ECLI:NL:RBMNE:2016:2790

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
16/659078-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid na steekincident

Op 24 mei 2016 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 45-jarige man die op 24 januari 2016 zijn vriendin en haar zus met een mes heeft gestoken en vervolgens van een fietsbrug sprong. De verdachte leed ten tijde van het incident aan een psychose. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man volledig ontoerekeningsvatbaar was tijdens de gepleegde feiten. De officier van justitie en de psychiater waren van mening dat de verdachte niet in staat was om de gevolgen van zijn daden te overzien. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem voor een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen een gevaar voor zichzelf was, maar ook voor anderen. De verdachte had eerder gewelddadig gedrag vertoond tijdens een psychose in mei 2015. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen toegewezen tot een bedrag van € 300,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente, voor de slachtoffers van het steekincident. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659078-16
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 24 mei 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1970] te [geboorteplaats] (Joegoslavië),
gedetineerd in het penitentiair psychiatrisch centrum op de Pompstationweg 32 te Den Haag.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2016. Verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is, als bijlage ,aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
onder 1 primair: heeft geprobeerd [aangever 1] opzettelijk van het leven te beroven te Utrecht;
onder 1 subsidiair: heeft geprobeerd [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen te Utrecht;
onder 2 primair: heeft geprobeerd [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen te Utrecht;
onder 2 subsidiair: [aangever 2] heeft mishandeld te Utrecht;
onder 3 primair: heeft geprobeerd [aangever 3] opzettelijk van het leven te beroven te Utrecht;
onder 3 subsidiair: heeft geprobeerd [aangever 3] , gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen te Utrecht
onder 3 meer
subsidiair: [aangever 3] heeft bedreigd te Utrecht;
onder 4: [aangever 4] heeft bedreigd te Utrecht;
onder 5: [aangever 5] heeft bedreigd te Utrecht.
onder 6 primair: heeft geprobeerd [aangever 6] , gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen te Utrecht;
onder 6 subsidiair: [aangever 6] heeft bedreigd te Utrecht.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 6 primair tenlastegelegde heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste wordt gelegd, nu verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in een psychose verkeerde en derhalve het opzet niet bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde: [1]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 mei 2016 verklaard dat hij op 24 januari 2016 te Utrecht [aangever 1] heeft gestoken met een mes en dat het zou kunnen dat [aangever 2] ertussen kwam waardoor ook zij werd geraakt. [2]
Getuige [aangever 1] verklaarde dat verdachte haar op 24 januari 2016 met een mes heeft gestoken in haar nek. Ze zag dat verdachte een zwaaiende beweging maakte met één van zijn armen richting [aangever 2] . Ze hoorde later dat [aangever 2] ook was gestoken met het mes. [3]
Getuige [aangever 2] verklaarde dat zij op 24 januari 2016 [aangever 1] hoorde gillen en zag dat [aangever 1] op de grond viel. Ze ging naar verdachte toe en pakte hem vast. Ze zag dat verdachte zich naar haar omdraaide en een zwaai maakte met een mes in zijn rechterhand. Terwijl ze wegrende zei [aangever 1] tegen haar dat ze in haar nek was gestoken. Ze had zelf een diepe snee in haar linkerarm. [4]
Uit de Geneeskundige Verklaring volgt dat [aangever 2] een steekwond en spierhematoom op haar linker bovenarm had opgelopen. [5]
Uit de Geneeskundige Verklaring volgt dat [aangever 1] een snij/steekwond in haar linker hals had opgelopen. [6]
Het lemmet van het mes van verdachte is ongeveer 7 cm. [7]
Ten aanzien van het onder 3 primair, 4, 5 en 6 primair tenlastegelegde:
Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 mei 2016 verklaard dat het mogelijk is dat hij op 24 januari 2016 te Utrecht met een mes bewegingen naar de verbalisanten heeft gemaakt. [8]
Aangever [aangever 3] verklaarde dat verdachte bewust met een mes om zijn schild stak in de richting van zijn nek. Verdachte maakte twee tot drie keer kort achter elkaar met het mes een krachtige zwaaiende beweging om het schild heen. Verdachte maakte een soort van hoekstoot zoals met boksen. Verdachte stak met de punt van het mes in zijn richting. De afstand tussen aangever en verdachte was op dat moment ongeveer 40 – 50 cm. Verdachte wist hem op zijn schouder te tikken. [9]
Aangever [aangever 4] verklaarde dat verdachte tussen de drie en vijf stekende bewegingen met een mes naar zijn hoofd maakte. Bij deze stekende bewegingen naderde het mes hem tot ongeveer een halve meter. [10] De stekende bewegingen waren net als een korte stoot. Hij dacht dat verdachte op volle snelheid uithaalde. [11] Verdachte had hem kunnen raken als hij niet was weg gestapt. [12]
Aangever [aangever 5] verklaarde dat verdachte meerdere malen snel en met best veel kracht het mes in de richting van zijn gezicht en in de richting van [aangever 4] begon te steken. Het leek alsof verdachte hen een hoek met een mes probeerde te geven. Bij de eerste steekbeweging naderde het mes zijn gezicht tot ongeveer een afstand van 30 tot 40 cm. [13] Hij zag dat verdachte probeerde om [aangever 3] te raken. Verdachte was namelijk om het schild aan het steken in de richting van [aangever 3] met een zwaaiende beweging. [14]
[aangever 6] is hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland. [15] Aangeefster [aangever 6] verklaarde dat verdachte redelijk snel en met veel kracht met een mes een aantal steekbeweging in de richting van haar hals en in de richting van [aangever 5] en [aangever 4] maakte. [16] Het lemmet kwam zodanig in haar richting dat als zij niet achteruit was gestapt het mes haar had geraakt. Het mes naderde haar tot een afstand van 10 tot 15 cm. [17]
Het lemmet van het mes is ongeveer 7 cm. [18]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van het hiervoor overwogene tot de conclusie dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 6 primair tenlastegelegde opzettelijk heeft gepleegd. Een psychische stoornis die een toerekening in de weg staat sluit alleen het aannemen van opzettelijk handelen uit ‘
als bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan zou hebben ontbroken’(Hoge Raad 9 december 2008,
NJ2009/157). De rechtbank is van oordeel dat deze uitzondering in casu niet aan de orde is. De rechtbank acht derhalve het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 6 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de verdediging dat het opzet van verdachte niet bewezen kan worden wordt dan ook verworpen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 24 januari 2016 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [aangever 1] met een mes, in de nek heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
Primair
op 24 januari 2016 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [aangever 2] met een mes, in de arm heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
Primair
op of omstreeks 24 januari 2016 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever 3] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met kracht met een mes in de richting van de nek van die [aangever 3] heeft
gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
4.
op of omstreeks 24 januari 2016 te Utrecht, [aangever 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen met kracht met een mes in de richting van het hoofd van die [aangever 4] gestoken;
5.
op of omstreeks 24 januari 2016 te Utrecht, [aangever 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend meermalen met kracht met een mes in de richting van het gezicht van die [aangever 5] gestoken;
6.
Primair
op of omstreeks 24 januari 2016 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 6] (hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland) gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met kracht met een mes in de richting van de hals van die [aangever 6] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
ten aanzien van feit 1 primair en feit 3 primair:
telkens: poging tot doodslag
ten aanzien van feit 2 primair :
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 4 en feit 5:
telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 6 primair:
poging tot zware mishandeling terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is derhalve niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte mede op grond van het Pro Justitia rapport d.d. 25 maart 2016 van Dr. L.H.W.M. Kaisser, het eerdere gewelddadige gedrag van verdachte ten tijde van een psychose in mei 2015 en de beschrijving van de toestand van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde door [aangever 6] geheel ontoerekeningsvatbaar dient te worden verklaard ten aanzien van alle hem tenlastegelegde feiten. Derhalve dient de verdachte, aldus de officier van justitie, te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging zoals door de officier van justitie is gevorderd.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat sprake was van putatief noodweer dan wel noodweerexces.
Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar dient te worden verklaard vanwege zijn psychose ten tijde van het tenlastegelegde.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor zover de verdediging ter terechtzitting heeft bedoeld te betogen dat sprake was van een (putatief) noodweer(exces) situatie, wordt dit verweer door de rechtbank verworpen. Er was immers geen sprake van een (vermeende) ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding nu de verbalisanten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening probeerden verdachte aan te houden en tegen zichzelf te beschermen.
Door drs. J. Heerschop, Gz-psycholoog, is op 29 maart 2016 een rapport uitgebracht omtrent de persoon van verdachte. Uit dit rapport blijkt dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een psychotische stoornis Niet Anderszins Omschreven (NAO). Geconcludeerd wordt dat deze psychotische stoornis grotendeels de gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloedde. De onderzoeker adviseert alles overziend om verdachte
sterk verminderd toerekeningsvatbaarte achten voor alle feiten die hem ten laste worden gelegd.
Door Dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, is op 25 maart 2016 een rapport uitgebracht omtrent de persoon van verdachte. Uit dit rapport blijkt dat verdachte lijdt aan een ziekelijk stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een paranoïde schizofrenie met paranoïde hallucinatoire psychoses, Posttraumatische-stressstoornis (PTSS) waarschijnlijk, dysthymie met suïcidaliteit vanuit psychotische angsten. Verdachte had vanwege zijn psychose ten tijde van het tenlastegelegde niet voldoende inzicht in de wederrechtelijkheid van de begane feiten en een gestoorde werkelijkheidszin. In relatie tot en ten tijde van het begaan van de tenlastegelegde feiten was er bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een paranoïde schizofrenie, zodat hij zijn wil niet kon bepalen. Op grond van het bovenstaande kan verdachte dan ook
ontoerekeningsvatbaarworden geacht.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de psychiater, van oordeel dat er bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis ten tijde van het begaan van de strafbare feiten, als gevolg waarvan hem de feiten niet kunnen worden toegerekend. De rechtbank baseert dit onder meer op bovenstaande rapporten, de bevindingen van de verbalisanten ten aanzien van de gemoedstoestand van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde, de aard van de bewezenverklaarde feiten, de blanco documentatie van verdachte en op het feit dat verdachte tijdens de eerdere psychose in mei 2015 eveneens gewelddadig gedrag vertoonde.
Verdachte is, op grond van het vorenstaande, niet strafbaar voor de bewezenverklaarde feiten en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 6 primair bewezen geachte feiten zal worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van maximaal één jaar ex art. 37 Sr.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht dat indien de rechtbank tot de oplegging van een straf of maatregel komt om het voorstel van de officier van justitie, om verdachte voor maximaal één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen, te volgen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu de gedragingen verdachte niet kunnen worden toegerekend is voor strafoplegging geen plaats. De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag of aan de verdachte enige maatregel, en zo ja welke, dient te worden opgelegd het volgende in aanmerking genomen.
Drs. J. Heerschop, Gz-psycholoog, heeft geconcludeerd dat als verdachte psychotisch wordt het risico op recidive in gewelddadig gedrag snel en ernstig toe neemt. Van belang is dat betrokkene voorkomt dat zich een nieuwe psychotische episode aandient, door medicatie te gebruiken, regelmatig contact te hebben met hulpverleners, een goede dagstructuur te volgen en tot activiteiten te komen die passen bij een gezonde leefstijl.
Dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, heeft geconcludeerd dat het gevaar voor herhaling op korte termijn hoog is als verdachte niet in een gesloten klinische behandelsetting komt en met name hoog is als verdachte weer psychotisch wordt. Bij verdachte is gebleken dat hij terugvalt in een psychose na het staken van de antipsychotica. Verdachte heeft een klinische behandeling nodig in een psychiatrische kliniek. Onderzoeker adviseert om een dergelijke behandeling plaats te laten vinden in het kader van een art. 37 plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.
De rechtbank heeft ook gelet op de ernst en de aard van het bewezen geachte en het gevaar dat het voor anderen en voor verdachte opleverde, de omstandigheden waaronder het bewezen geachte is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts nog rekening gehouden met een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 03 mei 2016 uitgebracht door Reclassering Nederland;
De rechtbank komt op grond van genoemde rapporten, het bewezenverklaarde en de bevindingen van de verbalisanten ten aanzien van de toestand van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde waaruit volgt dat verdachte ook suïcidale neigingen vertoonde, tot het oordeel dat verdachte niet alleen gevaarlijk is voor anderen, maar ook voor zichzelf.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis noodzakelijk is voor de duur van één jaar. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat is voldaan aan de wettelijke vereisten, te weten dat het strafbare feit aan verdachte wegens voornoemde ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend en dat de veiligheid van verdachte, van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de maatregel eist.
9.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel ( [aangever 3] )
De benadeelde partij [aangever 3] vordert een schadevergoeding van € 300,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van [aangever 3] , levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 primair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 300,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
10.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel ( [aangever 5] )
De benadeelde partij [aangever 5] vordert een schadevergoeding van € 600,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van [aangever 5] , levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 300,00 (driehonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Behandeling van het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
11.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel ( [aangever 6] )
De benadeelde partij [aangever 6] vordert een schadevergoeding van € 550,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van [aangever 6] levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 6 primair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 300,00 (driehonderd) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Behandeling van het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 37, 39, 45, 57, 285, 287, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 6 primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid van het feit
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ten aanzien van feit 1 primair en feit 3 primair:
telkens: poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2 primair :
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 4 en feit 5:
telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 6 primair:
poging tot zware mishandeling terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte-Verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Maatregel- Gelast dat verdachte voor de termijn van 1 (één) jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
De benadeelde partij (ten aanzien van feit 3 primair)-Wijst de vordering van [aangever 3] toe tot € 300,00 (zegge driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
-Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 3] voornoemd.
-Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
-Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 3] aan de Staat € 300,00 (zegge driehonderd euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 6 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
-Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De benadeelde partij (ten aanzien van feit 5)-Wijst de vordering van [aangever 5] toe tot € 300,00 (zegge driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
-Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 5] voornoemd.
-Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
- Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
-Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 5] aan de Staat € 300,00 (zegge driehonderd euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 6 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
-Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De benadeelde partij (ten aanzien van feit 6 primair)-Wijst de vordering van [aangever 6] toe tot € 300,00 (zegge driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
-Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 6] voornoemd.
-Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
- Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
-Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 6] aan de Staat € 300,00 (zegge driehonderd euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 6 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
-Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en M. Mehilal, rechters, in tegenwoordigheid van M.J.C. van der Vegte, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 mei 2016.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 24 januari 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [aangever 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de nek/keel heeft gesneden/gestoken/geprikt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 24 januari 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die
[aangever 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de nek/keel heeft gesneden/gestoken/geprikt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
hij op of omstreeks 24 januari 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die
[aangever 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de
nek/keel heeft gesneden/gestoken/geprikt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 24 januari 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [aangever 2] met een mes, althans
met een scherp en/of puntig voorwerp heeft gesneden/gestoken/geprikt in haar
arm, waardoor voornoemde [aangever 2] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft
ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
Primair
hij op of omstreeks 24 januari 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever 3] van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen) (met kracht) met een mes in de richting van de nek/hals van die [aangever 3] heeft
geprikt/gestoken/gezwaaid, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 24 januari 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 3] (hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland) gedurende of
terzake van de rechtmatige uitoefening vanfiet zijn bediening, opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) (met kracht) met
een mes in de richting van de nek/hals van die [aangever 3] heeft geprikt/gestoken/gezwaaid,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 24 januari 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, [aangever 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte
opzettelijk dreigend (meermalen) (met kracht) met een mes in de richting van
de nek/hals van die [aangever 3] geprikt/gestoken/gezwaaid;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 24 januari 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, [aangever 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend (meermalen) (met kracht) met een mes in de richting van het
hoofd/gezicht, althans het lichaam van die [aangever 4] heeft geprikt/gestoken/gezwaaid;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 24 januari 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, [aangever 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend (meermalen) (met kracht) met een mes in de richting van het hoofd/gezicht, althans het lichaam van die [aangever 5] heeft geprikt/gestoken/gezwaaid;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
6.
Primair
hij op of omstreeks 24 januari 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 6] (hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland) gedurende of
terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) (met kracht) met
een mes in de richting van de nek/hals van die [aangever 6] heeft geprikt/gestoken/gezwaaid,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 24 januari 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, [aangever 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend (meermalen) (met kracht) met een mes in de richting van de nek/hals
van die [aangever 6] geprikt/gestoken/gezwaaid;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer 2016026081, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 188). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal ter terechtzitting van 10 mei 2016, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige, doorgenummerde pagina 121.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, doorgenummerde pagina 53.
5.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een geneeskundige verklaring van [aangever 2] , doorgenummerde pagina 126.
6.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een geneeskundige verklaring van [aangever 1] , doorgenummerde pagina 103.
7.Proces-verbaal van bevindingen, bijlage foto map, p. 165.
8.Proces-verbaal ter terechtzitting van 10 mei 2016, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
9.Proces-verbaal van verhoor aangever, doorgenummerde pagina 128 en 129.
10.Proces-verbaal van verhoor aangever, doorgenummerde pagina 132 en 133.
11.Proces-verbaal van verhoor aangever, doorgenummerde pagina 132.
12.Proces-verbaal van verhoor aangever, doorgenummerde pagina 133.
13.Proces-verbaal van verhoor aangever, doorgenummerde pagina 136 en 137.
14.Proces-verbaal van verhoor aangever, doorgenummerde pagina 138.
15.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 20.
16.Proces-verbaal van verhoor aangever, doorgenummerde pagina 141 en 142.
17.Proces-verbaal van verhoor aangever, doorgenummerde pagina 141.
18.Proces-verbaal van bevindingen, bijlage foto map, p. 165.