ECLI:NL:RBMNE:2016:1975

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2016
Publicatiedatum
11 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4132
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en terugvordering door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze zaak heeft eiseres, een studente, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarbij haar studiefinanciering met terugwerkende kracht is aangepast van een uitwonendenbeurs naar een thuiswonendenbeurs. Dit besluit was gebaseerd op een controle van de woonsituatie van eiseres, waarbij de Minister een bedrag van € 7.638,21 terugvorderde. Eiseres betwistte de herziening van haar studiefinanciering en voerde aan dat zij haar hoofdverblijf had op het adres waar zij ingeschreven stond in de Basisregistratie Personen (brp). De rechtbank heeft vastgesteld dat de controleurs onvoldoende bewijs hebben geleverd dat eiseres niet op het brp-adres woonde. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de buren niet voldoende waren om het standpunt van de Minister te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waarbij de studiefinanciering van eiseres werd hersteld. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 992,-. De uitspraak werd gedaan door rechter R.J. Praamstra op 8 april 2016.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/4132

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.J. Blindenbach),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de studiefinanciering van eiseres vanaf januari 2012 aangepast van een uitwonendenbeurs naar een thuiswonendenbeurs. Tevens heeft verweerder een bedrag van € 7.638,21 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 30 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres staat sinds 8 maart 2011 ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] . Zij ontvangt in ieder geval vanaf 1 januari 2012 studiefinanciering naar de norm van een uitwonende studerende. Namens verweerder is op 28 februari 2015, 5 maart 2015, 13 maart 2015, 14 maart 2015 en 16 maart 2015 door [A] en [B] een controle verricht naar de woonsituatie van eiseres. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in de rapportage van 17 maart 2015 (de Rapportage Huisbezoek). Dit heeft geleid tot de besluitvorming zoals weergegeven onder het Procesverloop.
2. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte haar studiefinanciering naar de norm van uitwonende studerende met terugwerkende kracht heeft herzien naar studiefinanciering naar de norm van een thuiswonende studerende. Daartoe betoogt eiseres dat zij in de betreffende periode haar hoofdverblijf had op het in de Basisregistratie Personen geregistreerde adres (brp-adres). Zij heeft toegelicht dat het eerste controlemoment op een zaterdagmiddag was en het dan niet voor de hand ligt dat een student op dat moment op zijn uitwonendenadres is. Daarnaast volgt eiseres een zware studie waarbij zij veel weg is en co-schappen heeft die tot laat duren. Zij is bijna zeven dagen in de week bezig met haar studie door het volgen van colleges, studeren in de bibliotheek of het lopen van co-schappen. Ook wijst zij op een zestal verklaringen met betrekking tot haar woonsituatie die zij in bezwaar heeft overgelegd. Het betreffen verklaringen van haar buren. In beroep heeft eiseres een aantal verklaringen van vrienden, andere buurtbewoners en de hoofdbewoners overgelegd. Daarnaast heeft zij een foto van haar kamer aan het brp-adres opgestuurd en foto’s van verschillende poststukken gericht aan eiseres die aan het [adres] zijn geadresseerd. Eiseres was niet thuiswonend, reden waarom verweerder ten onrechte een bedrag van € 7.638,80 terugvordert, aldus eiseres.
3. Op grond van artikel 1.5, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf) komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de brp staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de brp staat of staan ingeschreven.
Op grond van artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf, voor zover van belang, vindt herziening plaats op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend.
Op grond van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf vindt – voor zover hier van belang - de herziening plaats met ingang van de dag waarop de studerende zijn laatste adreswijziging heeft doen inschrijven in de brp.
4. Voorop staat dat de herziening van de studiefinanciering van eiseres naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor haar belastend besluit is, zodat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden. Dit betekent dat verweerder aannemelijk dient te maken dat eiseres niet heeft voldaan aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf.
5. Uit de Rapportage Huisbezoek van 17 maart 2015 blijkt dat twee controleurs vier keer een huisbezoek hebben geprobeerd af te leggen op het brp-adres van eiseres, waarvan eenmaal op zaterdag. Tweemaal zijn de controleurs bij het ouderlijk adres van eiseres geweest, waarvan eenmaal op zaterdag. Tijdens de bezoeken heeft steeds niemand opengedaan. Op vrijdag 13 maart 2015 zijn de controleurs bij het ouderlijk adres van eiseres geweest en toen heeft iemand hen door de intercom te woord gestaan. Deze vrouw verklaarde dat eiseres nu niet bij haar was gekomen en heeft het telefoonnummer van eiseres aan de controleurs verstrekt. Op 14 maart 2015 hebben de controleurs herhaaldelijk geprobeerd eiseres telefonisch te bereiken, maar deze oproepen werden niet beantwoord. Vervolgens zijn de controleurs een buurtonderzoek gestart waarbij drie schriftelijke verklaringen zijn verkregen. Één van deze verklaringen is anoniem afgelegd, zodat verweerder deze verklaring niet bij zijn onderbouwing heeft betrokken. Beide overige buurtbewoners die een verklaring hebben afgelegd zijn de direct naastgelegen bewoners van het brp-adres en hebben verklaard dat er een Marokkaans stel met zijn tweeën naast hen woont. Op basis hiervan concluderen de controleurs dat niet is gebleken dat eiseres haar hoofdverblijf op het brp-adres heeft.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op alle feiten en omstandigheden, niet in zijn bewijslast is geslaagd. De rechtbank neemt daarbij het volgende in overweging.
Uit de Rapportage Huisbezoek volgt dat de buren aan het [adres] en [adres] afzonderlijk een verklaring van elkaar hebben afgelegd.
Mevrouw [C] , bewoner van [adres] verklaart het volgende:
“Op huisnummer [adres] zie ik twee personen. Ik zie er maar twee, ik zie geen personen in de leeftijd van een student. Ik woon hier 2 a 3 jaar. Ik zie alleen een man en een vrouw van Marokkaanse komaf. Ik denk 28 a 30 jaar. De man en de vrouw zijn volgens mij een stel.”
De heer [D] , bewoner van [adres] verklaart het volgende:
“U vraagt mij naar mijn buren maar naast mij wonen een man en vrouw van Marokkaanse afkomst ik denk dat ze eind 20 begin 30 jaar zijn. U vraagt mij of er ook studenten wonen of meerdere personen maar nee. Zij wonen er met zijn tweeën. Ik heb daar nooit meerdere mensen gezien.”
7. De rechtbank is van oordeel dat deze twee verklaringen van de buren, in het licht van de verklaringen van eiseres over haar leefsituatie, onvoldoende feitelijke grondslag bieden voor het door verweerder ingenomen standpunt dat eiseres ten tijde van de controle niet woonachtig was op het brp-adres. De verklaringen zijn summier en bevatten geen verdere bijzonderheden, zoals over de feitelijke waarnemingen van de buren, hun contacten met de bewoners van het brp-adres en de periode waarop hun verklaringen betrekking hebben. Ook is niet gebleken of de controleurs de getuigen op eiseres toegespitste vragen hebben gesteld. Dat de buren eiseres niet kennen of haar niet vaak zien, acht de rechtbank bovendien in het licht van wat eiseres stelt, namelijk dat zij veel weg is door haar studie en haar co-schappen, niet onlogisch. Voorts heeft eiseres in beroep verklaringen overgelegd, onder meer van vrienden, een studiegenoot en van een aantal andere buren. Deze verklaringen geven meer specifieke informatie over wanneer zij eiseres aantreffen of zien op of bij het brp-adres. Een buurman bijvoorbeeld ziet eiseres soms ’s avonds laat thuiskomen met witte klompen aan. Deze verklaringen zijn weliswaar niet onafhankelijk opgesteld en hebben daarom niet de waarde die verklaringen hebben die afgelegd zijn tegenover de controleurs, maar zij dragen wel bij aan het oordeel van de rechtbank dat de enkele twee verklaringen zoals vermeld in de Rapportage Huisbezoek, niet afdoende zijn.
8. Daarnaast blijkt uit de pogingen tot een huisbezoek bij het brp-adres dat eiseres hier niet is aangetroffen. Ook hiervoor geldt dat in het licht van haar verklaring, die niet door verweerder wordt betwist, dat zij co-schappen loopt, waarbij zij vroeg in de ochtend weg gaat en laat in de avond thuis komt, en een drukke studie heeft, de constatering van de inspecteurs dat zij niet thuis was, niet voldoende bewijs kan leveren voor de stelling dat eiseres niet op het brp-adres zou wonen. Daarnaast overweegt de rechtbank dat uit het bezoek aan het ouderlijk adres van eiseres ook niet blijkt dat zij op dat adres zou wonen dan wel feitelijk verblijven. Nu er verder geen onderzoek heeft plaatsgevonden, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiseres niet heeft voldaan aan de verplichting van artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf.
9. Gelet op wat onder 7 en 8 is overwogen moet worden geoordeeld dat het onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
10. Omdat de rechtbank het niet waarschijnlijk acht dat verweerder de gebreken die aan de rapportage van 17 maart 2015 kleven alsnog kan herstellen met gegevens die dateren van op of rond die datum, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding om de proceskosten voor de bezwaarfase te vergoeden nu eiseres zelf het inleidende bezwaarschrift heeft ingediend en niet gebleken is van een hoorzitting of andere voor vergoeding in aanmerking komende handelingen die door de gemachtigde zijn verricht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Praamstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. de Gier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.