ECLI:NL:RBMNE:2016:2012

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
12 april 2016
Zaaknummer
410857 / HA RK 16-42
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in ontnemingszaak

Op 1 maart 2016 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan op de wrakingsverzoeken van drie verzoekers, vertegenwoordigd door advocaten mr. A.S. van der Biezen en mr. M. Hoevers. De verzoekers hebben mr. M.J. Grapperhaus, rechter-commissaris, gewraakt in verband met haar rol in getuigenverhoren die plaatsvonden in het kader van een ontnemingszaak. De verzoekers voerden aan dat er een objectief gerechtvaardigde vrees bestond dat mr. Grapperhaus niet onpartijdig kon zijn, omdat zij eerder als voorzitter van de meervoudige strafkamer had geoordeeld over dezelfde feiten die ten grondslag lagen aan de ontnemingsvordering. De wrakingskamer heeft de verzoeken tot wraking niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verzoekers niet tijdig een wrakingsverzoek hadden ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoekers op de hoogte waren van de betrokkenheid van mr. Grapperhaus en dat zij geen feiten of omstandigheden hadden aangedragen die zouden wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit mr. C.A. de Beaufort, mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. drs. S.C. Hagedoorn, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 410857 / HA RK 16-42
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 1 maart 2016
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker 1]wonende te [woonplaats] ,
[verzoeker 2],
wonende te [woonplaats] ,
[verzoeker 3]
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoekers),
advocaten: mr. A.S. van der Biezen en mr. M. Hoevers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van mr. Van der Biezen,
  • het wrakingsverzoek van mr. Hoevers,
  • het proces-verbaal verhoor van getuigen van de zitting van 1 maart 2016,
  • de schriftelijke reactie van de rechter-commissaris M.J. Grapperhaus op het verzoek,
  • de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 1 maart 2016
1.2.
De wrakingsverzoeken zijn op 1 maart 2016 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen: [verzoeker 1] , mr. Van der Biezen en mr. Hoevers voornoemd. Mr. Grapperhaus was ter zitting aanwezig.
1.3.
De wrakingskamer heeft ter zitting van 1 maart 2016 uitspraak gedaan en de verzoeken niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is daarvan de schriftelijke uitwerking.

2.De wrakingsverzoeken

2.1.
De verzoeken tot wraking zijn gericht tegen mr. M.J. Grapperhaus als rechter-commissaris in het getuigenverhoor in de zaken met parketnummers 16/701583-12, 16/701582-12, 16/702181-12, 16/701581-12, 16/702182-12, 16/701584-12, 16/701585-12, 16/700483-12. De getuigenverhoren vonden plaats in het kader van een door het Openbaar Ministerie (OM) ingestelde vorderingen tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. In de daaraan voorafgaande hoofdzaken zijn vonnissen gewezen op 3 juni 2014 en trad mr. Grapperhaus op als voorzitter van de meervoudige strafkamer.
2.2.
Verzoekers hebben aan hun wrakingsverzoeken ten grondslag gelegd dat de objectief gerechtvaardigde vrees bestaat dat mr. Grapperhaus niet onpartijdig kan zijn bij het afnemen van de getuigenverhoren, omdat zij in haar hoedanigheid van voorzitter van de meervoudige kamer verzoekers heeft veroordeeld voor een feitencomplex dat de basis vormt voor de vordering tot ontneming. Daardoor valt volgens verzoekers niet uit te sluiten dat de lijn van de vraagstelling van zowel de raadslieden van de medeverdachten als van mr. Grapperhaus gekleurd zal zijn door de wetenschap dat zij verzoekers reeds heeft veroordeeld voor hetzelfde feitencomplex en dat zij de antwoorden niet objectief zal kunnen wegen, doordat zij reeds haar eigen antwoorden zal hebben geformuleerd. Volgens verzoekers kan onder deze omstandigheden een verzoek tot het onder ede stellen van verzoekers niet objectief worden beoordeeld en zal het onderscheid tussen waarheid en leugen door mr. Grapperhaus enkel op voorkennis zijn gebaseerd. Verzoekers stellen in dit verband voorts dat een door mr. Grapperhaus afgenomen eed - laat staan een ingestelde meineedprocedure - haar schaduw vooruit kan werpen op de inhoudelijke behandeling van het door hen ingestelde hoger beroep tegen de vonnissen van 3 juni 2014.
2.3.
Mr. Grapperhaus heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie betoogt zij primair dat verzoekers niet-ontvankelijk zijn omdat de wrakingsverzoeken niet tijdig zijn ingediend. Zij verwijst daartoe naar een e-mail van de griffier van 2 december 2016 aan alle, op dat moment bij de verdediging betrokken raadslieden, waarin uitdrukkelijk is gevraagd of er bezwaar was tegen het uitvoeren van de verhoren door haar. Verder wijst zij op een mailwisseling tussen haar en mr. Van der Biezen waaruit blijkt dat de getuigenverhoren in haar agenda stonden. Volgens mr. Grapperhaus had Mr. Van der Biezen eenvoudig schriftelijk een wrakingsverzoek kunnen indienen en hoefde hij daarmee niet te wachten tot de zitting. Subsidiair betoogt mr. Grapperhaus dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat zij professioneel in staat is de afstand en onpartijdigheid te bewaren. Zij wijst er voorts op dat de ontnemingszaak een andere zaak is dan de strafzaak zelf.

3.De beoordeling

3.1.
Aan de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van de verzoeken tot wraking heeft de wrakingskamer het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.
Volgens het bepaalde in artikel 513 lid 1 Sv dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Op 2 december 2015 is bij e-mail aan de raadslieden die op dat moment de verdediging voerden, meegedeeld dat mr. Grapperhaus zou optreden in de verhoren in het kader van de ontnemingszaak. Daarbij is er expliciet op gewezen dat mr. Grapperhaus het dossier kende vanwege haar eerdere bemoeienis met de zaak. Vervolgens schrijft de griffier in deze e-mail:
“Mocht u daar bezwaar tegen hebben, dan horen wij dat graag voor 11 december a.s.”. Mr. Van der Biezen was daarmee dus reeds op 2 december 2015 bekend. Mr. Van der Biezen heeft ook op deze e-mail gereageerd, waaruit blijkt dat het hem duidelijk was waar het om ging. Hij schrijft immers: “
Indien de RC deze planning (zonder overleg met de advocaten) handhaaft … Ervaar ik dat als een bevoordeling van het OM en een opzettelijke hindering van de verdediging. Ik zal deze discussie dan aan de wrakingskamer voorleggen. In dat geval kan ik (uiteraard) evenmin instemmen met een benoeming van bedoelde RC.”. Er was geen reden om aan te nemen dat er een andere rechter-commissaris zou optreden. Mr. Van der Biezen heeft op dat moment geen wrakingsverzoek ingediend.
3.3.
Het voorgaande geldt in gelijke mate voor mr. Hoevers. Op het moment dat per e-mail aan de raadslieden duidelijk werd gemaakt dat de verhoren door mr. Grapperhaus zouden worden afgenomen, werd de verdediging van verzoekers gevoerd door mr. Van der Biezen. Mr. Hoevers heeft zich daar op enig moment bijgevoegd. Bij de verdediging werken mr. Hoevers en mr. Van der Biezen op gelijke voet samen. Hetgeen vóór het moment van deze samenwerking op dit punt is voorgevallen, is dan ook leidend voor mr. Hoevers. Zeker nu mr. Hoevers - zo leidt de wrakingskamer af uit hetgeen bij de behandeling van de wrakingsverzoeken ter sprake is gekomen - er wel van op de hoogte was dat mr. Grapperhaus de verhoren zou afnemen, hoewel de e-mail van 2 december 2015 niet aan (het kantoor van) mr. Hoevers was gericht.
3.4.
Ten overvloede heeft de wrakingskamer overwogen dat een inhoudelijke behandeling niet zou hebben geleid tot een gegrond wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft dit gemotiveerd als volgt.
3.5.
In de vonnissen in de strafzaken was de vraag aan de orde of verzoekers schuldig waren aan de ten laste gelegde feiten. Dat is een andere vraag dan de in de ontnemingszaak aan de orde zijnde vraag of verzoekers wederrechtelijk voordeel hebben verkregen uit de strafbare feiten. Bij de beantwoording van die vraag wordt voortgebouwd op de vonnissen in de strafzaken. De rechters die betrokken zijn bij de ontnemingszaak, dus ook de rechter-commissaris die in het kader daarvan getuigen hoort, bepalen de waarde van de verklaringen van de getuigen echter aan de hand van het - in ontwikkeling zijnde - dossier in de ontnemingszaak en niet op basis van het vonnis in de strafzaak. Dit geldt evenzo voor een rechter die het vonnis in de strafzaak heeft gewezen en daarna optreedt in de ontnemingszaak. Verzoekers hebben geen feiten en omstandigheden gesteld die het aannemelijk maken dat mr. Grapperhaus dit op andere wijze zou doen, met andere woorden dat zij zich niet zou baseren op het in ontwikkeling zijnde dossier in de ontnemingszaak.

4.De wrakingskamer:

4.1.
verklaart de verzoeken tot wraking niet-ontvankelijk;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te zenden aan verzoekers, mr. Grapperhaus, de officier van Justitie en andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat het getuigenverhoor in de ontnemingszaak dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege de wrakingsverzoeken.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. drs. S.C. Hagedoorn als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.