ECLI:NL:RBMNE:2016:2238

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
20 april 2016
Zaaknummer
4704159 UE VERZ 15-624 mc/936
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen wegens arbeidsongeschiktheid en ontslagverbod

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer, [verweerster], door haar werkgever, [verzoekster] B.V. Het verzoek werd afgewezen op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW, omdat de werknemer niet in staat was om haar verplichtingen na te komen door arbeidsongeschiktheid. De werknemer was sinds 3 augustus 2015 arbeidsongeschikt na haar bevalling en had niet kunnen voldoen aan redelijke instructies van de werkgever. De werkgever had de werknemer meerdere keren uitgenodigd voor gesprekken en medische beoordelingen, maar de werknemer was niet verschenen. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende had gedaan om de werknemer te ondersteunen in haar re-integratie en dat het ontslagverbod van artikel 7:670 lid 1 BW van kracht bleef. De kantonrechter concludeerde dat er geen reden was om de arbeidsovereenkomst te ontbinden en dat de werkgever de proceskosten moest vergoeden aan de werknemer.

De procedure begon met een verzoekschrift van de werkgever op 22 december 2015, gevolgd door een verweerschrift van de werknemer. Gedurende de procedure zijn verschillende producties en correspondentie tussen partijen ingediend. De werknemer had herhaaldelijk aangegeven niet in staat te zijn om te reizen en had medische beperkingen, wat door de kantonrechter werd erkend. De werkgever had niet adequaat gereageerd op de situatie van de werknemer, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4704159 UE VERZ 15-624 mc/936
Beschikking van 22 april 2016
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. W.A.L.D.I. van Slagmaat,
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. drs. M.R.A. Rutten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoekster] van 22 december 2015 met 18 producties
- het verweerschrift alsmede voorwaardelijk verzoekschrift van [verweerster] met 21 producties
- de aanvullende producties 19 tot en met 26 van [verzoekster]
- het proces-verbaal van aanhouding van 14 januari 2016
- het verweerschrift van [verzoekster] met de producties 26 tot en met 30
- de aanvullende producties 22 tot en met 25 van [verweerster]
- de brief van 29 maart 2016 van [verzoekster] met productie 31
- de aantekeningen van het verhandelde ter zitting van 31 maart 2016.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] , geboren op [1981] , is op 25 maart 2013 in dienst van [verzoekster] getreden in de functie van ‘algemeen schoonmaakster’. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en ziet op een werkweek van 15 uur. Het laatstgenoten brutoloon bedraagt € 667,80 per vier weken, exclusief vakantiegeld. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf van toepassing.
2.2.
[verweerster] is op 15 januari 2015 in verband met haar zwangerschap arbeidsongeschikt ge-worden. Na de bevalling van haar kind op 24 mei 2015 heeft [verweerster] bevallingsverlof genoten. Aansluitend en vanwege haar arbeidsongeschiktheid is zij sinds 3 augustus 2015 niet meer op het werk verschenen.
2.3.
Bij brief van 27 augustus 2015 heeft [verzoekster] het volgende aan [verweerster] meegedeeld:
“In het kader van uw ziekmelding heeft u op donderdag 27-8-2015 contact gehad met Ver-zuimfocus. Verzuimfocus wilde u uitnodigen voor een gesprek met de casemanager mevrouw [A] in het bijzijn van uw werkgever, mevrouw [B]
U gaf aan dat u niet in staat was te komen. De verzuimbegeleider van Verzuimfocus heeft niet begrepen dat u bedlegerig zou zijn doch het gesprek kon niet voortgezet worden omdat u de verbinding verbrak.
Dit soort gedrag accepteren wij niet van onze medewerkers en hiervoor geef ik u een waar-schuwing Dit is overigens al de tweede waarschuwing sinds uw ziekmelding
Ik zie me genoodzaakt om u nu per brief uit te nodigen voor het genoemde gesprek
U wordt op vrijdag 28 augustus 2015 om 11.30 uur verwacht bij ons op kantoor.
Indien u besluit om niet te komen, zie ik mij genoodzaakt een sanctie op te leggen in de vorm van de opschorting van de loondoorbetaling totdat u gezien bent door de bedrijfsarts.
Indien de bedrijfsarts bevestigt dat u niet in staat bent te reizen, met of zonder begeleiding, en u bedlegerig bent, zullen we de opschorting van de salarisdoorbetaling opheffen.
U bent overigens op vrijdag 4 september 2015 ingepland voor een bezoek aan de bedrijfsarts. Dit is u reeds verteld door Verzuimfocus en de uitnodiging zal per post worden verstuurd
Uiteraard hoop ik dat u vrijdag de 28ste verschijnt op de afspraak en de genoemde maatregel niet toegepast hoeft te worden en u in het vervolg stipt alle afspraken nakomt (zoals telefo-nisch bereikbaar zijn tijdens ziekte of direct terugbelt na een gemist gesprek) Ik wijs u nog-maals op ons verzuimreglement om dit goed door te lezen”
2.4.
Bij brief van 31 augustus 2015 heeft [verzoekster] het volgende aan [verweerster] meegedeeld:
“Ik verwijs naar mijn brief van 27 augustus 2015. Helaas bent u niet verschenen op het ge-sprek met uw werkgever en de casemanager. Dit spijt mij zeer. Uw email is overigens in goede orde ontvangen maar vormde voor mij geen aanleiding de uitnodiging in te trekken.
Volgens ons reglement en de Wet verbetering Poortwachter moet ik u stimuleren om mee te werken aan uw re-integratie en daarom zal ik helaas over moeten gaan tot opschorting van de loondoorbetaling per 28 augustus 2015.
(…)
U wordt vrijdag 4 september 2015 om 14.00 uur verwacht bij de bedrijfsarts in Bunnik.
(…)”
2.5.
Bij brief van 7 september 2015 heeft [verzoekster] het volgende aan [verweerster] meegedeeld:
“Ik verwijs naar mijn brief van 31 augustus 2015. Helaas bent u niet verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts.
Volgens ons reglement en de Wet verbetering Poortwachter moet ik u stimuleren om mee te werken aan uw re-integratie en daarom zal ik helaas nu over moeten gaan tot stopzetting van de loondoorbetaling per 28 augustus 2015.
De stopzetting van de loondoorbetaling zal duren tot het moment dat u wel op gesprek komt (…) of gezien bent door de bedrijfsarts. (…)
Wij geven u tot woensdag 9 september 2015 16.00 uur de tijd om te reageren op deze brief. Indien u niet reageert op deze datum en voor dit tijdstip, zijn we genoodzaakt om een ontslag verzoek bij UWV in te dienen vanwege het niet meewerken aan uw re-integratie.
(…)”
2.6.
Bij aangetekende brief van 8 september 2015 is [verweerster] opgeroepen voor het spreek-uur van de bedrijfsarts op donderdag 10 september 2015 om 16:00 uur.
2.7.
Bij e-mailbericht van 9 september 2015 heeft [B] , medewerker personeels-zaken bij [verzoekster] , aan [A] , casemanager bij Verzuimfocus, meegedeeld dat zij [verweerster] heeft gesproken. In dat gesprek heeft [verweerster] aangegeven dat zij vrijdag (4 september 2015) heeft gebeld met de mededeling dat zij niet bij de bedrijfsarts kon komen en dat zij daarover teruggebeld zou worden, hetgeen niet is gebeurd. [verweerster] heeft verder aangegeven dat het psy-chisch en lichamelijk niet goed met haar gaat, dat ze niet in staat is om te komen en dat ze de afspraak voor 10 september 2015 gaat afzeggen.
2.8.
Bij brief van 14 september 2015 heeft [verzoekster] het volgende aan [verweerster] meege-deeld:
“Ik verwijs naar onze brief van 7 september 2015 en de voorgaande brieven. Helaas bent u wederom niet verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts op 10 september 2015.
Wel heeft u op woensdag 9 september 2015 telefonisch contact opgenomen met mevrouw [B] . In dit gesprek deelde u mee dat u een verklaring bij de huisarts ging halen om aan te tonen dat u niet in staat bent op het spreekuur bij de bedrijfsarts of bij ons op gesprek te komen.
Tot op heden, maandag 14 september 2015 om 14.00 uur, hebben wij nog niets van u ver-nomen.
(…)
Omdat u niet voldoet aan uw verplichting om mee te werken aan uw re-integratie, wij u hier verschillende malen voor hebben gewaarschuwd en geattendeerd op de gevolgen, zullen wij nu overgaan tot het aanvragen van een ontslagvergunning bij UWV.
Hiertoe zullen wij eerst een advies vragen bij UWV middels een Deskundigen Oordeel.
(…)”
2.9.
Bij brief van 14 september 2015 heeft [A] aan het UWV verzocht om een deskun-digenoordeel. Op 22 september 2015 heeft [A] de ongedateerde verklaring van [verweerster] aan het UWV doorgestuurd. Deze verklaring luidt als volgt:
“Na mijn bevalling complicaties aan overgehouden ik ben in behandeling van artsen betreft mijn gezondheid.
Ik ben niet in staat om lange afstanden af te leggen.
Mijn huisarts is hiervan op de hoogte.”
Op deze verklaring is een stempel van de huisarts [C] geplaatst, met een paraaf en de dagtekening 14/9/15.
2.10.
Bij brief van 29 september 2015 heeft het UWV aan [verzoekster] meegedeeld dat het geven van een deskundigenoordeel niet mogelijk is, aangezien er relevante informatie over [verweerster] ontbreekt.
2.11.
Bij brief van 30 oktober 2015 heeft [A] nogmaals aan het UWV verzocht om een
deskundigenoordeel. Hierbij heeft [A] onder meer gesteld dat [verweerster] niet adequaat heeft ge-reageerd op twee verzoeken om een medische machtiging te ondertekenen zodat de bedrijfs-arts overleg kon voeren met de huisarts.
2.12.
Bij brief van 25 november 2015 heeft het UWV aan [verzoekster] meegedeeld dat het geven van een deskundigenoordeel niet mogelijk is. Hiertoe heeft het UWV gesteld dat zij [verweerster] had uitgenodigd voor een gesprek met de verzekeringsarts op 23 november 2015, maar dat [verweerster] niet op dit spreekuur is verschenen en dat er geen bericht van verhindering is ont-vangen.
2.13.
Bij brief van 4 januari 2016 heeft het UWV aan [verweerster] meegedeeld dat zij ondanks de daartoe gemaakte afspraak, niet bereikbaar was op 31 december 2015 tussen 12:00 uur en 14:00 uur. Het UWV heeft verder meegedeeld dat, nu hierdoor niet kan worden vastgesteld of [verweerster] nog arbeidsongeschikt is, de Ziektewetuitkering van [verweerster] vanaf 31 december 2015 zal worden ingetrokken.
2.14.
Bij e-mailbericht van 8 januari 2016 heeft [A] aan [verzoekster] en haar gemachtigde meegedeeld dat zij medische informatie en een kopie van een getekende medische machti-ging van [verweerster] heeft ontvangen. “Eerder dan nu hebben wij geen medische machtiging ont-vangen.”, aldus [A] .
2.15.
In de ‘Bijstelling probleemanalyse’ van 10 januari 2016 is het volgende vermeld:
“Betrokkene is met afbericht niet verschenen op het spreekuur. Telefonisch contact heeft plaats gevonden. Er zou sprake zijn van een tijdelijke andere aandoening waardoor ze nu niet kon komen. Via haar advocaat is eind december 2015 medische informatie en een machtiging ontvangen. Eerder is dit niet ontvangen, ondanks verzoek hiertoe.
De medische informatie geeft aan dat het aannemelijk is dat er sinds de geboorte van haar dochter fysieke beperkingen zijn. Dit wordt door haar ook aangegeven in het telefonisch consult van 8 januari 2016.
Graag een consult om haar een eerste keer te beoordelen. Er is uit medische informatie geen reden om aan te nemen dat dit niet in Bunnik kan.”
2.16.
In de ‘Bijstelling probleemanalyse’ van 26 januari 2016 heeft de bedrijfsarts het volgende vermeld:
“Betrokkene is beperkt in lopen, staan, bukken, langer zitten en tillen. Ze kan niet zelfstandig reizen. De eerder ontvangen medisch informatie is inmiddels verouderd. Advies is om nieuwe informatie op te vragen. Daarnaast zorgen voor regelmatig contact met de werkgever.
Met 6 weken vervolg consult.”
2.17.
In de ‘Bijstelling probleemanalyse’ van 2 maart 2016 heeft de bedrijfsarts vermeld
dat de medische informatie is ontvangen:
“Betrokkene volgt, in tegenspraak met wat ze zelf aangeeft, geen behandeling voor haar ziekte en de geclaimde beperkingen. Ze is door haar behandelaren diverse malen uitgenodigd voor haar behandelingen. Ze werkt hierdoor niet mee aan haar herstel en daarmee niet aan
haar reintegratie.
Ik zie betrokkene graag binnenkort op mijn spreekuur om dit te bespreken.”
2.18.
In de ‘Bijstelling probleemanalyse’ van 4 maart 2016 heeft de bedrijfsarts vermeld dat er inmiddels nieuwe afspraken voor behandelingen zijn gemaakt en dat het herstel door-gaat. Verder heeft de bedrijfsarts aangegeven dat er nu mogelijkheden zijn en dat [verweerster] be-perkt is wat betreft fysieke belasting. Er is volgens de bedrijfsarts geen vervoersbeperking.
“Betrokkene claimt inmiddels beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren. Dit is geen belemmering voor passend schoonmaakwerk. Wel zal zij hier behandeling voor moeten zoeken. Daarnaast in gesprek gaan met haar. Want ze geeft aan inmiddels spanning in de arbeidsverhouding te ervaren.
Advies is om op korte termijn te starten in passend werk.”
2.19.
Bij brief van 11 maart 2016 heeft [verzoekster] onder meer het volgende aan [verweerster] mee-gedeeld:
“We hadden graag afspraken met u willen maken om vorm te geven aan de re-integratie. Ons voorstel hieromtrent is vastgelegd in de evaluatie van het plan van aanpak van 9 maart 2016. Helaas bent u het niet eens met ons voorstel en heeft u aangegeven een Deskundigen Oordeel bij UWV aan te vragen.
Graag worden wij op de hoogte gehouden wat de vraagstelling zal zijn aan UWV zodat wij daarop kunnen anticiperen en de bedrijfsarts daarvan op de hoogte kunnen stellen.
Wat ons zeer verbaasde is dat u bij de bedrijfsarts heeft aangegeven dat u inmiddels spannin-gen ervaart in de arbeidsrelatie. De (telefonische) contacten met zowel mevrouw [B] (HR) als mevrouw [A] (arbeidsdeskundige) verliepen op een vriendelijke en coöperatieve toon en als u telefonisch even niet bereikbaar was, reageerde u daar heel vlot en adequaat op door snel terug te bellen. Hierdoor hebben wij de indruk gekregen dat er een basis was om met een schone lei te starten en de re-integratie ter hand te nemen. Helaas veranderde de toonzetting na de terugkoppeling van de bedrijfsarts. Die meldde dat u geen behandelingen (meer) volgde en hierdoor niet actief heeft meegewerkt aan uw herstel.
Tijdens het gesprek van 9 maart 2016 heeft u benadrukt dat u inmiddels de behandelingen heeft opgestart.
Op onze vraag waarom u spanningen in de arbeidsrelatie ervaart gaf u als antwoord dat deze spanningen er al zijn vanaf de 5de maand van uw zwangerschap. Helaas zijn wij hier niet van op de hoogte en tijdens ons gesprek wilde u hier niet verder op ingaan. Hierdoor gaf u ons ook niet de kans om bij te kunnen dragen aan een oplossing. We hopen dat het Deskundigen Oordeel bij UWV hier meer duidelijkheid in kan geven.
Omdat u heeft aangegeven door uw gezondheidstoestand niet te kunnen starten met 2 x 1 uur in passende arbeid op therapeutische basis en u hiermee uw re-integratie blokkeert, zullen we helaas met ingang van 14 maart 2016 over moeten gaan tot opschorting van de salarisdoorbe-taling zoals de Wet verbetering Poortwachter dit voorschrijft. Als u in het gelijk wordt ge-steld door UWV, zullen we met terugwerkende kracht per 14 maart 2016 alsnog overgaat tot de salarisbetaling.”
2.20.
In aanvulling hierop heeft [verzoekster] bij brief van 18 maart 2016 aan [verweerster] meege-deeld dat zij [verweerster] de kans wil geven om de ervaren spanningen in de arbeidsrelatie te be-spreken om tot een oplossing te komen en om met de aangeboden re-integratieactiviteiten te starten. Aan [verweerster] is verzocht om uiterlijk 22 maart 2016 om 15:00 uur haar besluit hierover aan [verzoekster] mee te delen.
2.21.
Bij e-mailbericht van 24 maart 2016 om 12:06 uur heeft [B] aan [verweerster] meege-deeld het jammer te vinden dat [verweerster] bij haar besluit blijft om niet met [verzoekster] in gesprek te gaan. Verder is in dit e-mailbericht aangegeven dat de bedrijfsarts desgevraagd heeft ver-klaard dat er geen medische reden is om het gesprek met haar behandelaar af te wachten om met [verzoekster] in gesprek te gaan. Aan [verweerster] is vervolgens nog een kans gegeven om de aan-gekondigde stopzetting van haar salarisdoorbetaling te voorkomen. Hiertoe dient [verweerster] uiter-lijk vrijdag 25 maart 2016 voor 15:00 uur haar besluit kenbaar maken.
2.22.
Bij e-mailbericht van 24 maart 2016 om 12:18 uur heeft [verweerster] aan [B] meege-deeld dat zij het geestelijk niet kan opbrengen om met [verzoekster] in gesprek te gaan en dat zij de gesprekken met haar psycholoog, die op 29 maart 2016 starten, wil afwachten.
2.23.
In de ‘Bijstelling probleemanalyse’ van 25 maart 2016 heeft de bedrijfsarts vermeld dat [verweerster] het gesprek over de spanning in de arbeidsrelatie nu kan aangaan, zonder dat zij een behandelcyclus heeft doorlopen. De bedrijfsarts heeft aangeraden om het gesprek op korte termijn te voeren. Het niet oplossen van problemen levert ook gezondheidsklachten op, aldus de bedrijfsarts.
2.24.
Op 25 maart 2016 heeft [verweerster] een kopie van haar afsprakenkaart in het geding gebracht.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] met in-gang van de eerst mogelijke datum te ontbinden onder de bepaling dat zij geen transitiever-goeding aan [verweerster] verschuldigd is.
3.2.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft [verzoekster] aangevoerd dat [verweerster] zodanig verwijtbaar heeft gehandeld dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 sub e BW). [verzoekster] heeft er voorts op gewezen dat [verweerster] bij herhaling geen gevolg heeft aan redelijke instructies en voorschriften, als bedoeld in artikel 7:660a BW.
3.3.
[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, met als conclusie om het verzoek af te wijzen, althans niet toe te wijzen dan onder toekenning van een transitievergoeding ten be-drage van € 964,00 bruto (het voorwaardelijke verzoek), met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[verweerster] heeft gesteld dat [verzoekster] niet-ontvankelijk is in haar verzoek, nu zij in dienst is bij Schoonmaakbedrijf [verzoekster] B.V. en [verzoekster] B.V. als zodanig niet bestaat. De kantonrechter stelt vast dat in de arbeidsovereenkomst met [verweerster] als werkgever is vermeld: “ [verzoekster] B.V.”. Nu ook overigens voor [verweerster] bekend was dat haar werkgever dit verzoek heeft ingediend, heeft zij geen belang bij een niet-ontvankelijk verklaring.
4.2.
In artikel 7:670 lid 1 aanhef en sub a BW is bepaald dat de werkgever de arbeids-overeenkomst niet kan opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid ten minste twee jaren heeft geduurd.
Tussen partijen is niet in geding dat als eerste ziektedag 3 augustus 2015 wordt aangehouden.
4.3.
Artikel 7:670a lid 1 BW bepaalt dat artikel 7:670 lid 1 aanhef en sub a BW niet van toepassing is, indien de werknemer zonder deugdelijke grond de verplichtingen, bedoeld in artikel 7:660a BW weigert na te komen en de werkgever de werknemer schriftelijk heeft ge-maand tot nakoming van deze verplichtingen of om die reden de betaling van het loon heeft gestaakt.
Artikel 7:660a sub a BW bepaalt dat de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten verplicht is gevolg te ge-ven aan door de werkgever of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voor-schriften en mee te werken aan door de werkgever of een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen als bedoeld in artikel 7:658a lid 2 BW.
Artikel 7:671b lid 5 BW bepaalt dat de kantonrechter het verzoek van de werkgever om de arbeidsovereenkomst te ontbinden afwijst, indien het verzoek is gegrond op artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW in verband met het, zonder deugdelijke grond door de werknemer niet na-komen van de verplichtingen bedoeld in artikel 7:660a BW, indien de werkgever:
a. de werknemer niet eerst schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van die verplichtingen of om die reden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 629, lid 7, de betaling van het loon heeft gestaakt; of
b. niet beschikt over een verklaring ter zake van een deskundige als bedoeld in artikel 629a, tenzij het overleggen van deze verklaring in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd.
4.4.
Vastgesteld wordt dat [verweerster] op 27 augustus 2015 aan [verzoekster] heeft meegedeeld dat zij niet in staat was om te reizen, reden waarom zij niet is verschenen op het op 28 augus-tus 2015 geplande gesprek met [A] en [B] . Uit voormelde brief van 31 augustus 2015 (overweging 2.4) blijkt dat [verweerster] zich daarvoor bij e-mailbericht, welk bericht overi-gens niet is overgelegd, heeft afgemeld.
Ook op het in de brieven van 27 en 31 augustus 2015 genoemde gesprek bij de bedrijfsarts van 4 september 2015 is [verweerster] niet verschenen. Uit het e-mailbericht van 9 september 2015 leidt de kantonrechter af dat [verweerster] op 4 september 2015 contact heeft opgenomen met [verzoekster] om mee te delen dat zij vanwege haar beperkingen op 4 september 2015 niet zou ko-men, als ook dat zij niet zal verschijnen op het op 10 september 2015 geplande spreekuur bij de bedrijfsarts. Op 9 september 2015 heeft [verweerster] nogmaals gebeld met [verzoekster] (in de per-soon van [B] ), waarbij zij heeft meegedeeld dat zij niet in staat is om op het spreekuur bij de bedrijfsarts en/of bij [verzoekster] te komen. Geoordeeld wordt dat hieruit genoegzaam naar voren komt dat [verweerster] zich telkens heeft afgemeld voor de genoemde afspraken.
4.5.
Uit voormeld e-mailbericht van 8 januari 2016 blijkt dat ‘Verzuimfocus’ in decem-ber 2015 de medische informatie en een machtiging van [verweerster] heeft ontvangen, hetgeen ver-volgens heeft geleid tot de ‘Bijstelling probleemanalyse’ van 10 januari 2016. Daaruit blijkt dat het aannemelijk wordt geacht dat er sinds de geboorte van de dochter van [verweerster] (in mei 2015) sprake is van fysieke beperkingen. Uit de ‘Bijstelling probleemanalyse’ van 26 januari 2016 blijkt voorts dat [verweerster] niet zelfstandig kan reizen. Gelet op deze twee conclusies van de bedrijfsarts, die gelet op de aard ervan ook zien op de periode van augustus 2015 tot en met januari 2016, wordt geoordeeld dat voldoende aannemelijk is geworden dat [verweerster] aanslui-tend aan haar bevallingsverlof en derhalve met ingang van 3 augustus 2015 arbeidsonge-schikt was en niet kon reizen. Onder meer uit de ‘Bijstelling probleemanalyse’ van 4 maart 2016 blijkt dat [verweerster] ook in maart 2016 nog arbeidsongeschikt was. Ten slotte blijkt uit de door [verweerster] overgelegde afsprakenkaart (productie 25) onweersproken dat zij in de periode van september 2015 tot en met april 2016 bij diverse artsen onder behandeling is geweest.
4.6.
De vraag of [verweerster] zonder deugdelijke grond heeft geweigerd de verplichtingen, be-doeld in artikel 7:660a sub a BW, na te komen, beantwoordt de kantonrechter ontkennend. Daartoe wordt overwogen dat [verweerster] eind augustus/begin september 2015 een aantal keer aan [verzoekster] heeft meegedeeld dat het niet goed met haar ging en dat zij niet in staat was om te reizen. Niet wordt ingezien waarom [verzoekster] en/of ‘Verzuimfocus’ vervolgens niet zijn overgegaan tot een huisbezoek, te minder nu [verweerster] in Utrecht woont waar ook [verzoekster] is gevestigd. Gesteld noch gebleken is dat [verzoekster] en/of ‘Verzuimfocus’ daartoe een voorstel hebben gedaan. Verder had [verzoekster] uit voormelde verklaring van [verweerster] (overweging 2.9), en met name de laatste zin in combinatie met de stempel en de paraaf van de huisarts, rede-lijkerwijs kunnen en mogen afleiden dat [verweerster] akkoord was met het opvragen van (me-dische) informatie bij haar behandelend huisarts. Dat [verzoekster] en ‘Verzuimfocus’ dat ver-volgens niet hebben gedaan, dient voor hun rekening te blijven.
4.7.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er geen aanleiding bestaat om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 7:670a lid 1 BW, zodat het ontslagverbod van artikel 7:670 lid 1 BW van kracht is gebleven. Het verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbin-den zal dan ook worden afgewezen.
4.8.
Aangezien niet is voldaan aan de hiervoor weergegeven voorwaarde die [verweerster] aan haar verzoek heeft verbonden, behoeft dit verzoek geen verdere bespreking of beslissing.
4.9.
[verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroor-deeld. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 200,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten aan de zijde van [verweerster] , tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2016.