden van de NMo gerespecteerde monumentbeheerders met veel kennis en ervaring in het beheren van monumenten van zeer verschillende aard. De NMo kent een open structuur zodat ook andere monumentbeheerders — mits waardig als Professionele Organisatie voor Monumentenbehoud — lid kunnen worden van de NMo. Al deze facetten geven het vertrouwen dat deze bijzondere monumentcomplexen in goede handen komen en dat zij op deskundige en zorgvuldige wijze zullen worden beheerd.
(…) Zo is gebleken dat zes monumenten, die op de vervreemdingslijst stonden op basis van het huidige recht door natrekking eigendom zijn van de eigenaar van de ondergrond. Deze situatie is ontstaan vanuit de historische context en wijziging van wet- en regelgeving die in de loop der tijd heeft plaatsgevonden. Om zorgvuldigheid te betrachten heeft de Staat de grondeigenaren gevraagd of zij het monument in beheer en onderhoud willen nemen, of dat ze bereid zijn een opstalrecht te vestigen ten behoeve van de Staat. Dit opstalrecht wordt dan overgedragen aan de NMo. Van de zes monumenten waarover het gaat zullen twee in eigendom blijven van de grondeigenaar.
(…)
De gemaakte keuze om de 31 monumentcomplexen als één pakket te vervreemden, is ingegeven doordat een groot aantal van de betreffende monumentcomplexen niet of zeer beperkt exploitabel is. Uit het overleg met de NMo is gebleken dat de NMo de 31 monumentcomplexen wil verkrijgen. Hiertoe sluit ik een principeovereenkomst met de NMo die de basis vormt voor de koopovereenkomst. De huidige huurders/gebruikers van de monumentcomplexen en de gemeente Naarden zijn hierover geïnformeerd.”
2.14.
Op 18 december 2014 hebben de Staat en NMo een overeenkomst op hoofdlijnen gesloten (hierna: het Principeakkoord).
2.15.
Op 25 maart 2015 heeft er een Algemeen Overleg plaatsgevonden tussen de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst, de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst en waarnemend Minister van Veiligheid en Justitie. Tijdens dit overleg heeft Minister Blok op vragen van Kamerlid Schouten (CU) geantwoord:
“Mevrouw Schouten vroeg of ik bereid ben om Naarden van de lijst af te halen. Ik heb helemaal aan het begin van het traject een aanbod aan de wethouder van Naarden gedaan. Ik heb gevraagd of Naarden het wilde overnemen. Dat heeft men toen niet gedaan. Vervolgens zijn we het traject ingegaan met de NMo. De NMo heeft duidelijk aangegeven: wij kunnen en willen dit op een verantwoorde manier doen, als één pakket. Daarbij ging het om een pakket waarin onderdelen zitten die opbrengsten kunnen genereren, evenals onderdelen die nooit opbrengsten maar alleen kosten zullen genereren. Maar er bouwstenen uittrekken brengt eigenlijk inzet zich mee dat de overeenkomst als geheel ernstig ter discussie komt te staan. Dat zou ik heel jammer vinden. Ik denk namelijk dat het echt een
aanwinst voor Nederland is om zo‘n monumentenorganisatie te hebben.“
2.16.
Naar aanleiding van vragen van Kamerlid Keijzer (CDA) heeft Minister Blok voorts geantwoord:
“De suggestie dat al die gesprekken alleen maar hierover gingen, is onjuist. Na het vorige algemeen overleg waarin Naarden nadrukkelijk aan de orde kwam, heb ik de gemeente nog één keer aangeboden of zij de vesting wil overnemen. Anders heb je ook geen duidelijkheid voor de onderhandelingen met de NMo. Het antwoord was duidelijk: nee. Dat mag; daar heb ik ook geen enkel bezwaar tegen. Maar op die basis zijn we toen ook over alle monumenten met de NMo gaan praten. De NMo heeft hier en in de gemeenteraad van Naarden naar mijn overtuiging heel goed aangetoond — net zoals de achterliggende organisaties dat al op heel veel andere plaatsen doen — dat zij het onderhoud en beheer op een goede en respectvolle wijze kan doen. De NMo kan dat beter dan het Rijk, want het Rijk is geen monumentenbeherende organisatie.”
2.17.
Bij brief van 2 april 2015 heeft de Minister aan de Tweede Kamer onder meer geschreven:
“In het businessmodel is uitgegaan van het huidige kwaliteitsniveau en het behoud van de monumenten tot in de eeuwigheid. Daarnaast sluiten alle doelen van de NMo en haar leden aan bij de wens om als deskundige organisatie de monumenten te behouden voor komende generaties. Sterker nog zij ziet haar rol als organisatie die een bindend element wordt in de professionalisering van de monumentenzorg.
Voor zover de vragen over kwaliteit voortkomen uit zorgen over achterstallig onderhoud, het volgende: de Staat heeft nog onderhoudswerkzaamheden gepland staan tot het moment van overdracht. De Staat heeft aan de NMo inzichtelijk gemaakt welke werkzaamheden dat zijn. Indien de Staat deze werkzaamheden niet tijdig heeft uitgevoerd zijn de bedragen bepaald die de NMo dan krijgt om de uitvoering van dit werk van de Staat over te nemen. Ook is per object bepaald wat er na de werkzaamheden van de Staat tot half 2015 nog resteert aan achterstallig onderhoud. Dit bedrag van € 2,1 miljoen wordt ineens bij de
vervreemding uitgekeerd aan de NMo. Hiermee begint de NMo financieel zonder achterstallig onderhoud wanneer zij de eigendom en het beheer overneemt van de
monumentcomplexen.
(…)
Na de besluitvorming over de mogelijkheid van afstoot van onder andere de Vesting Naarden is de gemeente gevraagd of zij belangstelling zou hebben om de Vesting in eigendom van de Staat over te nemen. De gemeente heeft destijds aangegeven (uit principiële — en niet zozeer uit financiële overwegingen) geen interesse te hebben in eigendom van de Vesting. Gesprekken over mogelijke condities waaronder dat een overdracht zou kunnen plaatsvinden zijn daarom niet aan de orde geweest. Wel hebben sinds het AO van 5 juni 2013 twaalf formele gesprekken met de gemeente plaatsgevonden over een mogelijk overdracht aan de NMo. Daarbij is tweemaal de gemeenteraad door
Rijksvastgoedbedrijf en NMo bijgepraat en heb ik zelf een overleg gehad niet de burgemeester en twee wethouders.”
2.18.
Op 20 april 2015 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen Gemeente Naarden, het Rijksvastgoedbedrijf en NMo. Uit het verslag van het overleg blijkt onder meer:
“De gemeenteraad heeft aangegeven op basis van de brief geen aanleiding te zien om haar standpunt inzake de overdracht te herzien. Het blijft ‘Nee tegen overdracht tenzij alle vragen uit de motie voldoende zijn beantwoord’. De Raad wil met name volledige inzage in het businessplan van de NMo met alle onderliggende cijfers en duidelijkheid over de juridische rol van de gemeente in de governance van de NMo.
De gemeente geeft aan graag volledig inzicht en zeggenschap te willen in de wijze van onderhoud van de vesting en dat te willen controleren inclusief bijbehorende budgetten en financiering.
De Staat geeft aan dat de wensen van de gemeente ten aanzien van beheer en onderhoud geregeld kan worden door het aanbod van de NMo om de SOK (Samenwerkingsovereenkomst) die de Gemeente had met de Staat voor eenzelfde periode van 5 jaar voort te zetten. Waarmee tussen de NMo en de gemeente dezelfde afspraken gelden als de afgelopen jaren tussen de Staat en de gemeente. Tevens heeft gemeente zeggenschap via het bestemmingsplan en bevoegdheden voortvloeiende uit de monumenten wet.
De gemeente laat weten dat het aangaan van de SOK met de NMo voor 5 jaar een te korte periode te vinden. Zij wil graag zekerheid voor een periode van circa 20 jaar. Een SOK met de Staat is volgens haar iets anders dan een SOK met de NMo. Aanvullend vindt men dat de SOK op punten tekort schiet:
- In de SOK is niet aangegeven hoe onderhoud precies wordt uitgevoerd;
- De gemeente wil zeggenschap over bestemming en het gebruik van de vesting;
- De gemeente wil inspraak in de te selecteren huurders /gebruikers waarbij huurders/gebruikers die regionale gebondenheid hebben voorrang kunnen krijgen;
- Gemeente wil zeggenschap over huurprijzen zodat economische of de historische-, sociaal,- en cultureel maatschappelijke belangen een rol krijgen in de te verhuren onderkomens. Als een functie goed is voor de gemeente Naarden in het algemeen, heeft een dergelijke functie als huurder voorrang boven andere huurders ook al betekent dit lagere
inkomsten.
NMo begrijpt de wensen van de gemeente en geeft aan de Vesting te willen laten blijven zoals die is. Zowel de gemeente als de NMo hebben hetzelfde belang namelijk het behoud van de Vesting. De NMo heeft een beheerplan opgesteld dat uitgaat van een zelfde onderhoudsniveau als het huidige niveau. Met betrekking tot huurders heeft de NMo het meeste aandacht voor nog niet verhuurde ruimten. Het is niet mogelijk de gedetailleerde financiële informatie ten aanzien van huur en onderhoudskosten uit het businessplan vrij te geven. De NMo verliest daarmee alle onderhandelingsruimte bij het aanbesteden van werkzaamheden of het verhuren van nu leegstaande ruimte.
Met betrekking tot invloed op de selectie van huurders en het beïnvloeden van
huurprijzen wordt aangegeven dat een dergelijk invloed zonder risico te dragen voor de eventuele verliezen die daaruit voortvloeien niet mogelijk is. De NMo is niet op zoek naar ‘commerciële buitenstaanders’ maar zoekt wel huurders die de normale huurwaarde kunnen betalen. Indien lokale maatschappelijke doelen moeten worden gefaciliteerd tegen lagere huurprijzen kan dat, maar moet iemand het verschil bijleggen. De vraag is of de lokale overheid dat gat wil dichten. Op vraag van de Staat geeft de gemeente aan dat zij dergelijke afspraken verder met geen enkele monumenteneigenaar in de Vesting heeft gemaakt.
Tot slot geeft de NMo aan dat zij wil ingroeien en daarom de SOK vooralsnog afsluit voor vijf jaar. Dat betekent niet dat deze daarna niet zal worden verlengd. Heldere afspraken blijven noodzakelijk maar niemand kan overzien waar — ook aan gemeentezijde – over vijf jaar de prioriteiten liggen. Dus is een vijfjaarlijkse herziening van de afspraken wenselijk. Verder wordt gevraagd hoe de gemeente haar rol in de governance graag zou willen invullen.
De gemeente geeft aan nu op de governance niet te willen ingaan. Met betrekking tot de governance kijkt de gemeente naar de NMo en vindt de tijd niet rijp om over het invullen van de rol van de gemeente te praten. Er moet meer inzicht komen in het businessplan, men wil exact weten wat waarvoor beschikbaar is. Welke plannen zijn er om uit fondsen en subsidies te putten? Komen de belangen van de leden van NMo met hun eigen portefeuille daarmee niet in gevaar? Tevens benadrukt de gemeente dat er een conflict kan ontstaan tussen te realiseren huurprijzen en het realiseren lokale maatschappelijke functies.
De NMo geeft aan, dat de eerdere wens van de Gemeente om de Vesting los van de bestaande leden van de NMo in een stichting onder te brengen gerealiseerd is door het onderbrengen van de Vesting in de Stichting Monumenten Bezit. De Staat/NMo geeft aan dat het BRIM gecompenseerd wordt en dat door de leden en de NMo net als vele andere particuliere monumenteneigenaren aanvragen worden gedaan bij de fondsen. Het toewijzen van bijdragen is de verantwoordelijkheid van de fondsen zelf.” (…)
2.19.
Bij brief van 1 mei 2015 heeft de Minister de Tweede Kamer onder meer bericht:
“De gemeente Naarden heeft aangegeven dat zij, ondanks de toezeggingen, tegenstander blijft van verkoop door de Staat van de Vesting Naarden. Er is een zevental punten waaraan voldaan moet zijn voordat de gemeenteraad hier anders naar wil kijken.
(...)
In het gesprek is geconcludeerd dat de gemeente Naarden, de Staat en de NMo op vijf van de zeven punten overeenstemming hebben. Op het gebied van governance heeft de gemeente geen expliciete wens neer gelegd. Ik ben van mening dat door de toezegging van de NMo de samenwerkingsovereenkomst met de gemeente Naarden te willen continueren de NMo duidelijk maakt samen te willen werken met de gemeente, de gemeente een rol wil geven en overleg wil voeren met de gemeente over beheer en onderhoud.”
2.20.
Bij voormelde brief van 1 mei 2015 heeft de Minister eveneens een advies van Ecorys over de staatssteunaspecten van de voorgenomen vervreemding aan de Tweede Kamer gezonden. Bij brief van 29 juni 2015 heeft de Minister het advies van de Raad voor Cultuur aan de Tweede Kamer gezonden. Dit advies is in opdracht van de Tweede Kamer opgesteld over de destijds nog in oprichting zijnde NMo.
2.21.
Bij brief van 29 juni 2015 heeft de Minister aan de Tweede Kamer geschreven dat hij kennis heeft genomen van het advies en de Kamer zo spoedig mogelijk van een reactie zal voorzien. Voorts schrijft hij dat hij geen onomkeerbare stappen zal zetten in dit dossier tot nader overleg met de Kamer.
2.22.
Bij brief van 9 juli 2015 heeft de Minister aan de Tweede Kamer geschreven dat hij met onomkeerbare stappen bedoelt dat hij geen koopovereenkomst met de NMo zal sluiten tot nader debat met de Kamer.
2.23.
Op 1 oktober 2015 hebben de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst en de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap overleg gevoerd met de Minister. Op vragen van Kamerleden heeft de Minister onder meer geantwoord:
“Ik kom bij de vragen van mevrouw Keijzer. Zij vroeg mij de vesting van Naarden en Kasteel Stangenburg uit het pakket te laten. Dat zou de hele transactie met de NMo ongedaan maken. Zij is namelijk aan het werken, plannen en rekenen gegaan op basis van het hele pakket. Ik ben er ook van overtuigd dat de NMo een goede beheerder zou zijn van beide objecten. Ik ben niet genegen om de hele transactie, die ik op zich toejuich, en dat proef ik gelukkig ook bij de Kamer, weliswaar met discussie over deze monumenten, mogelijk kapot te maken door er twee cruciale onderdelen uit te halen.”
2.24.
Bij brief van 13 oktober 2015 heeft Gemeente Naarden een alternatief en een perspectief voor de toekomst van de Vestingwerken binnen de NMo aangeboden. Gemeente Naarden schrijft onder meer:
“Op donderdag 1 oktober heeft u in uw Algemeen Overleg de vervreemding van onder andere de Vestingwerken Naarden besproken. U heeft aangegeven inzicht te willen in de berekening per monument en de rendementsberekening, omdat dit inzicht ondanks verzoek daartoe aan de minister, op dit moment nog steeds ontbreekt. Het gemeentebestuur van Naarden wil u - mede omdat het gewenste inzicht nog ontbreekt — graag en alternatief en een perspectief voor de toekomst van de Vestingwerken binnen de Nationale Monumentenorganisatie (NMO) aanbieden.
Vervreemding en transformatie rijkserfgoed
De Vestingwerken zijn ons nooit formeel voor overdracht aangeboden op de wijze (en met financiële ondersteuning) zoals dat nu voorgesteld wordt aan de NMo. Het voorliggende plan voor overdracht aan de NMo doet ons inziens geen recht aan het belang van de verwevenheid van de Vestingwerken voor Naarden als leefgemeenschap en de erfgoedwaarde die het landelijk vertegenwoordigt. Zoals de Raad voor Cultuur al eerder stelde: het ontbreekt aan een goede visie op afstoting van erfgoed, de beweging tot afstoot gaat veel te snel en te ondoordacht en er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de governance. Deze onzekerheden bieden ons niet genoeg houvast om vertrouwen te hebben in de toekomst van de Vestingwerken indien de plannen van de minister op de voorgestelde wijze worden doorgezet.
Stichting Gooisch Erfgoed
Gezien de goede samenwerking met en het uitstekende huisvaderschap van het Rijk, hebben wij tot nu toe steeds het standpunt ingenomen dat de Vestingwerken bij het Rijk moeten blijven. Nu vervreemding door Rijk een feit lijkt te zijn, wil de gemeente Naarden daarom het toegezegde recht als eerste optant voor overname inroepen. Het gemeentebestuur heeft hiermee de volgende bedoeling: de Vestingwerken worden overgedragen aan een Stichting Gooisch Erfgoed (i.o). Deze stichting krijgt een governance die recht moet doen aan de maatschappelijke en economische functie van de Vestingwerken voor de lokale gemeenschap. De op deze wijze vorm te geven stichting sluit zich vervolgens aan bij de NMo. Een dergelijke stichting zou op termijn ook aan andere monumenten in de regio de mogelijkheid kunnen bieden zich aan te sluiten waardoor een monumentenorganisatie kan ontstaan met een brede basis en een duidelijke regionale binding. Hierbij kan gedacht worden aan een samenwerking tussen partijen die zich bezighouden met monumentenbeheer en partijen in het natuurbeheer, naar analogie van Stichting het Geldersch Landschap en Kasteelen. Op deze wijze wordt recht gedaan aan de positie van de Vestingwerken als levend monument binnen de Naardense gemeenschap.
Wij vragen u concreet de minister te bewegen om de Vestingwerken niet rechtstreeks over te
dragen aan de NMo, maar aan een aparte stichting, de Stichting Gooisch Erfgoed. Deze stichting zou vervolgens - met een zetel binnen de NMO - een constructieve en binnen de lokale gemeenschap breed gedragen bijdrage kunnen leveren aan het monumentenbeheer, waarvan wij het belang van harte ondersteunen. De financiële ondersteuning cq de instandhoudingsbijdrage kan in zijn geheel via de NMo blijven lopen. (…)
Verantwoorde afstoting van monumenten
Belangrijk punt van aandacht en zorg blijft de financiële positie van de NMo. Wij onderschrijven de suggestie van de heren De Vries en Pechtold om ruimte te maken voor een extra financiële injectie wanneer blijkt dat de geprognosticeerde rendementen onvoldoende blijken te zijn om het noodzakelijk onderhoud en de restauratie van de 29 monumenten adequaat uit te voeren. Wij zien dit als een belangrijke voorwaarde voor een verantwoorde afstoting van de monumenten door het Rijk. Vervreemding kan in onze optiek nooit betekenen dat het Rijk definitief de handen aftrekt van zulke waardevolle onderdelen van ons cultureel erfgoed als bijvoorbeeld de vesting Naarden.”
2.25.
Bij brief van 15 oktober 2015 heeft de Minister de Tweede Kamer onder meer geïnformeerd over de antwoorden op de Kamervragen met betrekking tot de overdracht van de monumenten. De Minister heeft op vragen over het overleg met Gemeente Naarden het navolgende geantwoord:
“De NMo heeft op 12 oktober j1. overleg gehad met de gemeente Naarden. Tijdens dit overleg heeft de gemeente een voorstel gedaan zelf een stichting op te richten waar de Vesting in wordt ondergebracht en dat de stichting lid wordt van de NMo. De NMo heeft in dit overleg aangegeven dat gezien haar doelstellingen het niet wenselijk is om het pakket van 29 monumentencomplexen uit elkaar te halen. Dit onderschrijf ik. De NMo is bereid de samenwerkingsovereenkomst die de Staat tot eind 2014 had met de gemeente Naarden voor tenminste 5 jaar voort te zetten. In deze samenwerkingsovereenkomst is ook bepaald dat er verschillende overleggen plaatsvinden. Bij het beheer van een object als de Vesting Naarden en de verschillende soorten gebruik die in de Vesting plaatsvinden is overleg met de gemeente altijd nodig. Vanuit die optiek is het overleg tussen de eigenaar van de Vesting en de gemeente nooit afgerond.”
2.26.
Op de vraag waarom de Minister afwijkt van de regel tot openbare verkoop, heeft de Minister geantwoord:
“De keuze om af te wijken van een openbare verkoop is toegelicht in mijn brief van 29 mei 2013 (TK 2012—2013, 31 490, nr. 121). De eerste redenen is dat de monumenten als pakket vervreemd worden. Bij individuele verkoopprocedures zouden wellicht enkele monumenten een nieuwe eigenaar vinden (de monumenten met courante gebruiksmogelijkheden) en een groot aantal zou wellicht geen nieuwe eigenaar vinden (bijvoorbeeld grafmonumenten, gedenknaalden en ruïnes). Ongeacht de gebruiksmogelijkheden zijn de betreffende monumenten allemaal een onderdeel van het Nederlandse erfgoed dat behouden moet blijven. Daarom is gekozen voor vervreemding als een pakket. De tweede reden is dat er
gezien de hoge culturele waarde van deze monumenten en de beperkte economische waarde van de monumenten er gezocht is naar een partij die deskundigheid en ervaring heeft met het beheren van kwetsbare monumenten. De Nationale Monumentenorganisatie die opgericht werd, die bestaat uit verschillende ervaren organisaties op dit gebied, lag het meest voor de hand.”
2.27.
Op 4 november 2015 vindt er een overleg plaats tussen de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst en de Minister. Tijdens dat overleg heeft de Minister op vragen van Kamerleden geantwoord:
“De heer De Vries en anderen vroegen hoe wij omgaan met Naarden. De heer De Vries wees er terecht op dat wij lang en uitgebreid gesproken hebben met Naarden. Met het vorige college hebben we de optie van overdracht aan de gemeente op tafel gehad. Dat wilde de gemeente Naarden op dat moment niet. De gemeente Naarden komt nu met een voorstel voor een stichting Goois erfgoed. Dat is een interessante optie. De NMo is bewust een open structuur aangegaan. Het is niet aan mij om opdrachten te geven aan de NMo, maar die structuur is juist open om dit soort stichtingen toe te kunnen laten. Partijen moeten het natuurlijk met elkaar eens worden, maar dit is nou bij uitstek het soort organisaties dat zich daarbij aan zou moeten kunnen sluiten. Ik zal ook graag in het kader van de jaarlijkse evaluatie laten weten of er voortgang is met de toetreding van deze stichting en eventueel andere nieuwe toetreders. Mevrouw De Caluwé had daarover een vraag gesteld. De NMo heeft toegezegd dat de huidige overeenkomst tussen de Staat en Naarden in ieder geval voor de komende vijf jaar wordt voortgezet. Daarmee is er ook rechtszekerheid. In combinatie met de publieksrechtelijke positie die de gemeente heeft -- zeg ik tegen de heer Pechtold, want de gemeente gaat over de bestemming -- waarborgt volgens mij dat er gewoon doorgewerkt wordt zoals er nu wordt gewerkt, dat de gemeente de bevoegdheden heeft die zij ook hoort te hebben en de stichting Goois erfgoed of Goois monumentenbezit zodra die er is zelf tot overeenstemming moet komen met de NMo. De structuur is wel zo gekozen dat
het mogelijk zout moeten zijn om toe te treden.
(…)
De heren De Vries en Pechtold vroegen of ik kan vastleggen dat de stichting Goois erfgoed kan toetreden tot de NMo. Ik denk, maar dat wil ik echt even checken, dat ik wel in de overdrachtsovereenkomst kan vastleggen dat als de stichting Goois erfgoed voldoet aan de criteria, de NMo daar dan aan meewerkt. Maar ik ben zelf geen partij meer bij de NMo en ik ben dus over mijn graf heen aan het regeren. Misschien kan ik het zo met de Kamer afspreken dat het mijn intentie is om dat zo in de koopovereenkomst vast te leggen, dus dat als de stichting voldoet aan de criteria van de NMo, die dan ook zat meewerken aan de
toetreding. Ik hoop dat de Kamer begrijpt dat ik dit even juridisch en met de NMo wil checken. Mocht dat niet lukken, dan informeer ik de Kamer daarover. Dat moet binnen twee weken kunnen. Dan komt de datum van 1 januari ook niet in gevaar.”
2.28.
Bij brief van 19 november 2015 heeft de Minister de Tweede Kamer geïnformeerd over zijn reactie op het alternatief van Gemeente Naarden. De Minister schrijft onder meer:
“Op 4 november jl heeft een algemeen overleg met uw Kamer plaatsgevonden over de vervreemding van 29 monumentcomplexen aan de Nationale Monumentenorganisatie (NMo). Hierin heb ik toegezegd om aan te geven of het mogelijk is om in de koopovereenkomst met de NMo op te nemen of de nog op te richten Stichting Goois Erfgoed, indien deze voldoet aan de statutaire voorwaarden van de NMo, als lid kan toetreden tot de NMo. Ik kan u nu mededelen dat dit mogelijk is en zal worden opgenomen in de koopovereenkomst. Het artikel zal luiden. «In navolging van artikel 2.5 geldt dat indien de nog op te richten Stichting Gooisch Erfgoed voldoet aan de statutaire voorwaarden van de
NMo om als lid te kunnen toetreden de NMo hier open voor staat.» De NMo heeft een open structuur en in haar statuten staat bepaald wanneer organisaties kunnen toetreden. Vanzelfsprekend staat de NMo open voor een aanvraag tot lidmaatschap van de Stichting Gooisch Erfgoed, als deze zover is. In verband hiermee vervalt de eerder afgesproken bepaling dat de Vesting Naarden niet door de NMo mag worden doorgeleverd. Aan de doorlevering aan leden stelt de koopovereenkomst, zoals eerder aan uw Kamer gemeld, beperkingen. Daarnaast is in het overleg met uw Kamer gesproken over een evaluatie na 5
jaar. Ook deze toezegging neem ik op in de koopovereenkomst met de NMo. Dit artikel zal als volgt luiden: «Op 4 november 2015 heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst toegezegd aan de Tweede Kamer der Staten Generaal om 5 jaar na de levering van de Monumenten door de Staat aan de NMo het volgende te evalueren:
— de kwaliteitstoestand van de monumenten;
— het behaalde rendement op de instandhoudingsvergoeding;
— de algemene financiële toestand van de NMo en de SMB;
— de werking van de governance; en — of er leden zijn toe getreden tot de NMo.
Deze evaluatie wordt openbaar gemaakt. De NMo verleent haar medewerking
aan deze evaluatie. “
2.29.
Bij brief van 4 december 2015 heeft de Minister een aantal vragen beantwoord van de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst. In die brief schrijft de Minister onder meer:
“De gemeente Naarden is recent met een voorstel voor een Stichting Gooisch Erfgoed gekomen. Hoe de Stichting Gooisch Erfgoed zich gaat ontwikkelen is nog niet bekend. De NMo heeft bewust een open structuur om het toelaten van organisaties als de Stichting Gooisch Erfgoed mogelijk te maken. Omdat beide partijen het behoud van de Vestingwerken voor ogen hebben, ben ik er van overtuigd dat als de Stichting Gooisch Erfgoed zover is, zij samen met de NMo de beste modus vindt om met de Vestingwerken om te gaan.
Op 18 december 2014 is een principeakkoord gesloten met de NMo op basis van een totaalpakket van 29 monumenten. Sinds die tijd wachten huurders, gebruikers en andere betrokkenen op duidelijkheid. Sommige gebruikers staan in de startblokken om met nieuw elan met de NMo aan de slag te gaan om hun monument beter tot zijn recht te laten komen in de samenleving. Nu het pakket van 29 monumentcomplexen ter discussie stellen is niet wenselijk omdat dit vertraging oplevert en geen duidelijkheid geeft aan gebruikers.
De NMo stelt zichzelf tot doel om het beheer en behoud van de monumenten zo optimaal mogelijk in te richten. Zij heeft daarvoor ook de ervaring en expertise. Daarnaast heeft zij zich net als iedere monumenteneigenaar te houden aan de wet- en regelgeving waaronder de Erfgoedwet (publiekrechtelijk). De nieuwe erfgoedwet kent onder andere een onderhoudsverplichting.
De volledige koopovereenkomst is gebaseerd op het uitgangspunt dat de monumenten goed beheerd en behouden zullen blijven. Ik heb met uw Kamer afgesproken om door middel van een jaarlijkse audit en de evaluatie (vijfjaar na overdracht) te volgen hoe het met de monumenten gaat. De NMo kan op basis van de koopovereenkomst (privaatrechtelijk) worden aangesproken als het beheer te wensen overlaat.”
2.30.
Op 18 december 2015 heeft de Minister een definitieve koopovereenkomst met NMo gesloten. De levering staat gepland op 15 januari 2016. In de koopovereenkomst is in artikel 21 onder meer opgenomen:
“In navolging van artikel 2.5 geldt dat indien de nog op te richten Stichting Gooisch Erfgoed voldoet aan de statutaire voorwaarden van de NMo om als lid te kunnen toetreden de NMo hier open voorstaat.”
2.31.
Op 21 december 2015 heeft Gemeente Naarden conservatoir leveringsbeslag gelegd op de Vestingwerken, welk beslag op 22 december 2015 is ingeschreven.
2.32.
Bij brief van 22 december 2015 heeft Gemeente Naarden de Staat gesommeerd om Gemeente Naarden in de gelegenheid te stellen haar voorkeursrecht met betrekking tot de Vestingwerken uit te oefenen en de Vestigwerken niet te verkopen aan NMo. Gemeente Naarden schrijft onder meer:
“Met deze brief verzoekt, en zo nodig sommeert, de Gemeente de Staat der Nederlanden om:
(1) de Gemeente in de gelegenheid te stellen haar voorkeursrecht met betrekking tot de Vestingwerken uit te oefenen;
(ii) daartoe aan de Gemeente op uiterlijk 29 december 2015 om 10:00 een schriftelijk en onherroepelijk aanbod met een geldingsduur van ten minste een maand te doen om de Vestingwerken te verwerven ten titel van koop tegen gelijke condities, en voor zover dat niet mogelijk is, gelijkwaardige condities als vervat in de beoogde Koopovereenkomst met de NMo; en
(iii) daartoe tevens op uiterlijk 29 december 2015 om 10.00 ‘s ochtends de NMo schriftelijk te laten weten dat de Staat niet tot verkoop noch vervreemding van de Vestingwerken aan de NMo kan overgaan, zolang het sub (ii) genoemde aanbod geldt, en dat als de Gemeente dat aanbod tijdig aanvaardt, ook nadien niet, zulks onder verzending van een afschrift van deze brief aan de Gemeente; en
(iv) in de periode tot aan de overdracht van de Vestingwerken aan de Gemeente dan wel tot aan de ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke afwijzing van het sub (ii) genoemde aanbod, de Vestingwerken niet te vervreemden, te bezwaren of anderszins persoonlijke of zakelijke verplichtingen met betrekking tot de Vestingwerken aan te gaan.
Indien de Staat niet op uiterlijk 24 december 2015 om 15.00 ’s middags schriftelijk bevestigt zonder voorbehoud aan de hiervoor beschreven sommatie te zullen voldoen, zal ik namens de Gemeente zonder nadere aankondiging overgaan tot het treffen van rechtsmaatregelen.”
2.33.
Bij brief van 23 december 2015 heeft de landsadvocaat namens de Minister gereageerd. Hij schrijft onder meer:
“Daarmee kom ik op het door u genoemde voorkeursrecht dat de gemeente Naarden zou toekomen. Alhoewel u dit in het midden laat, neem ik aan dat u hiermee doelt op de voorkeursvolgorde zoals vastgelegd in artikel 9 lid 7 van de Regeling Materieelbeheer Rijksoverheid 2006. Daargelaten dat deze voorkeursvolgorde niet strikt verplichtend is, geeft artikel 10 van deze regeling de Minister de bevoegdheid om hiervan af te wijken. Zoals opgemerkt, heeft de Minister van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. De redengeving hiervoor is gegeven in voornoemde brief aan de Tweede Kamer van 29 mei 2013. Op grond hiervan moet worden vastgesteld dat aan andere overheden die betrokken bij de 29 monumentcomplexen geen voorkeursrecht is toegekend, dit geldt dus ook voor de gemeente Naarden.”
2.34.
Op 28 december 2015 heeft een overleg plaatsgevonden tussen het Rijksvastgoedbedrijf en Gemeente Naarden. Dit heeft niet tot een vergelijk geleid.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De Staat vordert, uitvoerbaar bij voorraad,
primair
I. het onder de Staat op 21 december 2015 gelegde conservatoire beslag op de, in het als productie 2 bij dagvaarding overgelegde afschrift van het beslagexploit genoemde, onroerende zaken op te heffen;
subsidiair
II. Gemeente Naarden te gebieden het beslag op voornoemde onroerende zaken binnen 24 uur na betekening van het vonnis op te heffen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat Gemeente Naarden nalaat om aan voornoemd bevel te voldoen;
primair en subsidiair
III. Gemeente Naarden te veroordelen in de kosten van deze procedure, zulks met bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van het te dezen te wijzen vonnis;
IV. Gemeente Naarden te veroordelen in de nakosten, conform het liquidatietarief begroot op € 131 dan wel, in het geval van betekening, € 199.
3.2.
Gemeente Naarden voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
Gemeente Naarden vordert, uitvoerbaar bij voorraad
I. de Staat te veroordelen tot:
a. het, binnen twee dagen na de dag van deze uitspraak, doen van een schriftelijk en onherroepelijk aanbod aan Gemeente Naarden, met een geldigheidsduur van drie maanden, om de Vestingwerken te verwerven ten titel van koop tegen gelijkwaardige condities als vervat in de op 18 december 2015 tussen de Staat en NMo gesloten koopovereenkomst;
b. het, binnen twee dagen na de dag van deze uitspraak, per aangetekende brief mededelen aan NMo dat de Staat de Vestingwerken niet aan NMo kan en zal leveren, zulks onder gelijktijdige verzending van een afschrift van deze brief aan Gemeente Naarden en Stibbe;
c. het leveren van de Vestingwerken aan Gemeente Naarden, door middel van het verlenen van de medewerking aan het passeren van een leveringsakte ten kantore van een door Gemeente Naarden nader aan te wijzen notaris, zulks binnen de termijn die zal worden gesteld in de schriftelijke aanvaarding van Gemeente Naarden van het hiervoor onder I.a. bedoelde aanbod en welke termijn tenminste veertien dagen zal bedragen;
II. de Staat te verbieden in de periode tot aan de levering van de Vestingwerken aan Gemeente Naarden, de Vestingwerken te vervreemden, te bezwaren of anderszins persoonlijke of zakelijke verplichtingen met betrekking tot de Vestingwerken aan te gaan;
III. de voornoemde veroordelingen onder (I.) te versterken met een dwangsom van € 20.000 per dag of dagdeel dat niet volledig is voldaan aan deze veroordelingen en voornoemde veroordeling onder (II.) te verstreken met een dwangsom van € 5.000.000 per overtreding, althans de voornoemde veroordelingen onder (I.) en (II.) te versterken met door de Rechtbank te bepalen effectieve dwangsommen.
4.2.
De Staat voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat ingevolge art. 705 lid 2 Rv het beslag dient te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
5.2.
In casu heeft Gemeente Naarden beslag gelegd op de Vestingwerken omdat zij van mening is dat de Staat ingevolge artikel 9 lid 7 van de Regeling aanspraak kan maken op een voorkeursrecht met betrekking tot de verkoop van de Vestingwerken. De vraag die derhalve beantwoord dient te worden is of Gemeente Naarden op grond van de Regeling aanspraak kan maken op een voorkeursrecht met betrekking tot de verkoop van de Vestingwerken.
5.3.
De Staat heeft ter onderbouwing van haar vordering aangevoerd dat Gemeente Naarden op grond van de Regeling geen voorkeursrecht heeft of kan ontlenen, noch een recht op levering heeft of zal hebben. Hiertoe heeft de Staat het navolgende aangevoerd. In artikel 9 lid 7 van de regeling is bepaald dat bij verkoop van overtollig vastgoedobjecten in het algemeen een voorkeursvolgorde in acht wordt genomen. Op grond daarvan worden overtollige onroerende zaken eerst aangebonden aan ministeries en colleges, daarna aan gemeenten, provincies en waterschappen, en vervolgens pas aan andere rechts- of natuurlijke personen. Deze voorkeursvolgorde is niet strikt verplichtend. Er kan om beleidsmatige redenen, waaronder redenen van doelmatigheid, van worden afgeweken.
Een gemeente heeft op grond van de regeling derhalve geen voorkeursrecht, aldus de Staat.
Op grond van de Regeling kan Gemeente Naarden wel een voorkeursrecht worden toegekend. De Staat is echter van mening dat zulks niet is gebeurd, aangezien de Minister bij brief van 29 mei 2013 gemotiveerd heeft besloten om gebruik te maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 10 van de Regeling om af te wijken van de Regeling. Aan dit besluit ligt ten grondslag de wenselijkheid van de overdracht van de monumentenportefeuille als één pakket aan NMo, zoals nader toegelicht in voormelde brief. De Tweede Kamer heeft met dit besluit ingestemd, aldus de Staat.
De Staat heeft daarbij aangevoerd dat de uit 2006 daterende tekst weliswaar bepaalt dat dit met instemming van de Minister van Financiën geschiedt, maar op grond van artikel 44 Grondwet en het Besluit houdende departementale herindeling met betrekking tot rijksvastgoed zijn de taken van laatstgenoemde minister bij de Minister voor Wonen en Rijksdienst ondergebracht. De Staat is derhalve van mening dat de Minister thans zelfstandig tot afwijking van deze ministeriële regeling kan besluiten.
5.4.
Gemeente Naarden is van mening dat de Minister met zijn brief van 29 mei 2013 niet beoogd heeft om de lagere overheden hun voorkeurspositie te ontnemen, maar dat het zijn bedoeling is geweest af te wijken van de regel dat wordt overgegaan tot openbare verkoop als de overheden met een voorkeursrecht geen belangstelling hebben. Dit betekent dat Gemeente Naarden nog steeds aanspraak kan maken op haar voorkeursrecht in de zin van de regeling. Nu de Minister Gemeente Naarden nimmer een formeel aanbod heeft gedaan, kan Gemeente Naarden aanspraak maken op dit voorkeursrecht. Voorts stelt Gemeente Naarden dat voor een beroep op artikel 10 een instemmingsbesluit van de Minister van Financiën vereist is en niet de Minister voor Wonen en Rijksdienst.
5.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat op de onderhavige kwestie de Regeling van toepassing is en dat in artikel 10 van de Regeling het recht voor de Minister is opgenomen om af te wijken van de Regeling. In tegenstelling tot hetgeen door Gemeente Naarden is aangevoerd, volgt uit artikel 9 van de Regeling niet dat een voorkeursrecht gegeven dient te worden. De Regeling geeft slechts een voorkeursvolgorde, waarvan – zoals uit de toelichting op de Regeling volgt – om beleidsmatige redenen kan worden afgeweken.
5.6.
Uit de door partijen overgelegde kamerstukken maakt de voorzieningenrechter op dat de Minister in de periode vanaf 21 december 2012 tot 29 mei 2013 steeds in algemene termen het kader heeft geschetst op welke wijze de verkoop van de monumenten tot stand kan komen. Zo verwijst de Minister in zijn brieven van 21 december 2012, 11 januari 2013 en 21 februari 2013 naar de Regeling en antwoord hij op vragen van een Kamerlid tijdens het Algemeen Overleg, dat medeoverheden altijd het recht van eerste koop hebben.
5.7.
Pas bij brief van 29 mei 2013 neemt de Minister een duidelijk besluit, namelijk om af te wijken van de Regeling. De Minister schrijft in zijn brief aan de Tweede Kamer:
“(…)
In de brief van 21 februari 2013 is het kader bij vervreemding geschetst. De Regeling Materieelbeheer Rijksoverheid 2006 voorziet erin dat ik gemotiveerd kan afwijken.Van deze mogelijkheid maak ik gebruik.(onderstreping voorzieningenrechter)
Bij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is er een risico door met een specifieke partij te gaan praten in plaats van iedereen de mogelijkheid te geven in aanmerking te komen om te verwerven. Desondanks wil ik de mogelijkheid om de portefeuille op een zorgvuldige manier te vervreemden aan ervaren erfgoed beherende organisaties als verenigd in de Nationale Monumentenorganisatie benutten. Een verantwoord beheer door de (mogelijke) nieuwe eigenaar én het open karakter van de
Nationale Monumentenorganisatie hebben mij doen besluiten het overleg over de vervreemding en de voorwaarden waaronder op te starten met de Nationale Monumentenorganisatie.”
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze brief niet voor een andere uitleg vatbaar dan dat de Minister heeft besloten om af te zien van de in artikel 9 lid 7 van de Regeling genoemde voorkeursregeling. De stelling van Gemeente Naarden dat de Minister met zijn brief van 29 mei 2013 niet beoogd heeft om de lagere overheden hun voorkeurspositie te ontnemen, maar dat het zijn bedoeling is geweest af te wijken van de regel dat wordt overgegaan tot openbare verkoop als de overheden met een voorkeursrecht geen belangstelling hebben, kan de voorzieningenrechter niet volgen. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst Gemeente Naarden naar de brief van 11 januari 2013 aan Gemeente Naarden, hetgeen de Minister tijdens het Algemeen Overleg van 5 februari 2013 heeft geantwoord en de brief van de Minister aan de Tweede Kamer van 21 februari 2013. Zoals hiervoor reeds opgemerkt heeft de Minister tot de brief van 29 mei 2013 steeds het algemene kader voor vervreemding op grond van de Regeling geschetst. Die conclusie kan ook niet worden afgeleid uit de brief van de Minister van 31 augustus 2015, zoals door Gemeente Naarden is betoogd. In die brief deelt de Minister op vragen van de Tweede Kamer, waarom niet is gekozen voor openbare verkoop, mede dat hij vanwege de bijzondere aard en de diversiteit afwijkt van openbare verkoop. De voorzieningenrechter ziet daarin een bevestiging van de brief van 29 mei 2013, terwijl ook nog eens uitdrukkelijk om dezelfde redenen een openbare verkoop niet in beeld is. Bij brief van 29 mei 2013 is de Minister van de Regeling afgeweken en is het besluit genomen om met NMo verder te onderhandelen. Dat zulks het geval is volgt ook uit de kamerstukken na 29 mei 2013. Vanaf dat moment is uitgangspunt levering aan NMo. Gemeente Naarden verwijst nog naar de door haar als productie 12 en 16 overgelegde kamerstukken, maar deze kamerstukken gaan niet specifiek over de levering van de monumenten, maar zijn meer opgesteld in algemene termen, zoals terecht door de Staat aangevoerd.
5.8.
Gemeente Naarden heeft aangevoerd dat het besluit om van de Regeling af te wijken onbevoegd is genomen omdat daartoe toestemming van de Minister van Financiën is vereist. Bij Besluit houdende departementale herindeling met betrekking tot Rijksvastgoed van 8 november 2012 is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties belast met de behartiging van de aangelegenheden op het terrein van rijksvastgoed, met inbegrip van het Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf (artikel 1). Uit artikel 3 van voornoemd Besluit volgt dat de organisatorische, personele en rechtspositionele aspecten van de in artikel 1 bedoelde herindeling van departementale taken worden uitgewerkt in overleg tussen de Ministers van Financiën, van Binnenlands Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Wonen en Rijksdienst. Achterliggende gedacht hierbij is dat alle genoemde Ministers onderdeel uitmaken van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daar komt bij dat in het verleden gebleken is dat het af en toe noodzakelijk is de departementale indeling aan te passen, waartoe artikel 44 Grondwet handvatten geeft. Het komt regelmatig voor dat niet elke herindeling bij wet is vastgelegd, aangezien dit onevenredig beslag op de capaciteit van de wetgever zou leggen. Dit betekent dat de Minister thans zelfstandig tot afwijking van de ministeriele regeling kan besluiten, zoals in het onderhavige geval is gebeurd. De voorzieningenrechter is bovendien van oordeel dat hij niet bevoegd is te toetsen aan normen die een competentieverdeling binnen de regering bevatten, omdat sprake is van intern werkend recht. De voorzieningenrechter zal derhalve aan deze stelling van Gemeente Naarden voorbij gaan.
5.9.
Op grond van het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat de rechter in de bodemprocedure zal oordelen dat het besluit om af te wijken van de Regeling rechtsgeldig is genomen. Dit heeft tot gevolg dat voldoende aannemelijk is geworden dat Gemeente Naarden geen aanspraak kan maken op een voorkeursrecht.
5.10.
Daar komt nog bij dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat voldoende aannemelijk is geworden dat de Minister alvorens zij in gesprek ging met NMo Gemeente Naarden heeft aangeboden om de Vestingwerken van de Staat te kopen. Uit de eigen stellingen volgt dat Gemeente Naarden dit aanbod heeft afgewezen. Immers, Gemeente Naarden heeft steeds aangegeven dat zij primair wenste dat de Vestingwerken in eigendom van de Staat zouden blijven. Toen duidelijk werd dat dat niet het geval zou zijn, heeft de discussie zich steeds toegespitst op de voorwaarden waaraan Gemeente Naarden vond dat NMo moest voldoen. Op dat moment heeft Gemeente Naarden niet gezegd dat zij alsnog haar voorkeursrecht wilde uitoefenen. Door de brief van 29 mei 2013 van de Minister is de mogelijkheid van het uitoefenen van het voorkeursrecht van Gemeente Naarden afgesloten. Omdat de Minister inzag hoe belangrijk de Vestingwerken voor Gemeente Naarden zijn, heeft de Minister Gemeente Naarden steeds in de onderhandelingen met NMo betrokken. Gemeente Naarden heeft pas op het laatste moment aangegeven dat zij haar voorkeursrecht wilde inroepen, eerst bij brief van 13 oktober 2015 in de vorm van een geclausuleerd beroep door vervreemding aan de nog op te richten Stichting Goois Erfgoed voor te staan en vervolgens op 22 december 2015. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het inroepen van een voorkeursrecht, zo die al moet worden aangenomen, gelet op bovengenoemde omstandigheden ook nog eens te laat geweest.
5.11.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat de rechter in de bodemprocedure zal oordelen dat Gemeente Naarden op grond van de Regeling aanspraak kan maken op een voorkeursrecht met betrekking tot de verkoop door de Staat van de Vestingwerken. Een afweging van de belangen van partijen maakt dit niet anders. De voorzieningenrechter zal het door Gemeente Naarden gelegde conservatoire beslag zal opheffen.
5.12.
Gemeente Naarden heeft verzocht het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en aan de opheffing van het beslag de voorwaarde te verbinden dat in de leveringsakten wordt bepaald dat de levering geschiedt onder de ontbindende voorwaarde dat in hoger beroep of in een bodemprocedure alsnog de deugdelijkheid van het door Gemeente Naarden ingeroepen recht wordt vastgesteld.
5.13.
De Staat heeft aangevoerd dat huurders, gebruikers en andere betrokkenen al sinds het sluiten van het Principeakkoord op 18 december 2014 in de startblokken staan om met NMo aan de slag te gaan om hun monument beter tot zijn recht te laten komen in de samenleving. Wanneer dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard, kan de Staat de Vestingwerken niet vrij van beslagen leveren, hetgeen de overeenkomst in gevaar kan brengen. De voorzieningenrechter stelt vast dat vanaf 2011 de Staat streeft naar afstoting van de monumenten. De Minister heeft de Tweede Kamer over de voortgang en de wijze waarop dit proces moest worden uitgevoerd veelvuldig geïnformeerd. De Minister heeft daarbij Gemeente Naarden als belanghebbende steeds betrokken. Uiteindelijk heeft de Tweede Kamer ingestemd met het voornemen van de Minister over te gaan tot vervreemding van de monumenten, waaronder de Vestingwerken, aan NMo. De besluitvorming is na voldoende zorgvuldige procedure in december 2015 afgerond. Nu bovendien is vastgesteld dat de Minister gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot afwijking van de voorkeursregeling op grond van artikel 10 van de Regeling, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis te onthouden noch de door Gemeente Naarden verzochte voorwaarden aan de levering te verbinden.
5.14.
Gemeente Naarden zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- dagvaarding € 94,19
- griffierecht 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.529,19

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Nu de vorderingen in reconventie tot een spiegelbeeld situatie leiden van de vorderingen in conventie, vloeit uit het feit dat de vorderingen in conventie zijn toegewezen logischerwijs voort dat de vorderingen in reconventie worden afgewezen.
6.2.
Gemeente Naarden zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op € 408,00 (factor 0,5 × tarief € 816,00).

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
heft op het onder de Staat op 21 december 2015 gelegde conservatoire beslag,
7.2.
veroordeelt Gemeente Naarden in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.529,19, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.3.
veroordeelt Gemeente Naarden in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Gemeente Naarden niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
7.4.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.5.
wijst de vorderingen af,
7.6.
veroordeelt Gemeente Naarden in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 408,00.
7.7.
verklaart dit vonnis in reconventie voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2016.