ECLI:NL:RBMNE:2016:210

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
15 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 541-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor studentenhuisvesting in strijd met bestemmingsplan

Op 14 januari 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een tussenuitspraak gedaan in een zaak over de weigering van een omgevingsvergunning voor het huisvesten van studenten in een woning in Dronten. Eiser had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gebruik van zijn woning voor studentenhuisvesting, maar deze werd door het college van burgemeester en wethouders van Dronten geweigerd. De weigering was gebaseerd op de Beleidsnotitie Huisvesting studenten, die een afstand van minimaal 100 meter tussen woningen voor studentenhuisvesting voorschrijft. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de woning niet onder de overgangsregeling viel die in de beleidsnotitie was opgenomen. De rechtbank stelde vast dat de beslissing op bezwaar niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht, omdat verweerder niet had aangetoond dat er overwegende bezwaren waren van omwonenden tegen de studentenhuisvesting. De rechtbank gaf verweerder de gelegenheid om binnen zes weken de gebreken in het besluit te herstellen. De zaak is van belang voor de toepassing van de beleidsnotitie en de handhaving van bestemmingsplannen in relatie tot studentenhuisvesting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 15/541-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van Dronten, verweerder

(gemachtigde: mr. M.R. Kruisselbrink).

Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen: - [derde-partij 1] , te [woonplaats] - [derde-partij 2] en [derde-partij 3] , beiden te [woonplaats] (gemachtigde: mr. J.J.M. Smits)

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van de woning [adres] te [woonplaats] (de woning) voor de huisvesting van studenten.
Bij besluit van 16 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door de familie [familie] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen. Daarnaast heeft verweerder bij dit besluit eiser gelast om het gebruik van de woning voor de huisvesting van studenten uiterlijk één jaar na de dag van de verzending van het besluit te beëindigen, met oplegging van een dwangsom van € 2.500,- per week, met een maximum van € 25.000,-.
Eiser heeft tegen het besluit van 16 december 2014 beroep ingesteld.
Bij besluit van 27 oktober 2015 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 1 augustus 2016.
[derde-partij 2] en [derde-partij 3] hebben bij brief van 27 november 2015 op dit besluit gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2015. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [derde-partij 2] en [derde-partij 3] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.

Overwegingen

Processueel
Partijen hebben de rechtbank ter zitting verzocht de bezwaren van eiser tegen het onderdeel van het besluit van 16 december 2014 dat ziet op de in dit besluit opgelegde last onder dwangsom te behandelen als een rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal overeenkomstig het verzoek van partijen op de bezwaren van eiser beslissen.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, is het tegen het besluit van
16 december 2014 gerichte beroep van eiser mede gericht tegen het besluit van
27 oktober 2015.
Nu [derde-partij 2] en [derde-partij 3] bij brief van 27 november 2015 hebben gereageerd op het besluit van 27 oktober 2015 is, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3508), van rechtswege ook een door hen ingesteld beroep tegen het besluit van 27 oktober 2015 ontstaan. Dit beroep wordt, evenals het door eiser ingestelde beroep, behandeld onder het onderhavige zaaknummer UTR 15/541. Dit betekent dat zaaknummer UTR 15/6189 ten onrechte is aangemaakt. Het griffierecht in die zaak wordt aan de familie [familie] terugbetaald.
Feiten
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft de woning rond 2012 gekocht en verhuurt deze sindsdien aan studenten. De familie [familie] woont direct naast de woning, aan de [adres] , zij hebben twee kleine kinderen. De familie [familie] heeft verweerder bij brief van 17 oktober 2013 verzocht om handhavend op te treden tegen het zonder vergunning verhuren van de woning aan studenten. Eiser heeft op 26 november 2013 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het gebruik van de woning in afwijking van het bestemmingsplan.
5. Bij besluit van 26 februari 2014 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning op de voet van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht verleend. Het verzoek om handhaving heeft verweerder bij besluit van 3 maart 2014 afgewezen.
Grondslag bestreden besluit
6. Met het bestreden besluit heeft verweerder de op 26 februari 2014 verleende omgevingsvergunning herroepen. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat de gemeenteraad inmiddels, op 6 november 2014, de Beleidsnotitie Huisvesting studenten gemeente Dronten (de Beleidsnotitie), heeft vastgesteld. Op grond van de Beleidsnotitie dient een afstand van minimaal 100 meter te worden aangehouden tussen woningen waar studenten of arbeidsmigranten gehuisvest zijn. Aan deze voorwaarde is niet voldaan omdat op 18 maart 2013 een omgevingsvergunning is verleend voor de huisvesting van arbeidsmigranten aan de [adres] . Deze woning ligt binnen een afstand van 100 meter van de woning. De woning valt ook niet onder de overgangsregeling die in de Beleidsnotitie is opgenomen. Volgens het bestreden besluit volgt dit uit het feit dat er een verzoek om handhaving is ingediend tegen het gebruik van de woning voor de huisvesting van studenten en dat vervolgens bezwaar is gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. Aangezien de situatie op grond van de Beleidsnotitie niet is toegestaan, is verweerder niet bereid een afwijking van het bestemmingsplan te vergunnen. Gelet op de beginselplicht tot handhaving heeft verweerder eiser in het bestreden besluit tevens gelast om het gebruik van de woning door studenten, die ieder voor zich een afzonderlijke huishouden voeren, te beëindigen.
Bestemmingsplan
7. Het perceel waarop de woning is gelegen heeft op grond van het bestemmingsplan ‘Dronten Zuidelijk Deel’ (het bestemmingsplan) de bestemming ‘Woondoeleinden I’.
Op grond van artikel 3, onder A, van de planregels zijn deze gronden (onder meer) bestemd voor wonen.
Onder B, 1, aanhef en onder a, van dit artikel is bepaald dat binnen de bestemming ‘Woondoeleinden I’ als hoofdgebouw uitsluitend een woning mag worden opgericht.
Op grond van artikel 1, onder 23, van de planregels wordt onder woning verstaan een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
8. Eiser betwist niet dat de bewoning van de woning door studenten in strijd is met het bestemmingsplan. Dit betekent dat voor de huisvesting van de studenten in de woning een omgevingsvergunning voor gebruik in afwijking van het bestemmingsplan is vereist.
Bespreking beroepsgronden eiser
9. De beroepsgrond dat de weigering van de omgevingsvergunning in strijd is met het gelijkheidsbeginsel heeft eiser ter zitting ingetrokken.
Eiser stelt dat verweerder de vergunning had moeten verlenen omdat de situatie valt onder de overgangsregeling uit de Beleidsnotitie. Er bestonden immers, op het moment dat hij de vergunning aanvroeg, geen overwegende bezwaren tegen het gebruik van de woning voor de huisvesting van studenten. Hij heeft er daarbij op gewezen dat verweerder in de reactienota naar aanleiding van het bezwaar heeft toegelicht waarom hij geen aanleiding zag de vergunning te weigeren. Verweerder hechtte hierbij belang aan de voorschriften die aan de vergunning waren verbonden, de algemene gedrags- / huisregels die eiser bij de verhuur aan de studenten hanteert en aan de informatie van de wijkagent van 22 april 2014. Volgens de reactienota heeft de wijkagent, die op 14 maart 2014 naar aanleiding van een melding van overlast van de familie [familie] een proces-verbaal heeft opgemaakt, toegelicht dat de overlast volgens hem wel meeviel. Het viel hem op dat van de andere direct omwonenden nimmer één klacht van overlast is gemeld. De wijkagent wil, aldus de reactienota, gaan trachten door middel van mediation de familie [familie] en de naastwonende studenten tot elkaar te brengen. Volgens eiser kan op basis van het enkele verzoek van de familie [familie] van 17 oktober 2013 en de diverse meldingen van overlast die de familie [familie] heeft gedaan niet worden gesteld dat er op het moment van aanvraag sprake was van overwegende bezwaren van omwonenden. Ter onderbouwing van dit betoog heeft eiser een schriftelijke verklaring overgelegd van de andere directe buren van [adres] . Zij verklaren dat zij geen overlast ondervinden en het beeld van slaan met deuren, luidruchtig praten en schuiven en bonken met meubels niet erkennen.
10. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat verweerder de Beleidsnotitie heeft kunnen en moeten betrekken bij zijn afweging om de omgevingsvergunning al dan niet te verlenen. Het is ook niet in geschil dat eiser niet voldoet aan de in de Beleidsnotitie genoemde voorwaarden voor kleinschalige studentenhuisvesting. In hoofdstuk 4 van de Beleidsnotitie is een overgangsregeling opgenomen omdat ten tijde van de totstandkoming van de Beleidsnotitie al her en der kleinschalige studentenhuisvesting in reguliere woningen plaatsvond. Verweerder stelt dat overgangsregeling niet van toepassing is omdat de situatie niet voldoet aan de onder 2) genoemde voorwaarde.
10. Deze voorwaarde luidt als volgt:
‘Wanneer binnen een afstand van 100 meter reeds ander woningen legaal worden gebruikt voor studentenhuisvesting of huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten, dan zal slechts vergunning zal worden verleend voor het legaliseren van gewijzigd gebruik van de aangevraagde woning, indien uit gemeentelijk onderzoek voldoende duidelijk is gebleken dat de reguliere omwonenden tot het moment van aanvraag geen overwegende bezwaren hebben gehad (bv. meerdere verzoeken om handhaving of klachten bij de politie) tegen het betreffende gebruik van de woning en tevens aan alle overige voorwaarden wordt voldaan zoals omschreven in paragraaf 3.4.2 van dit beleid.’
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit en ter zitting onvoldoende heeft gemotiveerd op basis van welke gegevens hij tot de conclusie is gekomen dat de reguliere omwonenden
tot het moment van aanvraagvan de vergunning
overwegendebezwaren hebben gehad tegen de huisvesting van studenten in de woning. Zij overweegt daartoe in de eerste plaats dat de Beleidsnotitie voorschrijft dat het aan verweerder is om hiernaar onderzoek te verrichten. Dit geldt te meer nu eiser gemotiveerd heeft betoogd dat de familie [familie] weliswaar stelt dat zij veel overlast ervaart, maar dat uit de verklaring van de wijkagent en de andere directe buren blijkt dat de feitelijke overlast meevalt. Gelet hierop is het de vraag of het enkele verzoek om handhaving van 17 oktober 2013 wel voldoende is om te kunnen spreken van overwegende bezwaren tegen het gebruik van de woning voor studentenhuisvesting. De rechtbank stelt verder vast dat alle door verweerder overgelegde meldingen van overlast door de familie [familie] dateren van na de datum waarop de vergunning is aangevraagd.
12. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd waarom de omgevingsvergunning onder verwijzing naar de Beleidsnotitie wordt geweigerd. Het bestreden besluit is om die reden in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb genomen.
12. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, en artikel 8:80a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in een tussenuitspraak in de gelegenheid stellen een gebrek te herstellen of te laten herstellen. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb deze gelegenheid te bieden. Zij overweegt daartoe dat de gebreken in het bestreden besluit in beginsel herstelbaar zijn, hetzij door een nadere motivering, hetzij door het nemen van een nieuw besluit op de voet van artikel 6:19 van de Awb. Verweerder zal daarbij, met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak onder 12 is overwogen, onder meer de verklaring van de wijkagent van 22 april 2014 en de verklaring van de andere directe buren moeten betrekken.
12. De termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen bepaalt de rechtbank op zes weken na verzending van deze uitspraak. Indien verweerder binnen twee weken verklaart geen gebruik te maken van de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of de termijn die voor het herstel is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de rechtbank in beginsel zonder nadere zitting uitspraak doen op het beroep, voortbouwend op hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen en beslist. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank nog op dat bij het doen van einduitspraak de rechtbank, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, niet mag terugkomen op in deze tussenuitspraak zonder voorbehoud gegeven eindbeslissingen. Het heeft voor partijen dus doorgaans geen zin om in het vervolg van de procedure hun pijlen op die eindbeslissingen te richten.
12. De beoordeling van het beroep van eiser voor zover gericht tegen de met het bestreden besluit opgelegde last onder dwangsom stelt de rechtbank uit tot de einduitspraak. Hetzelfde geldt ook voor de beoordeling van het beroep van [derde-partij 2] en [derde-partij 3] tegen het besluit van 27 oktober 2015 tot verlenging van de begunstigingstermijn. De rechtbank neemt ook nog geen beslissing over de vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten. Zij wacht ook hiermee tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid:
- om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen,
of
- om binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mede te delen dat van deze geboden mogelijkheid geen gebruik wordt gemaakt;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Lanshage, rechter, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat (nog) geen hoger beroep open.