ECLI:NL:RBMNE:2016:2698

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
16/700054-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing inzake geheimhoudersstukken in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft de rechter-commissaris van de rechtbank Midden-Nederland op 19 mei 2016 een beslissing genomen over de in beslag genomen aantekeningen van de verdachte, die volgens de raadsman geheimhoudersstukken zouden zijn. De aantekeningen werden in beslag genomen tijdens een doorzoeking in de cel van de verdachte op 14 april 2016. De raadsman stelde dat deze stukken vertrouwelijke communicatie tussen hem en zijn cliënt betroffen, en dat ze onder het beroepsgeheim van de advocaat vielen. De rechter-commissaris heeft echter geoordeeld dat de stukken niet als geheimhoudersstukken kunnen worden aangemerkt. Hij overwoog dat de beoordeling van wat onder het beroepsgeheim valt in beginsel aan de geheimhouder zelf toekomt, maar dat het standpunt van de raadsman in dit geval zonder redelijke twijfel onjuist was. De rechter-commissaris concludeerde dat de in beslag genomen stukken niet vertrouwelijk aan de raadsman waren toevertrouwd en dat er geen bewijs was dat deze stukken bedoeld waren voor overleg met de advocaat. De beslissing houdt in dat het beslag op de stukken voortduurt en dat deze op het kabinet van de rechter-commissaris worden bewaard totdat er onherroepelijk over is beslist. De raadsman kan binnen veertien dagen beklag indienen tegen deze beslissing.

Uitspraak

rechtbank Midden-Nederland
rechter-commissaris in strafzaken
locatie Utrecht
Beslissing inzake geheimhoudersstukken
Parketnummer : 16/ 700054-16
RC-nummer : 16/2611
Beslissing inzake geheimhoudersstukken in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [1987]
wonende te [woonplaats] , thans verblijvende in
de PI [PI] , Huis van Bewaring [naam] te [vestigingsplaats]
Advocaat: mr. P.J. Hoogendam

Procesgang

Op 14 april 2016 is door de rechter-commissaris van de rechtbank Rotterdam in de cel van de verdachte een aantal schriftelijke bescheiden in beslag genomen. De rechter-commissaris heeft deze stukken niet aangemerkt als geheimhoudersstukken en ter hand gesteld aan opsporingsambtenaren van Midden-Nederland ten behoeve van verder onderzoek. Door hen zijn kopieën van de stukken gemaakt, die nog in het bezit zijn van het onderzoeksteam.
Op 18 april 2016 heeft de raadsman van de verdachte per mail aangegeven, dat verdachte na ontvangst van het strafdossier aantekeningen heeft gemaakt en vragen en/of opmerkingen heeft genoteerd, die geheimhoudersstukken betreffen en behoren tot de beschermwaardige vertrouwelijke communicatie tussen raadsman en cliënt.
Op 21 april 2016 is er op uitnodiging van de rechter-commissaris op het kabinet van de rechter-commissaris te Utrecht overleg geweest tussen de portefeuillehouder strafrecht van de orde van advocaten te Den Haag en de raadsman, teneinde de stelling van de raadsman dat er sprake is van geheimhoudersstukken te toetsen. De raadsman en de portefeuillehouder hebben daarbij inzage gehad in de originele stukken, die door de rechter-commissaris te Rotterdam bij verdachte in beslag zijn genomen en door de officier van justitie in een gesloten enveloppe aan de rechter-commissaris waren toegezonden.
Door de raadsman en de portefeuillehouder zijn de stukken, die volgens de raadsman onder zijn verschoningsrecht vallen, op een aparte stapel gelegd, welke stukken vervolgens door de rechter-commissaris in een enveloppe met het opschrift “wel geheimhoudersstuk’ zijn gedaan.
De stukken, waarvan de raadsman stelde dat deze niet als geheimhoudersstuk moeten worden aangemerkt, zijn in een enveloppe met het opschrift “geen geheimhoudersstuk” gedaan.
Ter toelichting op zijn standpunt over de stukken, die de raadsman tot zijn beroepsgeheim rekent, is door hem ten overstaan van de rechter-commissaris en in het bijzijn van de portefeuillehouder het volgende aangevoerd. De raadsman geeft aan dat voornoemde stukken vragen van zijn cliënt bevatten over het strafdossier, die hij nog aan de raadsman wil stellen,
dan wel informatie bevatten, die zaak gerelateerd zijn, en die zijn cliënt naar alle waarschijnlijk met hem wil bespreken. Het zijn bespiegelingen van zijn cliënt en dat zijn
zaken, die met zijn raadsman besproken moeten worden. De stukken zijn van dien aard dat deze niet vrijelijk aan iedereen ter beschikking moeten worden gesteld, aldus de raadsman.
Daarnaast heeft de raadsman nog gesteld dat zijn cliënt vanwege de aan hem opgelegde beperkingen nog niet de gelegenheid heeft gehad de door hem opgestelde stukken met hem te bespreken, maar dat hij deze kennelijk met dat doel op papier heeft gezet.
De portefeuillehouder heeft desgevraagd bevestigd dat hij het standpunt van de raadsman deelt, waarbij hij heeft aangegeven dat de persoon, die de stukken heeft opgesteld, daarin vragen formuleert, die bedoeld zijn om aan zijn raadsman te stellen en niet zozeer aan de recherche.

Beoordeling

Voor de beoordeling van het standpunt van de advocaat achtte de rechter-commissaris het noodzakelijk kennis te nemen van alle in beslaggenomen stukken.
De rechter-commissaris overweegt het volgende:
De aard van de bevoegdheid tot verschoning, die de raadsman als geheimhouder toekomt, brengt met zich dat de beoordeling of de onder verdachte in beslag genomen stukken onder het beroepsgeheim van de advocaat vallen, in beginsel toekomt aan de geheimhouder zelf. Zijn standpunt dient te worden geëerbiedigd, tenzij er rederlijkwijze geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
Niet aan de orde is de vraag of de onderhavige schriftelijke bescheiden geschriften zijn die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.
Naar het oordeel van de rechter-commissaris vallen onder het verschoningsrecht alle vertrouwelijke gegevens, die aan de verschoningsgerechtigde in het kader van zijn beroepsuitoefening zijn toevertrouwd. Het kan daarbij gaan om alle gegevens, die over en weer tussen verdachte en zijn advocaat zijn uitgewisseld, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, waarbij de advocaat ook is opgetreden in zijn hoedanigheid als advocaat en zijn cliënt
in dat kader bijstaat.
De rechter-commissaris stelt vast dat geen enkel stuk, dat onder verdachte in beslag is genomen, is toevertrouwd aan de geheimhouder. Reeds om die reden is zij van oordeel dat het standpunt van de advocaat zonder redelijke twijfel onjuist is. Voor de veel ruimere uitleg van de advocaat dat ook stukken, die mogelijk bestemd zijn voor uitwisseling met hem, geheimhoudersstukken zijn, is naar het oordeel van de rechter-commissaris geen plaats.
In dat kader wordt ten overvloede nog overwogen dat uit de stukken zelf ook niet is af te leiden dat deze voor overleg met de advocaat waren bestemd. Het enkele gegeven dat een deel van de handgeschreven aantekeningen van verdachte over de strafzaak tegen hem gaan, maakt dat niet anders. Voorts bevatten sommige stukken niet alleen vragen van de verdachte, maar ook door hem geformuleerde antwoorden en de zinsnede ‘Voorbereiding verhoor’.
Het standpunt dat de stukken met vragen (en antwoorden) eerder voor overleg met de advocaat zouden zijn bestemd, dan voor de recherche, is dan ook niet zonder meer begrijpelijk.
Ten slotte volgt de rechter-commissaris de advocaat niet in zijn stelling dat verdachte nog niet in de gelegenheid is geweest de stukken met hem te bespreken vanwege de beperkingen, die aan hem waren opgelegd, nu de verdachte juist in de beperkingen wel contact mag hebben met zijn advocaat.
Gelet op het voorgaande is de rechter-commissaris van oordeel dat het standpunt van de advocaat, dat de op 14 april 2016 onder verdachte inbeslaggenomen stukken geheimhoudersstukken zijn, zonder redelijke twijfel niet juist is.
Gezien de artikelen 50, 98 en 218 Wetboek van Strafvordering

Beslissing

De rechter-commissaris bepaalt dat het beslag van alle op 14 april 2016 onder de verdachte in beslaggenomen stukken voortduurt.
Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen na heden beklag worden ingediend bij deze rechtbank.
Zolang nog niet onherroepelijk ten aanzien van het beslag is beslist, zullen de stukken op het kabinet van de rechter-commissaris worden bewaard en mag niet tot (verdere) kennisname van die stukken worden overgegaan. Het voorgaande houdt in dat de door de opsporingsambtenaren gemaakte kopieën van de stukken eveneens aan de rechter-commissaris ter hand dienen te worden gesteld.
Deze beslissing is op 25 april 2016 gegeven.
Griffier van de rechter-commissaris, De rechter-commissaris,
S. van der Brug mr. A. Muller