ECLI:NL:RBMNE:2016:2876

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2016
Publicatiedatum
30 mei 2016
Zaaknummer
UTR 16/1735
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • S.G.M. Buys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bezwaar tegen overplaatsing conciërge wegens incidenten met leerlingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 mei 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen de overplaatsing van een conciërge. Verzoeker, werkzaam op school [A], werd door verweerder, Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Utrecht, overgeplaatst naar school [B] vanwege een opeenstapeling van incidenten met een groep leerlingen die grensoverschrijdend gedrag vertoonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat er sprake was van zwaarwichtige omstandigheden die de overplaatsing rechtvaardigden, zoals vereist in artikel 18, tweede lid, aanhef en onder e, van de CAO VO. De voorzieningenrechter nam in overweging dat verzoeker al voor de incidenten had aangegeven behoefte te hebben aan ondersteuning bij het aanspreken van leerlingen en dat deze ondersteuning niet was geboden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de handelwijze van verweerder niet getuigde van goed werkgeverschap en dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen had. Daarom schorste de voorzieningenrechter het primaire besluit, maar benadrukte dat dit niet betekende dat verzoeker direct kon worden teruggeplaatst naar school [A]. De voorzieningenrechter droeg verweerder op om verzoeker te begeleiden bij een mogelijke terugkeer naar school [A] en om de betrokkenen voorafgaand aan deze terugkeer te informeren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/1735
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 mei 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. J.L. Aarts),
en
Nuovo, Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. L.M. van der Sluis).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 4 april 2016 verzoeker van werklocatie [A] overgeplaatst naar het [B] ( [B] ).
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is aan de zijde van verweerder de heer [C] ( [C] ), rector bij [A] , mevrouw [D] , teamleider bij [A] , en mevrouw [E] , HRM-manager bij [naam] , verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker ter onderbouwing van het spoedeisend belang heeft aangevoerd dat de juridische procedure lang zal duren hetgeen zijn terugkeer bij [A] vrijwel illusoir maakt. De voorzieningenrechter oordeelt dat hiermee het spoedeisend belang voldoende is onderbouwd.
3. Verzoeker is sinds 15 maart 2002 bij verweerder in dienst in de functie van conciërge en met ingang van 1 januari 2008 werkzaam op werklocatie [A] . In de periode vanaf oktober 2015 hebben zich een aantal incidenten voorgedaan waarover partijen meerdere gesprekken hebben gevoerd. Op 2 februari 2016 heeft verweerder verzoeker medegedeeld voornemens te zijn om zijn aanstelling te beëindigen en hem gedurende dit traject vrij te stellen van werkzaamheden. Het aanbod van verweerder van 15 maart 2016 inhoudende een vrijwillige overplaatsing, is door verzoeker afgeslagen.
4. In het primaire besluit is aan verzoeker medegedeeld dat hij vanwege zwaarwichtige omstandigheden met ingang van 4 april 2016 op grond van artikel 18.4, tweede lid, aanhef en onder c, van de CAO Voortgezet Onderwijs 2014-2015 wordt tewerkgesteld op de locatie [B] . Verweerder in dit verband het volgende overwogen. Er is sprake van een situatie op [A] waarin de sociale veiligheid van de leerlingen niet meer kan worden gewaarborgd. Verzoeker is het middelpunt geworden van een opeenstapeling van incidenten rond een groep leerlingen met grensoverschrijdend gedrag en de relatie tussen verzoeker en deze groep leerlingen is onder een ontoelaatbare spanning komen te staan. De betrokkenheid van de politie, sociale media en de pers heeft er voor gezorgd dat de situatie deels buiten de invloed van de school is geëscaleerd. Het voorkomen van beschadiging van alle betrokkenen is daarmee voor verweerder leidend geworden. Verweerder heeft – aldus het primaire besluit – na een zorgvuldige afweging van alle belangen verzoeker in een gesprek van 15 maart 2016 een overplaatsing aangeboden naar [B] . Omdat verzoeker niet heeft meegewerkt aan een vrijwillige overplaatsing, heeft verweerder besloten tot een gedwongen overplaatsing.
5. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de door verweerder aan het besluit ten grondslag gelegde feiten voor een belangrijk deel onjuist zijn. Verweerder heeft ten onrechte overwogen dat op [A] sprake zou zijn van een situatie waarin de sociale veiligheid van leerlingen niet meer kan worden gewaarborgd. Het gaat immers om een beperkte (kleine) groep van leerlingen die grensoverschrijdend gedrag vertoont. Als deze groep de overige leerlingen en het personeel overlast bezorgt, dan kan dat verzoeker niet worden aangerekend. Goed werkgeverschap brengt met zich mee dat daar waar het gaat om ontoelaatbare spanning de belangen en noden van het eigen personeel niet volledig worden genegeerd. De stelling van verweerder dat politie, pers en sociale media in de zaak betrokken zijn, suggereert dat het daardoor onmogelijk zou zijn om verzoeker op [A] te handhaven. Deze stelling is echter niet hard te maken anders dan dat verzoeker aangifte heeft gedaan van mishandeling waarin de rector hem heeft gesteund en dat de pers tevergeefs heeft gepoogd bij verzoeker en verweerder informatie te verkrijgen. Verzoeker concludeert dat de door verweerder aan het besluit ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden de door verweerder gestelde zwaarwichtige omstandigheden niet kunnen dragen.
Voorts stelt verzoeker zich op het standpunt dat verweerder de belangenafweging ten onrechte in zijn nadeel heeft laten uitvallen. Verzoeker heeft van de interim-rector de heer [F] ( [F] ) van [B] vernomen dat het type leerling dat aanwezig is op [B] aanmerkelijk problematischer is dan op [A] . Het gaat om een veelvoud van leerlingen met dezelfde soort problemen als op [A] . Daarbij heeft [F] verzoeker in het gesprek dat zij voerden op 24 maart 2016 aangegeven dat verzoeker niet de “stevige” persoon is die op [B] kennelijk gewenst is. Het is van belang dat verzoeker niet wordt tewerkgesteld op een locatie waar het afbreukrisico qua type leerlingen onevenredig groot is.
Tevens heeft verzoeker aangevoerd dat verweerder niets heeft ondernomen om de positie van verzoeker geloofwaardig te maken. Immers verweerder heeft nagelaten een verklaring te geven voor het feit dat verzoeker aanvankelijk is geschorst en vervolgens toch is besloten om hem over te plaatsen. Verzoeker kan hierdoor op [B] al vrij snel in een onhoudbare positie geraken in die zin dat hij reeds nu al de meest wilde verhalen heeft gehoord omtrent de redenen waarom hij niet meer op [A] werkt.
6. In artikel 18, tweede lid, aanhef en onder e van de Collectieve Arbeidsovereenkomst Voortgezet Onderwijs 2014-2015 (CAO VO) is bepaald dat onvrijwillige overplaatsing van de werknemer van de ene naar een andere instelling of instellingen van de werkgever alleen mogelijk is in: ‘andere door de werkgever met name genoemde zwaarwichtige omstandigheden’.
7. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (uitspraak van 28 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL2847) bestaat een overplaatsing uit twee componenten, te weten de ontheffing uit de ene betrekking en het opdragen van een andere betrekking. In verband daarmee kan de motivering van een overplaatsingsbesluit van uiteenlopende aard zijn, al naar gelang het accent valt op het dienstbelang gelegen in de wenselijkheid een ambtenaar uit een betrekking te ontheffen dan wel op het dienstbelang gelegen in de wenselijkheid een andere betrekking door die ambtenaar te laten vervullen. In beide gevallen moet worden voldaan aan de eis, dat de nieuwe betrekking passend is.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat aan verzoeker geen andere functie is opgedragen omdat hij op het [B] ook de functie van conciërge uitoefent. De motivering van verweerder zal in dit licht moeten worden beoordeeld.
8. De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van met name genoemde zwaarwichtige omstandigheden op grond waarvan verweerder ingevolge artikel 18, tweede lid, aanhef en onder e, van de CAO VO verzoeker heeft kunnen overplaatsen naar een andere locatie.
9. Uit het dossier blijkt dat op 28 mei 2014 een feedforward gesprek tussen verzoeker en zijn leidinggevende mevrouw [G] ( [G] ) heeft plaatsgevonden. In dit verslag is onder andere het volgende opgenomen:
“ (…) Je geeft aan dat je voor het werk geen extra opleiding nodig hebt. (Ik heb meer kennis dan vele anderen). Je geeft aan dat het je uitermate stoort dat telkens opnieuw het wiel uitgevonden wordt op [A] . Daarin zou je wel iets van coaching willen hebben om om te gaan met dat gevoel(het team heeft de coaching nodig). Daarnaast heb je behoefte aan het trekken van een lijn. Je noemt als voorbeeld het aanspreken van leerlingen die op tafels zitten of leerlingen die de lift gebruiken. Jij spreekt ze aan, maar een collega niet (zowel OP als OOP)wat voor signaal er dan richting leerlingen gegeven wordt. Je kunt je hier over opwinden(geeft mij een ongemakkelijk gevoel). Je geeft aan dat je voor het aansprekingen van leerlingen wel ondersteuning wilt van iemand die tips & tricks heeft. (niet nodig wanneer leerlingen duidelijk op de hoogte zijn van de regels en OP en OOP dit op dezelfde manier zal hanteren)
(…) De vraag is of er ook andere manieren zijn, ik geef je aan dat ik zal kijken naar de mogelijkheden voor een scholing omgang met leerlingen voor het voltallige OOP. (deze training heb ik al eerder gehad, wat mij betreft hoef ik daar geen deel aan te nemen, maar als de school dat voor het team wilt zal ik dit niet weigeren)”.
9.1.
Uit het functioneringsgesprek van [G] met verzoeker op 19 februari 2015 blijkt onder meer het volgende. “Je bent een betrokken collega die veel eigen initiatief toont en meedenkt met de organisatie. Je beschikt over kwaliteiten die je geschikt maken voor de functie als conciërge, maar soms worden die kwaliteiten minder effectief ingezet. Je spreekt de taal van leerlingen en waakt over hun veiligheid. (…)”.
9.2.
Op 7 oktober 2015 heeft verzoeker vervolgens een gesprek gehad met [C] en [G] waarin is gesproken over de ervaringen van verzoeker met een lastige groep jongens in de school. In dit gesprek heeft verzoeker aangeven dat er iets met de groep moet gebeuren en dat hij het gevoel heeft dat de school er niets mee doet. [C] heeft medegedeeld dat er achter de schermen wel gesprekken zijn en dat dit beter jegens verzoeker had moeten worden gecommuniceerd. Verder heeft [C] medegedeeld dat verzoeker ook kan kijken hoe hij anders met deze leerlingen om kan gaan. Het gesprek is afgesloten met het idee dat er een gesprek volgt tussen de leerlingen en verzoeker in aanwezigheid van [C] of [G] .
9.3.
Op 12 oktober 2015 heeft zich vervolgens een incident voorgedaan. Uit het verslag ‘Nabespreking incident (…) 12102015’ blijkt het volgende. Verzoeker heeft in de pauze een vliegtuigje zien gooien en had vermoedens door welke leerling dit was gedaan. Verzoeker heeft deze leerling hierop aangesproken en meegenomen naar de administratie voor een gesprek. Andere leerlingen die bij deze leerling stonden hebben hen vervolgens gevolgd en de betreffende leerling heeft geweigerd in gesprek te gaan met verzoeker. Verzoeker heeft vervolgens het incident aan de mentor van de leerling gemeld. [G] heeft een gesprek met verzoeker hierover gevoerd en onder meer aan verzoeker gevraagd of het incident een andere wending had kunnen krijgen door een andere keuze van aanpak, hetgeen door verzoeker is ontkend.
9.4.
Op 21 januari 2016 heeft zich opnieuw een incident voorgedaan (productie 7). Verzoeker heeft dezelfde leerling als bij het incident op 12 oktober 2015 op de tafel zien springen en hem gevraagd om te gaan zitten. De leerling en de bij hem aanwezige groep leerlingen hebben aangegeven dat de desbetreffende leerling niet op de tafel stond te springen. Vervolgens werd er iets langs verzoekers hoofd gegooid. Op het moment dat verzoeker weg liep om melding te maken van vandalisme en gooien werd er een volle fles frisdrank tegen zijn hoofd aangegooid. [G] , [C] en verzoeker hebben op 25 januari 2016 een gesprek gevoerd over dit incident. Tijdens dit gesprek heeft verzoeker aangegeven dat hij aangifte heeft gedaan van het incident op 21 januari 2016 en dat die ochtend door een leerling naar hem is geroepen: “Je kanker moeder”. [C] heeft verzoeker gevraagd ook aangifte te doen van dit voorval.
9.5.
Op 28 januari 2016 heeft verzoeker een gesprek gevoerd met [G] (productie 9). In dit gesprek is gesproken over een voorval de dag eerder waarbij verzoeker door een leerlinge is uitgemaakt voor “vuile rascist”. Verzoeker heeft medegedeeld niet blij te zijn met de reactie van de mentor van de leerlinge. [G] heeft aangegeven de reactie van verzoeker te begrijpen omdat het geen handige manier was van de mentor om de situatie te de-escaleren. In het verslag van het vervolggesprek op dezelfde dag (productie 10) wordt onder meer vermeld; “(…) “ [G] geeft aan dat zij contact heeft gehad met [H] van Jou voor een coachingstraject voor hem waarbij [H] tools kan bieden met eventuele persoonlijke coaching. [naam] geeft aan dat hij niet zo veel heeft met Jou als organisatie. [G] stelt voor om een kennismakingsgesprek tussen hem en [H] voor volgende week te plannen. [naam] is akkoord.”
9.6.
Op 2 februari 2016 heeft [C] vervolgens aan verzoeker medegedeeld dat hij voornemens is de aanstelling van verzoeker te beëindigen. Hiertoe heeft [C] overwogen dat er een groep kinderen op [A] is dat bovengemiddelde aandacht vraagt en in het gedrag de grenzen op zoekt, dat er meerdere incidenten zijn geweest met die groep en dat verzoeker bij veel van die incidenten was betrokken. Verder heeft [C] medegedeeld dat verzoeker in zijn pedagogisch handelen tekort schiet richting deze groep, dat hier meerdere gesprekken over zijn geweest en dat hem hulp is aangeboden. Ook is gebleken dat de relatie tussen deze groep en verzoeker op ontoelaatbare spanning staat en dat er een groot risico op verdere escalatie is. [C] ziet geen mogelijkheden om dit te keren. [C] heeft verzoeker vrijgesteld van werk.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat sprake is van zwaarwichtige omstandigheden ingevolge artikel 18, tweede lid, aanhef en onder e, van de CAO VO omdat de sociale veiligheid van de leerlingen niet meer kan worden gewaarborgd, dat verzoeker het middelpunt is geworden van een opeenstapeling van incidenten rond een groep van leerlingen met grensoverschrijdend gedrag en dat de relatie tussen deze leerlingen en verzoeker onder een ontoelaatbare spanning is komen te staan, met de in rechtsoverweging 9 tot en met 9.6. vermelde feiten en omstandigheden niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd.
De voorzieningenrechter heeft in dit kader het volgende overwogen.
Niet in geschil is dat een aantal leerlingen op [A] grensoverschrijdend gedrag vertonen en dat dit gedrag niet enkel tot verzoeker is gericht. Evenmin is in geschil dat verzoeker geen fysiek of verbaal geweld heeft gebruikt jegens de leerlingen.
10.1.
Tijdens het gesprek van 28 mei 2014 heeft verzoeker medegedeeld dat hij voor het aanspreken van dergelijke leerlingen ondersteuning wenst van iemand die tips & tricks heeft. Verweerder heeft deze door verzoeker gevraagde ondersteuning niet geboden. Ook tijdens de overige gesprekken zoals hiervoor vermeld onder 9 is verzoeker enkel gevraagd of hij vond dat hij op een andere manier had kunnen handelen, maar zijn hem nimmer (effectieve) handvatten of tools geboden ter ondersteuning.
10.2.
Tevens overweegt de voorzieningenrechter dat tijdens het gesprek van 28 januari 2016 is gesproken over het opstarten van een coachingstraject voor verzoeker. Echter, dit traject heeft geen doorgang gevonden omdat verweerder slechts drie werkdagen na voornoemd gesprek heeft besloten dat de relatie tussen de groep leerlingen en verzoeker op ontoelaatbare spanning is komen te staan, dat er een groot risico op verdere escalatie bestond en dat er geen mogelijkheden waren om dit te keren.
Uit het dossier is niet op te maken om welke redenen het voorgestelde coachingstraject geen doorgang heeft gevonden. Ook ter zitting heeft verweerder desgevraagd hieromtrent geen nadere uitleg gegeven.
Ten aanzien van het incident van 27 januari 2016 overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker ter zitting heeft aangevoerd dat hij - nadat hij was uitgescholden door deze specifieke leerling - volgens de afspraak met de mentor en de teamleidster heeft gehandeld door niet zelf te reageren maar de mentor van deze leerling te informeren. Verweerder heeft deze afspraak onvoldoende inhoudelijk bestreden.
10.3.
Voor zover verweerder in het primaire besluit aan verzoeker verwijt dat als gevolg van de betrokkenheid van politie, sociale media en pers de situatie buiten de invloed van de school is geëscaleerd, wijst de voorzieningenrechter op het verslag van 25 januari 2016 inhoudende dat [C] nadat verzoeker heeft medegedeeld dat hij aangifte heeft gedaan van het incident van 21 januari 2016, verzoeker heeft verzocht om ook aangifte te doen van het incident dat heeft plaats gevonden in de ochtend van 25 januari 2016. Ook ten aanzien van deze gedraging is de voorzieningenrechter van oordeel dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd.
10.4.
Voorts is in het primaire besluit niet gemotiveerd op welke wijze de belangenafweging heeft plaatsgevonden. De enkele zin dat sprake is van een zorgvuldige afweging van alle belangen is daartoe onvoldoende.
10.5.
Ten slotte kan de voorzieningenrechter zich niet aan de indruk onttrekken dat verweerder te snel voor het middel van overplaatsing heeft gekozen. Het ligt immers voor de hand dat hiertoe eerst wordt overgegaan nadat gebleken is dat andere mogelijkheden (die bijvoorbeeld zowel betrekking kunnen hebben op de (begeleiding van) leerlingen als op de ondersteuning en werkwijze van de conciërges) niet tot het gewenste resultaat hebben kunnen leiden. Aldus getuigt de handelwijze van verweerder tot op heden naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet van goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 125ter van Ambtenarenwet.
11. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter zal daarom het primaire besluit schorsen. Een schorsing van het primaire besluit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenwel niet dat verzoeker zonder meer direct kan worden teruggeplaatst naar [A] . De voorzieningenrechter benadrukt dat de mogelijkheid dat eiser zijn werkzaamheden op [A] hervat, dient te worden opengelaten. Onder de gegeven omstandigheden lijkt op dit moment een hervatting van de werkzaamheden op [A] niet de meest aangewezen oplossing omdat ter zitting is gebleken dat de conflictueuze situatie met de eerder genoemde groep leerlingen nog niet is opgelost.
De voorzieningenrechter draagt verweerder op - ter voorkoming van het ontstaan van een nader afbreukrisico - verzoeker te begeleiden en te ondersteunen bij een terugkeer naar [A] . Voorts dient verweerder indien verzoeker zijn werkzaamheden op [A] hervat de (ouders van de) leerlingen en werknemers vooraf passend te informeren over de overplaatsing en terugplaatsing van verzoeker zodat verzoeker met het vereiste gezag zijn functie kan uitoefenen. De voorzieningenrechter draagt verweerder dan ook op om binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak een eerste overleg met verzoeker terzake te initiëren.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe en schorst het besluit van 1 april 2016 tot zes weken nadat daar in de bodemprocedure over is geoordeeld;
- bepaalt dat verweerder binnen twee weken na verzending van deze uitspraak met verzoeker in overleg zal treden terzake de begeleiding en ondersteuning van verzoeker bij terugplaatsing van verzoeker naar [A] alsmede terzake de wijze van informeren van (ouders van) leerlingen en werknemers van [A] ;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. Buys, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.