Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2016 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
het college van burgemeester en wethouders van Dronten, verweerder
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen: - [derde-partij 1] , te [woonplaats] - [derde-partij 2] en [derde-partij 3] , beiden te [woonplaats] (gemachtigde: mr. J.J.M. Smits)
Procesverloop
Overwegingen
16 december 2014 gerichte beroep van eiser mede gericht tegen het besluit van
27 oktober 2015.
Feiten
Grondslag bestreden besluit
Bestemmingsplan
Op grond van artikel 3, onder A, van de planregels zijn deze gronden (onder meer) bestemd voor wonen.
Onder B, 1, aanhef en onder a, van dit artikel is bepaald dat binnen de bestemming ‘Woondoeleinden I’ als hoofdgebouw uitsluitend een woning mag worden opgericht.
Op grond van artikel 1, onder 23, van de planregels wordt onder woning verstaan een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Bespreking beroepsgronden eiser
tot het moment van aanvraagvan de vergunning
overwegendebezwaren hebben gehad tegen de huisvesting van studenten in de woning. Zij overweegt daartoe in de eerste plaats dat de Beleidsnotitie voorschrijft dat het aan verweerder is om hiernaar onderzoek te verrichten. Dit geldt te meer nu eiser gemotiveerd heeft betoogd dat de familie [familie] weliswaar stelt dat zij veel overlast ervaart, maar dat uit de verklaring van de wijkagent en de andere directe buren blijkt dat de feitelijke overlast meevalt. Gelet hierop is het de vraag of het enkele verzoek om handhaving van 17 oktober 2013 wel voldoende is om te kunnen spreken van overwegende bezwaren tegen het gebruik van de woning voor studentenhuisvesting. De rechtbank stelt verder vast dat alle door verweerder overgelegde meldingen van overlast door de familie [familie] dateren van na de datum waarop de vergunning is aangevraagd.