ECLI:NL:RBMNE:2016:2570
Rechtbank Midden-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om aanwijzing door de kantonrechter in erfrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 mei 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om een aanwijzing op grond van artikel 4:210 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verzoeker, mr. M. van der Meulen, trad op als vereffenaar in de nalatenschap van een erflater die in 2014 was overleden. Het verzoek was gericht op de verkoop van een woning voor een koopprijs van € 130.000,-, gebaseerd op een taxatierapport dat een marktwaarde van € 132.500,- aangaf. Verzoeker stelde dat de verkoop van de woning noodzakelijk was om de vordering van de hypotheeknemer te voldoen en dat dit een gegronde reden vormde voor de gevraagde aanwijzing.
De kantonrechter heeft echter overwogen dat een vereffenaar alleen om een aanwijzing kan verzoeken als er sprake is van een gegronde reden. De kantonrechter oordeelde dat de verkoop van de woning, hoewel deze grote financiële gevolgen voor de nalatenschap kan hebben, tot de gebruikelijke taken van een vereffenaar behoort. De kantonrechter concludeerde dat het feit dat het actief van de nalatenschap hoofdzakelijk uit één onroerende zaak bestaat, op zichzelf geen gegronde reden vormt voor het geven van een aanwijzing. Daarom werd het verzoek afgewezen.
De beschikking is openbaar uitgesproken en verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen drie maanden na de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De beslissing benadrukt de verantwoordelijkheden van een vereffenaar en de voorwaarden waaronder een aanwijzing kan worden verleend.